3.Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1o. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2o. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3o. indien de activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke ordening bevat.
Ingevolge artikel 2 van de Bijlage II van het Bor is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op: een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. voor zover op een afstand van niet meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan: 1°. 4 m,
Ingevolge artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 1, van de bij het Bor behorende bijlage II komen voor verlening van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking bijbehorende bouwwerken.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
4.1Voor wat betreft het spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter dat de aanbouw weliswaar in een vergevorderd stadium is maar dat dit er niet aan in de weg staat om toch een spoedeisend belang voor verzoekers aan te nemen. Verzoekers wensen immers bij wijze van voorlopige voorziening te bereiken dat de resterende bouwwerkzaamheden aan de uitbouw (waaronder het plaatsen van de lichtkoepel, die volgens hen het gebouw nog hoger maakt dan is vergund) aan de uitbouw worden stopgezet tot verweerder een beslissing op hun bezwaar heeft genomen.
4.2Tussen partijen is niet in geschil dat de uitbouw een diepte van 2.50 meter heeft, wat op zich vergunningsvrij is toegestaan. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat zij al een beperking van hun woongenot moeten dulden door wat vergunningsvrij is toegestaan en wat op grond van het bestemmingsplan mogelijk is, maar dat verweerder daar bovenop niet nog meer bouwhoogte moet toestaan. Dat is volgens verzoekers in strijd met het eigen beleid van verweerder.
4.3In de “Beleidsregels afwijkingsbesluiten omgevingsvergunning a2 Wabo (8 juni 2011)”, van het toenmalig stadsdeel Zuid staat onder punt 4. over aan- en uitbouwen onder meer het volgende:
In het stadsdeel wordt voor het bouwen en gebruiken van op de grond staande aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken), wanner deze in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan geen omgevingsvergunning a2 verleend.
(…) In een grootstedelijke omgeving zijn de ruimtelijke implicaties van het nieuwe rijksbeleid aanzienlijk verstrekkender dan in een landelijke omgeving. De binnenterreinen in het stadsdeel zijn in de loop der jaren zo dichtgeslibd met bebouwing dat de woonkwaliteit van de aan de binnentuinen grenzende woningen onder druk staat.
(…) De kwaliteit van de woonfunctie komt tot uitdrukking in het behoud van het groene karakter van de binnenterreinen. De geldende bestemmingsplannen bieden daar dan ook zeer beperkte bebouwingsmogelijkheden. (…)
Als een aan- of uitbouw in strijd is met het bestemmingsplan, als bijvoorbeeld het bebouwingspercentage wordt overschreden of het gebruik in strijd is, wordt dus niet afgeweken van het bestemmingsplan.(…).
In het beleid zijn verder twee uitzonderingen genoemd (balkon en kelder) die niet zien op de onderhavige zaak.
4.4Verweerder koppelt in het beleid de kwaliteit van de woonfunctie aan het behoud van het groene karakter van de binnenterreinen. Daarom wenst verweerder de bebouwing van het binnenterrein van de bouwblokken tegen te gaan. Verweerder dient echter de bebouwing van de aanbouw met een diepte van 2.50 meter toe te staan op grond artikel 2 van de bijlage II van het Bor. De tekst van het beleid biedt naar voorlopig oordeel onvoldoende aanknopingspunten om bij een afwijking van de bouwhoogte aan te nemen dat het groene karakter en daarmee de kwaliteit van de woonfunctie wordt aangetast. Dat verzoekers door de afwijkende bouwhoogte minder zicht op het groen zouden hebben maakt evenmin dat daarmee het groene karakter van het binnenterrein wordt aangetast. Verweerder heeft dan ook in dit geval, omdat het om een overschrijding van de hoogte gaat, in afwijking van dit beleid een kwalitatieve beoordeling van de aanvraag kunnen maken.
5.1Ten aanzien van de schaduwwerking overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Vooropgesteld moet worden, hetgeen ook niet in geschil is, dat een aanbouw ter plaatse met een diepte van 2.50 met hoogten van respectievelijk 4.50 over de eerste 1.60 meter (bestemmingsplan) en 4 meter over de laatste 0.90 meter (artikel 2 van de bijlage II van het Bor vergunningsvrij) mogelijk is. In de belangen afweging mag verweerder dat in redelijkheid meenemen. Met andere woorden de extra door verweerder vergunde bouwhoogte en de daarmee gepaard gaande extra schaduwwerking dienen bij de belangenafweging te worden meegenomen.
5.2Verweerder heeft de bouwmaten ingevoerd in het programma voor de 3D bezonningstudie. Vervolgens is de schaduwwerking op 21 juni en 21 maart op diverse tijdstippen vergeleken met de bestaande situatie, de toegestane situatie en de thans vergunde situatie. Verweerder is op grond van die studie tot de conclusie gekomen dat de schaduwwerking niet zodanig is dat daardoor de belangen van verzoekers in ernstige mate worden geschaad.
5.3Verzoekers hebben daar eerdergenoemd rapport van L. Nederpel tegenover gesteld. Dit rapport vermeldt echter alleen de schaduwlengten en niet de duur van de schaduwlengten. Naar het voorlopig oordeel kan op basis van enkel de schaduwlengten dan ook niet gezegd worden dat het zonlicht bij de woning van verzoekers zodanige schaduwhinder oplevert dat verweerder de vergunning in redelijkheid niet kon verlenen.
5.4Ter zitting is nog uitvoerig gekeken naar de bezonningsstudie van de bestaande situatie van 21 maart om 10.00 uur. Volgens verzoekers zou de tekening van de bestaande serre niet juist zijn. De lijnen van het dak van de serre zouden niet goed zijn getekend waardoor de extra schaduwwerking groter zou uitvallen. Zij twijfelen daarom aan de uitkomsten van de bezonningsstudie. De voorzieningenrechter volgt die conclusie vooralsnog niet. Daarbij stelt de voorzieningenrechter voorop dat de rapporteur van verzoekers in zijn rapportage geen opmerking heeft gemaakt over de wijze van het intekenen van de uitbouw. Verder heeft verweerder ter zitting nog eens benadrukt dat de bezonningsstudie is gedaan door het invoeren van de bouwmaten in het programma. Verder lijkt het erop dat de linker daklijn als gevolg van de schaduwwerking niet is te zien en niet te maken heeft met een onjuiste intekening van de daklijnen en om die reden niet gelijk blijken te lopen. Vooralsnog is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat verweerder zich mocht baseren op de gemaakte bezonningsstudie.
5.5Het standpunt van verweerder dat het niet uitmaakt dat er geen bezonningsstudie is gedaan voor de periode 21 september omdat de zon dan min of meer de zelfde hoogte staat als op 21 maart acht de voorzieningenrechter op voorhand niet onjuist.
5.6Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten om het verzoek toe te wijzen. Ook in de omstandigheid dat tussen partijen verschil van inzicht bestaat over de vraag of de koepel, die op het bijgebouw wordt geplaatst en die zal uitkomen op een hoogte van ongeveer 4.85 meter, onderdeel is van de verleende vergunning, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om thans een voorziening te treffen. Verweerder zal hierover in bezwaar wel duidelijkheid moeten geven, nu hierover in het besluit in primo niets is vermeld. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook afwijzen.