ECLI:NL:RBAMS:2014:5077

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2014
Publicatiedatum
14 augustus 2014
Zaaknummer
AWB-14_4016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor aanbouw aan woning in Amsterdam

Op 14 augustus 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning. Verzoekers, bewoners van een woning in Amsterdam, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid, dat op 9 mei 2014 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het vergroten en veranderen van een woning. De vergunning betreft de aanbouw van een serre met een diepte van 2,50 meter en een hoogte van 4,60 meter, wat volgens de verzoekers in strijd is met het bestemmingsplan en hun woongenot schaadt door schaduwwerking.

Tijdens de zitting op 12 augustus 2014 hebben de verzoekers hun bezwaren toegelicht, waarbij zij onder andere twijfels hebben geuit over de door verweerder gemaakte 3D bezonningsstudie. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter heeft vastgesteld dat de aanbouw in een vergevorderd stadium is, maar dat er toch een spoedeisend belang voor verzoekers is om de bouwwerkzaamheden te stoppen totdat er een beslissing op hun bezwaar is genomen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vergunning voor de aanbouw in overeenstemming is met de Wabo en het Bor, en dat de schaduwwerking niet zodanig is dat deze de belangen van verzoekers in ernstige mate schaadt. De rechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of teruggave van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 augustus 2014.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/4558

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 augustus 2014 in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2], te Amsterdam, verzoekers

(gemachtigde: mr. E.T. Stevens),
en
Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid, verweerder (gemachtigde: mr. A. van Buuren).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:[vergunninghouder]
[vergunninghouder],te Amsterdam,
(gemachtigde: mr. V.J. Leijh).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2014. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen met zijn partner en bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Verweerder heeft bij het bestreden besluit een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten en veranderen van de woning aan het[adres] te Amsterdam. Het gaat daarbij, voor zover hier van belang, om het vernieuwen van de bestaande serre van ongeveer 1.60 meter diepte (die was “opgetild” en aansloot op de eerste bouwlaag). In de nieuwe situatie krijgt de serre een diepte van 2.50 meter en sluit deze ook aan op het souterrain. De hoogte van het totale bouwwerk bedraagt daardoor volgens het besluit
4.6
meter gerekend vanaf het maaiveld. Verweerder gaat er van uit dat de aanbouw met een diepte van 2.50 meter vergunningsvrij is. Met een hoogte van 4,60 meter overschrijdt de uitbouw de maximale hoogte van 4 meter voor vergunning vrij bouwen. Verweerder heeft onder verwijzing naar artikel 4 van de Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en artikel 2.12, eerste lid, sub a. onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gemeend te kunnen afwijken van het bestemmingsplan Hoofddorpplein- en Schinkelbuurt (bestemmingsplan). Verweerder heeft er verder op gewezen dat het bestemmingsplan een serre zoals die was gebouwd, van 1.60 meter diep en een hoogte van 4.50 meter, toestaat.
2.2
Verzoekers voeren aan dat verweerder een zeer terughoudend beleid voert ten aanzien van de bebouwing van de binnentuinen. De vergunning is volgens verzoekers verleend in strijd met dat beleid. Zij voeren verder aan dat hun woongenot wordt geschaad doordat het zonlicht wegvalt van hun raam als gevolg van de schaduwwerking van de aanbouw van de buren. Verzoekers hebben over de door verweerder gemaakte bezonningsstudie hun twijfels uitgesproken en daarbij verwezen naar een rapportage van L. Nederpel van Agro Expertiseburo (met afsluitdatum 6 augustus 2014). Verzoekers hebben er verder nog op gewezen dat de bouwhoogte verder wordt overschreden dan is vergund nu er nog een lichtkoepel op het dak van de aanbouw wordt geplaatst.
Wettelijk kader
3.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1o. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2o. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3o. indien de activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke ordening bevat.
Ingevolge artikel 2 van de Bijlage II van het Bor is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op: een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. voor zover op een afstand van niet meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan: 1°. 4 m,
Ingevolge artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 1, van de bij het Bor behorende bijlage II komen voor verlening van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking bijbehorende bouwwerken.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
4.1
Voor wat betreft het spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter dat de aanbouw weliswaar in een vergevorderd stadium is maar dat dit er niet aan in de weg staat om toch een spoedeisend belang voor verzoekers aan te nemen. Verzoekers wensen immers bij wijze van voorlopige voorziening te bereiken dat de resterende bouwwerkzaamheden aan de uitbouw (waaronder het plaatsen van de lichtkoepel, die volgens hen het gebouw nog hoger maakt dan is vergund) aan de uitbouw worden stopgezet tot verweerder een beslissing op hun bezwaar heeft genomen.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de uitbouw een diepte van 2.50 meter heeft, wat op zich vergunningsvrij is toegestaan. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat zij al een beperking van hun woongenot moeten dulden door wat vergunningsvrij is toegestaan en wat op grond van het bestemmingsplan mogelijk is, maar dat verweerder daar bovenop niet nog meer bouwhoogte moet toestaan. Dat is volgens verzoekers in strijd met het eigen beleid van verweerder.
4.3
In de “Beleidsregels afwijkingsbesluiten omgevingsvergunning a2 Wabo (8 juni 2011)”, van het toenmalig stadsdeel Zuid staat onder punt 4. over aan- en uitbouwen onder meer het volgende:
In het stadsdeel wordt voor het bouwen en gebruiken van op de grond staande aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken), wanner deze in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan geen omgevingsvergunning a2 verleend.
(…) In een grootstedelijke omgeving zijn de ruimtelijke implicaties van het nieuwe rijksbeleid aanzienlijk verstrekkender dan in een landelijke omgeving. De binnenterreinen in het stadsdeel zijn in de loop der jaren zo dichtgeslibd met bebouwing dat de woonkwaliteit van de aan de binnentuinen grenzende woningen onder druk staat.
(…) De kwaliteit van de woonfunctie komt tot uitdrukking in het behoud van het groene karakter van de binnenterreinen. De geldende bestemmingsplannen bieden daar dan ook zeer beperkte bebouwingsmogelijkheden. (…)
Als een aan- of uitbouw in strijd is met het bestemmingsplan, als bijvoorbeeld het bebouwingspercentage wordt overschreden of het gebruik in strijd is, wordt dus niet afgeweken van het bestemmingsplan.(…).
In het beleid zijn verder twee uitzonderingen genoemd (balkon en kelder) die niet zien op de onderhavige zaak.
4.4
Verweerder koppelt in het beleid de kwaliteit van de woonfunctie aan het behoud van het groene karakter van de binnenterreinen. Daarom wenst verweerder de bebouwing van het binnenterrein van de bouwblokken tegen te gaan. Verweerder dient echter de bebouwing van de aanbouw met een diepte van 2.50 meter toe te staan op grond artikel 2 van de bijlage II van het Bor. De tekst van het beleid biedt naar voorlopig oordeel onvoldoende aanknopingspunten om bij een afwijking van de bouwhoogte aan te nemen dat het groene karakter en daarmee de kwaliteit van de woonfunctie wordt aangetast. Dat verzoekers door de afwijkende bouwhoogte minder zicht op het groen zouden hebben maakt evenmin dat daarmee het groene karakter van het binnenterrein wordt aangetast. Verweerder heeft dan ook in dit geval, omdat het om een overschrijding van de hoogte gaat, in afwijking van dit beleid een kwalitatieve beoordeling van de aanvraag kunnen maken.
5.1
Ten aanzien van de schaduwwerking overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Vooropgesteld moet worden, hetgeen ook niet in geschil is, dat een aanbouw ter plaatse met een diepte van 2.50 met hoogten van respectievelijk 4.50 over de eerste 1.60 meter (bestemmingsplan) en 4 meter over de laatste 0.90 meter (artikel 2 van de bijlage II van het Bor vergunningsvrij) mogelijk is. In de belangen afweging mag verweerder dat in redelijkheid meenemen. Met andere woorden de extra door verweerder vergunde bouwhoogte en de daarmee gepaard gaande extra schaduwwerking dienen bij de belangenafweging te worden meegenomen.
5.2
Verweerder heeft de bouwmaten ingevoerd in het programma voor de 3D bezonningstudie. Vervolgens is de schaduwwerking op 21 juni en 21 maart op diverse tijdstippen vergeleken met de bestaande situatie, de toegestane situatie en de thans vergunde situatie. Verweerder is op grond van die studie tot de conclusie gekomen dat de schaduwwerking niet zodanig is dat daardoor de belangen van verzoekers in ernstige mate worden geschaad.
5.3
Verzoekers hebben daar eerdergenoemd rapport van L. Nederpel tegenover gesteld. Dit rapport vermeldt echter alleen de schaduwlengten en niet de duur van de schaduwlengten. Naar het voorlopig oordeel kan op basis van enkel de schaduwlengten dan ook niet gezegd worden dat het zonlicht bij de woning van verzoekers zodanige schaduwhinder oplevert dat verweerder de vergunning in redelijkheid niet kon verlenen.
5.4
Ter zitting is nog uitvoerig gekeken naar de bezonningsstudie van de bestaande situatie van 21 maart om 10.00 uur. Volgens verzoekers zou de tekening van de bestaande serre niet juist zijn. De lijnen van het dak van de serre zouden niet goed zijn getekend waardoor de extra schaduwwerking groter zou uitvallen. Zij twijfelen daarom aan de uitkomsten van de bezonningsstudie. De voorzieningenrechter volgt die conclusie vooralsnog niet. Daarbij stelt de voorzieningenrechter voorop dat de rapporteur van verzoekers in zijn rapportage geen opmerking heeft gemaakt over de wijze van het intekenen van de uitbouw. Verder heeft verweerder ter zitting nog eens benadrukt dat de bezonningsstudie is gedaan door het invoeren van de bouwmaten in het programma. Verder lijkt het erop dat de linker daklijn als gevolg van de schaduwwerking niet is te zien en niet te maken heeft met een onjuiste intekening van de daklijnen en om die reden niet gelijk blijken te lopen. Vooralsnog is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat verweerder zich mocht baseren op de gemaakte bezonningsstudie.
5.5
Het standpunt van verweerder dat het niet uitmaakt dat er geen bezonningsstudie is gedaan voor de periode 21 september omdat de zon dan min of meer de zelfde hoogte staat als op 21 maart acht de voorzieningenrechter op voorhand niet onjuist.
5.6
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten om het verzoek toe te wijzen. Ook in de omstandigheid dat tussen partijen verschil van inzicht bestaat over de vraag of de koepel, die op het bijgebouw wordt geplaatst en die zal uitkomen op een hoogte van ongeveer 4.85 meter, onderdeel is van de verleende vergunning, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om thans een voorziening te treffen. Verweerder zal hierover in bezwaar wel duidelijkheid moeten geven, nu hierover in het besluit in primo niets is vermeld. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook afwijzen.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding en evenmin voor een teruggave van het griffierecht door verweerder.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 augustus 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Coll:KvdB