ECLI:NL:RBAMS:2014:5280

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2014
Publicatiedatum
22 augustus 2014
Zaaknummer
567389 / KG RK 14-1238
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van conservatoir beslag in een geschil over oneerlijke concurrentie tussen vermogensbeheerders

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 augustus 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen Keijser Capital N.V. en Merit Capital N.V. Keijser heeft op 20 juni 2014 een verzoek ingediend tot het leggen van conservatoir beslag onder vier banken ten laste van Merit, met als doel zekerheid te verkrijgen voor een vordering van € 1.230.000,--. Keijser stelt dat Merit zich schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke concurrentie door vertrouwelijke bedrijfsgegevens te gebruiken en voormalige medewerkers van Keijser aan te nemen, die vervolgens klanten van Keijser hebben benaderd om over te stappen naar Merit.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 12 augustus 2014, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waaronder de mate van deugdelijkheid van de vordering en de belangen van beide partijen, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de vordering van Keijser niet summierlijk deugdelijk is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat Merit vertrouwelijke informatie heeft gebruikt of dat de vier medewerkers stelselmatig klanten van Keijser hebben benaderd. Bovendien is overwogen dat het belang van Keijser om beslag te leggen niet opweegt tegen het belang van Merit om over haar vermogensbestanddelen te kunnen blijven beschikken.

De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag geweigerd en Keijser veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Merit, die zijn begroot op € 1.424,--. Deze beschikking is openbaar uitgesproken en uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rekestnummer: 567389 / KG RK 14-1238 MW / JT
Beschikking van de voorzieningenrechter van 21 augustus 2014
in de zaak van
de naamloze vennootschap
KEIJSER CAPITAL N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaten mr. J.W. de Groot en mr. M.B. Kassenaar te Amsterdam.
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
MERIT CAPITAL N.V.,
gevestigd te Antwerpen, België,
verweerster,
advocaat mr. C.A.B. Zeevenhooven te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Keijser en Merit worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Keijser heeft op 20 juni 2014 een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag onder een viertal banken ten laste van Merit ingediend, welk verzoekschrift aan deze beschikking is gehecht. De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen ambtshalve te horen. De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 12 augustus 2014. Merit heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend. Beide partijen hebben voorafgaand aan de zitting producties ingediend en ter zitting een pleitnota overgelegd.
Ter zitting waren aanwezig (voor zover van belang): [XXX] (statutair bestuurder) met mr. J.W. de Groot en mr. M.V.A. Heuten namens Keijser en
[YYY] (statutair bestuurder) met mr. C.A.B. Zeevenhooven namens Merit.
1.2.
Hierna is de behandeling van het verzoekschrift pro forma aangehouden tot uiterlijk 14 augustus 2014 om partijen in de gelegenheid te stellen om nader tot elkaar te komen. Wanneer dit niet tot een resultaat zou leiden zou Keijser laten weten of er een beschikking moest volgen. Bij brief van 15 augustus 2014 heeft Keijser verzocht om een voortzetting van de mondelinge behandeling, waarop Merit te kennen heeft gegeven dit niet wenselijk te achten. Keijser heeft uiteindelijk bij brief van 15 augustus 2014 verzocht om op het verzoek te beslissen.

2.Het verzoek

2.1.
Keijser stelt - kort gezegd – het volgende. In 2013 heeft zij met Merit onderhandeld over de overname van haar vermogensbeheerafdeling waarvan de marktwaarde op dat moment € 1.000.000,-- bedroeg. De beoogde overname is uiteindelijk afgeketst. In de periode december 2013 – februari 2014 heeft Merit het volledige team van Keijsers vermogensbeheerafdeling in dienst genomen. Met dit team heeft Merit actief aangestuurd op de overstap van Keijsers klanten naar Merit, met het resultaat dat momenteel zeker 75% van Keijsers voormalige klantenportefeuille door Merit wordt beheerd. Merit heeft met een vooropgezet plan stelselmatig gebruik heeft gemaakt van vertrouwelijke bedrijfsgegevens van Keijser en de vier voormalige medewerkers hebben met medeweten van Merit stelselmatig duurzame relaties van Keijser benaderd en hen ertoe bewogen over te stappen naar Merit. Door op deze wijze te handelen heeft Merit Keijser ongeoorloofd beconcurreerd. Dat haar klantenportefeuille afhandig is gemaakt en de vermogensbeheerafdeling zodoende niet meer valt te verkopen, levert Keijser schade op ter hoogte van de marktwaarde van voornoemde afdeling, aldus Keijser.
2.2. Tot zekerheid van haar vordering wenst Keijser ten laste van Merit conservatoir derdenbeslag te leggen onder een viertal banken en begroot zij haar vordering op € 1.230.000,-- inclusief rente en kosten, aldus nog steeds Keijser.
3. Het verweer
3.1.
Merit betwist dat zij vertrouwelijke bedrijfsgegevens van Keijser heeft verkregen en dat de vier medewerkers met haar medeweten stelselmatig klanten van Keijser hebben bewogen over te stappen naar Merit. Zij betwist verder dat zij thans ongeveer 75% van de vermogensbeheerportefeuille van Keijser beheert. Merit voert verder aan dat het haar vrij stond de vier medewerkers in dienst te nemen / een overeenkomst van opdracht aan te gaan.
4. De beoordeling
4.1.
In het verzoekschrift en het verweerschrift alsmede ter zitting hebben partijen hun standpunten uitvoerig naar voren gebracht en onderbouwd. De voorzieningenrechter kan daardoor meer dan gebruikelijk bij een verzoek om verlof tot conservatoire beslaglegging tot een afgewogen oordeel komen. Beoordeeld moet worden of de deugdelijkheid van de vordering summierlijk is gebleken. Daarbij is tevens een belangenafweging geboden, waarin alle omstandigheden van het geval moeten worden betrokken, ook die omstandigheden die niet de deugdelijkheid van de vordering betreffen, zoals de mate waarin het beslag bezwaarlijk is voor de beslagene.
4.2.
Uitgangspunt daarbij zijn de volgende feiten en omstandigheden:
- Keijser heeft een afdeling vermogensbeheer gehad, die zij op enig moment wilde afstoten. Daartoe heeft Keijser onder meer met Merit gesproken, maar die gesprekken hebben niet tot overeenstemming geleid. Inmiddels beheert Merit wel een deel van de vermogensbeheerportefeuille van Keijser (die totaal ongeveer
€ 85.000.000,-- omvatte) doordat voormalige klanten van Keijser hun vermogen nu bij Merit in beheer hebben gegeven. Dit beheer is opgebouwd sinds eind 2013/begin 2014.
- Ook heeft Merit met de vier medewerkers van de afdeling vermogensbeheer van Keijser sinds eind 2013/begin 2014 een dienstverband/overeenkomst van opdracht.
- Van één van de medewerkers is bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd de arbeidsovereenkomst bij Keijser per 1 oktober 2013 geëindigd. Hij werkt sinds 2014 als zelfstandige voor Merit op basis van overeenkomst van opdracht.
- Van één van de medewerkers is de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd vanaf
1 december 2013 door Keijser niet verlengd. Hij is in 2014 bij Merit in dienst getreden.
- Voor de twee andere medewerkers heeft Keijser begin oktober 2013 een ontslagvergunning aangevraagd. Tussen een van hen en Keijser is thans in geschil
of de arbeidsovereenkomst per 1 december 2013 is geëindigd met wederzijdse instemming dan wel per 1 januari 2014 na opzegging door de medewerker (voor zover er geen beëindiging per 1 december 2013 is). De arbeidsovereenkomst met de andere medewerker is geëindigd per 1 februari 2014.
4.3.
De vertrouwelijke bedrijfsgegevens, waar Merit volgens Keijser de beschikking over had, zijn door Keijser – nadat zij de stelling dat er een due diligence onderzoek zou hebben plaatsgevonden had verlaten – nader aangeduid als het overzicht “Base Case Scenario” dat Keijser op 9 april 2013 aan Merit heeft gezonden (productie 4 bij het verzoekschrift) en gegevens, waaronder een bladzijde uit de jaarrekening 2011, op basis waarvan de heer [zzz] (werkzaam bij Verbaere, De Clerq & Partners N.V.) op 3 september 2012 een financiële analyse heeft gemaakt (productie 11 bij de dagvaarding die als productie 16 bij het verzoekschrift is overgelegd). Mede gelet op de schriftelijke verklaring van [zzz] d.d. 5 augustus 2014 (productie 5 bij het verweerschrift) moet echter worden geconcludeerd dat deze gegevens geenszins vertrouwelijke bedrijfsgegevens zijn die Merit kan hebben gebruikt om Keijser te benadelen. Daarvoor is de informatie veel te beperkt. Keijser heeft dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd dat Merit vertrouwelijke bedrijfsinformatie van Keijser heeft verkregen en daarvan gebruik heeft gemaakt om een groot deel van de vermogensbeheerportefeuille van Keijser om niet in handen te krijgen.
4.4.
De stelling dat de vier medewerkers stelselmatig klanten van Keijser hebben benaderd en hen ertoe hebben bewogen om over te stappen naar Merit is door Keijser als volgt onderbouwd:
- Een klant van Keijser heeft bij brief van 27 november 2013 de beheerovereenkomst met Keijser per 1 december 2013 opgezegd (productie 9 bij het verzoekschrift). Daaraan voorafgaande heeft één van de vier medewerkers aan deze klant geschreven dat hij hem op de hoogte zou houden van de ontwikkelingen binnen Keijser met betrekking tot deze medewerker en één van de andere drie medewerkers. Ook heeft deze medewerker op 22 november 2013 aan de klant aangeboden om een opzeggingsbrief op te stellen.
- Aan een andere klant van Keijser heeft dezelfde medewerker op 28 november 2013 bericht dat Keijser afscheid zou gaan nemen van de vermogensbeheerafdeling, dat hij per 1 december 2013 niet meer werkzaam zou zijn bij Keijser en dat Keijser de portefeuille van de klant in de nabije toekomst niet meer zou kunnen beheren. De portefeuille bestaat op dat moment enkel uit liquide middelen en hij stelt voor de rekening te sluiten en de gelden terug te boeken, waartoe hij een formulier heeft bijgevoegd (e-mail 28 november 2013, productie 10 bij het verzoekschrift). Deze klant heeft hij op 10 januari 2014 geschreven dat hij inmiddels werkzaam was bij Merit en de klant graag wilde informeren over de mogelijkheden die Merit biedt.
- In de periode tussen 29 november 2013 en 4 april 2014 heeft Keijser 21 nagenoeg eensluidende beëindigingsbrieven gekregen, die zijn opgemaakt door één van de vier medewerkers. Keijser heeft van de familie van een andere medewerker opzeggingsbrieven d.d. 10 februari 2014 gekregen die erop wijzen dat deze medewerker daarbij behulpzaam is geweest (productie 12 bij het verzoekschrift).
4.5. De stelling dat Merit van het handelen door de vier medewerkers op de hoogte was heeft Keijser als volgt onderbouwd:
- Merit stond in nauw contact met de vier medewerkers. Uit een e-mail van
16 december 2013 (productie 15 bij het verzoekschrift) blijkt dat Merit overlegde met de medewerkers over de wijze waarop Merit haar vermogensbeheeractiviteiten in Nederland zou gaan opzetten en hoe zij haar klanten zou gaan bedienen, en dat Merit wist dat de vier medewerkers klanten voor Merit aan het werven waren.
4.6.
Ook hier acht de voorzieningenrechter de stellingen van Keijser onvoldoende onderbouwd. De vier medewerkers waren er in de loop van het najaar van 2013, en ruim vóór december 2013, mee bekend dat zij niet bij Keijser in dienst zouden blijven. Onder die omstandigheid stond het hen vrij om naar een andere werkgever/opdrachtgever uit te zien. Zij hadden geen concurrentiebeding of relatiebeding in hun arbeidscontract met Keijser. Er zijn geen aanwijzingen dat Merit vóór de maand december 2013 met één of meer medewerkers contact had over indiensttreding bij Merit. Dat dit contact er in de maand december 2013 wel was, is in het geheel niet onoorbaar. Ten aanzien van de benadering van klanten door de vier medewerkers biedt alleen de e-mail van 28 november 2013 (productie 10 bij het verzoekschrift) steun aan de stelling van Keijser dat de medewerkers klanten hebben benaderd. Eén enkele e-mail is echter onvoldoende om te concluderen dat klanten stelselmatig zijn benaderd. Verder blijkt uit die e-mail noch uit de e-mail van 16 december 2013 of enig ander schriftelijk stuk dat Merit op dat moment van het handelen van de medewerker op de hoogte was.
4.7.
Tussen partijen is in geschil hoeveel voormalige klanten van Keijser thans door Merit worden bediend. Ook echter indien het standpunt van Keijser op dit onderdeel juist is, maakt dat nog niet aannemelijk dat dit het gevolg is van onrechtmatig handelen van Merit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en op de omstandigheid dat Keijser vanwege de per 1 januari 2014 gewijzigde regelgeving haar vermogensbeheerafdeling sowieso wilde afstoten.
4.8. Uit het voorafgaande blijkt dat de vordering van Keijser van
€ 1.000.000,-- thans niet summierlijk deugdelijk wordt geacht. Het belang van Keijser om beslag te mogen leggen weegt daarnaast niet veel zwaarder dan het belang van Merit om over haar vermogensbestanddelen te kunnen blijven beschikken. Daarom wordt het gevraagde verlof geweigerd. Keijser zal in de kosten aan de zijde van Merit worden veroordeeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
Weigert het gevraagde verlof.
Veroordeelt Keijser in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Merit begroot op € 608,-- aan griffierecht en op € 816,-- aan salaris advocaat.
Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Walraven en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2014. [1]

Voetnoten

1.type: