Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
PARTIJEN
Contractgever: BCC (…)
Contractnemer: Stichting Milieuwerk –in de hoedanigheid van uitvoerder in opdracht van het Afval Energie Bedrijf (hierna te noemen AEB) voor de exploitatie van het ROS Amsterdam- gevestigd te Amsterdam, (…), rechtsgeldig vertegenwoordigd door [naam 1].
overwegende:
In aanmerking nemende
Onderzoek IJzerafval:
,voor het vervoer door Faraaz van het wit- en bruingoed vanaf het distributiecentrum naar het ROS Amsterdam een bedrag van EUR 250,- per rit zou betalen. Tevens werd afgesproken dat Faraaz geen wit- en bruingoed voor oud-ijzerprijzen meer mocht doorverkopen en dat alle machines die door BCC werden ingenomen zouden worden afgevoerd naar ROS Amsterdam.
In aanmerking nemende
de werkzaamheden van RSC Amsterdam(lees: ROS Amsterdam, rechtbank)
zal uitvoeren op de locatie [adres 1];
14 oktober 2009 heeft de rechtbank Amsterdam die vordering afgewezen, omdat Stichting Milieuwerk zich mocht beroepen op haar opschortingsrecht in verband met de door Stichting Milieuwerk gestelde vordering op Faraaz uit onrechtmatige daad.
4.4. Met Milieuwerk is de rechtbank van oordeel dat, nu de vordering schade betreft die zou zijn ontstaan als gevolg van het (niet volgens afspraak uitvoeren van het) vervoer, niet van belang is wie de eigendom van de goederen toekwam. Faraaz heeft niet betwist dat de Gemeente Amsterdam op basis van artikel 8 van de overeenkomst van 18 juli 2001 tussen de gemeente en Milieuwerk voor de afgeleverde producten een vergoeding diende te betalen aan Milieuwerk. Op basis van de overeenkomst tussen Milieuwerk en [naam 2]/Faraaz, bestond er voor Faraaz een eerste recht van koop van te vervoeren producten die in aanmerking kwamen om hergebruikt te worden. Alle overige producten dienden afgeleverd te worden bij het RSC en van zowel de her te gebruiken als de afgeleverde goederen diende een administratie door Faraaz opgesteld te worden. Milieuwerk heeft gesteld dat er buiten medeweten van Milieuwerk, goederen naast de overeengekomen mogelijkheden van koop van/via Milieuwerk of aflevering op het RSC naar elders vervoerd werden. Dit zou betekenen dat hierdoor de door de Gemeente Amsterdam aan Milieuwerk betaalde vergoeding lager was, omdat de vergoeding werd berekend op basis van het aantal afgeleverde producten. Milieuwerk is hiermee dan ook in haar belangen getroffen en daarmee ook ontvankelijk in haar vordering. De rechtbank overweegt verder nog dat Milieuwerk haar vordering alleen heeft gebaseerd op de schade die zij heeft geleden door het mislopen van de vergoeding die zij van de Gemeente Amsterdam ontving voor de afgeleverde producten en niet op de door haar te ontvangen prijs per verkocht product.
3.Het geschil
4.De beoordeling
2332 ton x EUR 60,- = EUR 139.920,-
vervoerdoor Stichting Milieuwerk van wit- en bruingoed naar ROS Amsterdam geen vergoeding aan Stichting Milieuwerk betaalde. Uit die overeenkomst blijkt niet dat GDA geen vergoeding van BCC ontving. De door BCC aan GDA te betalen vergoeding, die bovendien niet zag op het vervoer naar maar op de
verwerkingvan het wit- en bruingoed door ROS Amsterdam, wordt in die overeenkomst niet genoemd. Voor vereenzelviging van Stichting Milieuwerk en de gemeente bestaat geen aanleiding, het betreft twee verschillende rechtspersonen, met gescheiden inkomstencircuits. Daarnaast heeft Faraaz, tegenover de gemotiveerde betwisting door Stichting Milieuwerk, geen stukken overgelegd die haar stelling dat BCC geen vergoeding aan GDA betaalde, anderszins ondersteunen. In die stelling wordt Faraaz dan ook niet gevolgd.
31 december 2009 naar het oordeel van de rechtbank daarom niet toewijsbaar.
1.000 ton x EUR 60,- misgelopen vergoeding per ton = EUR 60.000,-. Faraaz zal tot betaling aan Stichting Milieuwerk van dit schadebedrag worden veroordeeld.
1.788,00(2,0 punt × tarief EUR 894,00)