ECLI:NL:RBAMS:2014:5441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
FA RK 12-5989 en FA RK 13-6221
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling zorg- en opvoedingstaken na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken voor hun minderjarige kinderen aan de orde was. De vrouw had op 20 juli 2012 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank op 21 augustus 2013 de echtscheiding heeft uitgesproken. De rechtbank heeft in deze beschikking de huwelijkse voorwaarden van partijen beoordeeld, waarbij partijen waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. De vrouw heeft een verzoek ingediend tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, waarbij zij stelde dat zij uit privévermogen een aanzienlijk bedrag in de echtelijke woning had ingebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op een vergoedingsvordering, maar dat deze niet verder kon worden behandeld omdat partijen geen concrete verzoeken hadden ingediend.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige kinderen vastgesteld. De rechtbank heeft bepaald dat de kinderen elke veertien dagen een weekend bij de man verblijven, en dat de zomervakanties, feestdagen en andere vakanties bij helfte tussen de ouders verdeeld dienen te worden. De rechtbank heeft ook de voorlopige regeling van 21 augustus 2013 bevestigd, waarbij de man en vrouw in onderling overleg de exacte verdeling van vakanties moeten bespreken. De rechtbank heeft de overige verzoeken van partijen afgewezen, waaronder verzoeken tot co-ouderschap en andere zorgregelingen, omdat partijen niet in staat waren om respectvol met elkaar te communiceren.

De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld. De uitspraak benadrukt het belang van de kinderen in de zorg- en opvoedingsregeling en de noodzaak voor ouders om constructief samen te werken, ondanks hun conflicten.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/522320 / FA RK 12-5989 en C/13/548197 / FA RK 13/6221 (RT/SM)
Beschikking van 11 juni 2014 betreffende de echtscheiding en afwikkeling huwelijkse voorwaarden
in de zaak van:
[naam verzoekster],
wonende te [plaats],
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. van Riet- Holst te Utrecht,
tegen
[naam verweerder],
wonende te [plaats],
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. A.H. Stork te Bussum.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Midden Nederland,
locatie Utrecht,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verloop van de procedure

Bij beschikking van deze rechtbank van 21 augustus 2013 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, en is;
- de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen vastgesteld bij de vrouw;
- de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld;
- de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam (hierna: Raad) verzocht om advies uit te brengen omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- bepaald dat de behandeling omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken pro forma wordt voortgezet op 25 november 2013, en heeft iedere verdere beslissing daaromtrent aangehouden;
- bepaald dat de vrouw € 2.517,-- (tweeduizend vijfhonderdzeventien euro) per maand zal betalen aan de man als uitkering tot zijn levensonderhoud;
- bepaald dat de vrouw, indien zij ten tijde van de inschrijving van de uitspraak der echtscheiding nog de echtelijke woning te [adres] bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking;
- bepaald dat de behandeling van het verzoek met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden onder zaak- en rolnummer C/13/548197 / FA RK 13/6221 pro forma wordt voortgezet op 30 september 2013, in afwachting van bericht van partijen zoals omschreven onder punt 3.2.24, en is iedere verdere beslissing daaromtrent aangehouden;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
De inhoud van deze beschikking wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.
De zaken zijn vervolgens pro forma behandeld op de zittingen van 30 september 2013, 25 november 2013, 23 november 2013 en 17 februari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 15 april 2014.
Gehoord zijn: partijen en hun advocaten.

3.De beoordeling

De rechtbank dient thans nog een beslissing te nemen ten aanzien van de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
3.1.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Het verzoek
De vrouw verzoekt de rechtbank een regeling vast te stellen met betrekking tot de toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken en wel in die zin dat wordt bepaald dat de man de kinderen een weekend per twee weken bij zich heeft van vrijdag tot en met zondag.
Het verweer tevens een zelfstandig verzoek
De man heeft hier verweer tegen gevoerd en stelt dat hij het in het belang acht van de kinderen dat er een co-ouderschap-ouderschapsregeling komt. De man stelt dat er in de afgelopen jaren sprake is geweest van een ‘week op week af’-regeling ten aanzien van de kinderen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man de rechtbank verzocht een regeling in de beschikking vast te leggen met betrekking tot de vakanties en feestdagen.
De man stelt voor dat [naam 1] en [naam 2] in de
evenjaren de navolgende vakanties bij hem zullen verblijven:
- de eerste drie weken zomervakantie;
- de herfstvakantie;
- de eerste week van de kerstvakantie (met uitzondering van tweede kerstdag);
- de paasvakantie (afhankelijk van de duur van de vakantie);
- de eerste week van de Meivakantie.
In de
onevenjaren zullen de kinderen de navolgende vakanties bij de man verblijven:
- de laatste drie weken van de zomervakantie;
- de krokusvakantie;
- de Pasen zal gedeeld worden;
- de tweede week van de Meivakantie.
Op de verjaardagen van partijen zullen de kinderen verblijven bij degene die jarig is.
De beschikking van 21 augustus 2014
Bij beschikking van 21 augustus 2014 heeft de rechtbank een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, aldus dat met ingang van heden: de man de voornoemde minderjarigen een weekeinde per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag naar school bij zich heeft. De rechtbank heeft de Raad vervolgens verzocht advies uit te brengen ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Teneinde de rechtbank te adviseren heeft de rechtbank de Raad de volgende vragen gesteld:
  • Welke mogelijkheden zijn er voor een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders?
  • Zijn er factoren die een regeling belemmeren? Zo ja, welke komen vanuit de minderjarigen en welke vanuit de ouder(s)? Hoe en op welke termijn zijn deze belemmeringen op te heffen?
  • Hoe dient de regeling qua vorm en frequentie, in het belang van de minderjarigen vorm te worden gegeven?
  • Zijn er andere feiten en omstandigheden die de rechtbank bij haar oordeel moet betrekken?
  • Is een beschermingsonderzoek geïndiceerd op basis van de huidige informatie?
Het raadsrapport
De Raad heeft de rechtbank in haar rapportage van 27 december 2013 geadviseerd. De Raad concludeert in deze rapportage dat de kinderen van partijen door hen worden belast met de echtscheidingsstrijd. Zij ondervinden daarvan hinder in hun dagelijkse leven. Zo heeft [naam 2] vanwege zijn ADD en dyslexie veel behoefte aan duidelijkheid, regelmaat en structuur, welke door de onrust tussen partijen niet altijd geboden kan worden. Voor [naam 2] is het dan ook van groot belang dat er op korte termijn duidelijkheid komt over de aard, duur en frequentie van de zorgregeling en hoe de vakanties en feestdagen worden ingevuld. [naam 2] heeft gelet op het voorgaande onvoldoende draagkracht om goed om te kunnen gaan met de huidige situatie van gescheiden ouders en de twee wisselende opvoedsituaties. Ten aanzien van [naam 1] merkt de Raad op dat zij te veel volwassen zorgen heeft die niet passen bij een meisje van 14 jaar oud. [naam 1] geeft zelf aan dat zij wil dat de strijd ophoudt en dat alles geregeld is, zodat zij zich hierover geen zorgen meer hoeft te maken.
Voorts concludeert de Raad dat partijen thans niet met elkaar kunnen communiceren. Het lukt hen niet om op constructieve wijze afspraken te maken over de kinderen en de zorgregeling. Partijen belasten de kinderen met de lopende juridische procedures en verliezen hierbij het belang van de kinderen uit het oog. Ook zitten partijen niet op één lijn als het gaat om de opvoeding. De vrouw biedt duidelijkheid, structuur en regels, terwijl de man tijdens de contacten met de kinderen niet streng is, maar vooral leuk en gezellig wil zijn voor de kinderen. Hierdoor ontstaat er onduidelijkheid in de grenzen van de kinderen. Er is thans dan ook geen ruimte om samen aan een oplossing te werken en de kinderen blijven op deze wijze belast strijd van partijen en ervaren ruimte om hen tegen elkaar uit te spelen.
Gelet op het voorgaande acht de Raad voortzetting van de huidige zorgregeling, waarbij [naam 2] en [naam 1] eens per twee weken een weekend bij vader verblijven, het meest in het belang van de kinderen. Op deze wijze worden de kinderen van partijen zo min mogelijk belast met de strijd van partijen. Daarnaast acht de Raad een evenredige verdeling van vakantie en feestdagen in het belang van [naam 1] en [naam 2]. Partijen moet in onderling overleg de exacte verdeling van vakanties bespreken. De Raad ziet momenteel geen mogelijkheden voor het verzoek van de man om een co-ouderschapsregeling vast te stellen, aangezien partijen niet respectvol met elkaar kunnen communiceren. Een co-ouderschap is in de huidige situatie te belastend voor de kinderen. Tevens merkt de Raad op dat indien partijen de onderlinge communicatie niet verbeteren, de kinderen daar in de toekomst veel last van kunnen krijgen.
Standpunt van de vrouw
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het op dit moment goed gaat met de kinderen. [naam 2] krijgt nu Ritalin voor zijn ADD en heeft inmiddels goede schoolresultaten. Met [naam 1] gaat het ook goed. De rust en structuur die er nu is doet de kinderen goed. De omgang tussen de man en de kinderen gaat erg slecht. Er is nauwelijks sprake van communicatie tussen partijen en de overdracht is minimaal. De man communiceert eigenlijk alleen door middel van de kinderen met haar. De vrouw stelt dat de man veelvuldig negatief over haar praat in het bijzijn van de kinderen.
Ten aanzien van de door de man voorgestelde regeling ten aanzien van de vakanties en de feestdagen stelt de vrouw dat zij deze in onderling overleg bij helfte wenst te verdelen, zoals partijen dat in het verleden ook hebben gedaan.
Standpunt van de man
De man merkt tijdens mondelinge behandeling op dat hij de kinderen erg mist en dat de weekenden eigenlijk te kort zijn om een goede band op te bouwen. De man beaamt dat de communicatie tussen hem en de vrouw erg slecht verloopt. De man stelt dat de vrouw hem kleineert in zowel zijn privéleven als op zijn werk. Ook heeft de vrouw tijdens de zitting in hoger beroep hem verweten te veel alcohol te drinken. De man betwist dit.
De rechtbank
De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat de huidige zorgregeling, zoals deze thans in de beschikking van 21 augustus 2013 als voorlopige regeling is vastgesteld, wordt gehandhaafd. Partijen zijn thans niet in staat om respectvol met elkaar te communiceren, zodat een uitbreiding van de zorgregeling, dan wel een co-ouderschapsregeling, op dit moment te belastend is voor de kinderen.
Gelet op het voorgaande bepaalt de rechtbank dat de kinderen elke veertien dagen een weekend bij de man verblijven van vrijdag na school tot maandag naar school.
Nu partijen niet op een respectvolle manier met elkaar kunnen communiceren, zal de rechtbank in afwijking van het advies inhoudende dat partijen in onderling overleg de exacte verdeling van vakanties moeten bespreken, in deze beschikking een regeling vastleggen met betrekking tot de vakanties en de feestdagen. Het uitgangspunt met betrekking tot de vakanties en feestdagen is dat deze bij helfte tussen partijen dienen te worden verdeeld.
De rechtbank zal de verdeling van de vakanties en feestdagen als volgt vaststellen:
- De zomervakanties dienen bij helfte tussen partijen te worden verdeeld, waarbij de man in de even jaren het recht heeft om als eerste te kiezen of hij de eerste, dan wel de laatste drie weken, van de zomervakantie neemt. In de even jaren heeft de vrouw het recht om als eerste te kiezen. Ten aanzien van de aankomende zomervakantie 2014, dienen partijen in onderling overleg te bepalen wie welke weken de kinderen bij zich heeft, nu het de rechtbank niet ondenkbaar voorkomt dat partijen reeds een zomervakantie hebben geboekt.
- De kinderen zullen tijdens de herfstvakantie in de even jaren bij de man zijn en in de oneven jaren bij de vrouw.
- De kinderen zullen in de even jaren tijdens de eerste week van de kerstvakantie bij de man zijn en de tweede week van de kerstvakantie bij de vrouw. In de oneven jaren zal dit worden omgedraaid. Partijen dienen in onderling overleg de in de kerstvakantie vallende feestdagen te verdelen, waarbij rekening dient te worden gehouden met de voornoemde vakantieregeling.
- De kinderen zullen tijdens de voorjaarsvakantie in de oneven jaren bij de man zijn en in de even jaren bij de vrouw.
- De kinderen zullen in de even jaren tijdens de eerste week van de Meivakantie bij de man zijn en de tweede week van de Meivakantie bij de vrouw. In de oneven jaren zal dit worden omgedraaid.
- Partijen dienen in onderling overleg de Paasdagen, Koningsdag, Hemelvaart en Pinksteren te verdelen, waarbij rekening dient te worden gehouden met de voornoemde vakantieregeling.
- De kinderen zijn tijdens de verjaardagen van partijen bij de ouder die op dat moment jarig is.
- De kinderen zijn in de even jaren met hun verjaardag bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man.
De overige verzoeken van de man en de vrouw met betrekking tot de zorgregeling wijst de rechtbank af.
3.2.
De verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
Partijen zijn gehuwd op [datum] te [plaats], onder het maken van huwelijkse voorwaarden op [datum].
De man heeft in januari 2011 de echtelijke woning verlaten.
De vrouw heeft bij verzoekschrift van 20 juli 2012 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk is op 11 december 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 21 augustus 2013 in de registers van de burgerlijke stand.
In de akte van huwelijkse voorwaarden zijn partijen, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
Artikel 1
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
Roerende goederen
Artikel 2
1. Rechten aan toonder en roerende zaken, die geen registergoederen zijn, behorende tot het bedrijfs- of beroepsvermogen van een echtgenoot, voor zover niet uitdrukkelijk anders bepaald of overeengekomen, behoren toe aan die echtgenoot, ongeacht van wiens zijde deze
goederen zijn opgekomen, doch onverminderd het in artikel 3 bepaalde.
2. Kleding en lijfssieraden zijn eigendom van die echtgenoot, in wiens gebruik zij zijn of tot wiens gebruik zij bestemd zijn, ongeacht van wiens zijde deze zaken zijn opgekomen en wel zonder enige vergoeding aan de andere echtgenoot.
Van deze bepaling zijn uitgezonderd:
a. die kleding en/of lijfssieraden die buiten de werking van dit beding zijn gebracht door een dienovereenkomstige vermelding bij de desbetreffende aanbreng van een echtgenoot op na te melden staat van aanbrengsten;
b. die kleding en/of lijfssieraden waarvan een echtgenoot aantoont, dat deze door hem zijn verkregen door erfrecht of schenking.
3. Bestaat overigens tussen de echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden een recht aan toonder of een roerende zaak die geen registergoed is, toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt het goed geacht aan ieder van de echtgenoten voor
de helft toe te behoren.
4. Bestaat tussen de echtgenoten een geschil omtrent de grootte van ieders aandeel in een goed, dat zonder aandeelvermelding op beider naam staat, dan worden zij geacht
ieder voor de helft daarin gerechtigd te zijn, behoudens tegenbewijs.
Vergoedingen
Artikel 3
De echtgenoten zijn, voorzover niet anders bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking. Deze vergoedingen zijn terstond opeisbaar.
(…)
Kosten huishouding
Artikel 5
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen, van de door de echtgenoten geadopteerde kinderen, alsmede van de kinderen die met beider toestemming in het gezin zijn opgenomen, wat de laatste kinderen betreft voorzover deze kosten niet ten laste van derden komen, worden voldaan uit de netto-inkomens der echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voorzover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders netto-vermogen naar evenredigheid daarvan.
2. Onder netto-inkomen wordt verstaan het begrip inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 verminderd met de daarover verschuldigde belasting op inkomen, premieheffing-volksverzekeringen en andere wettelijke inhoudingen of heffingen.
Indien en voor zover een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winsten van een niet op zijn eigen naam uitgeoefend bedrijf hem rechtstreeks of middellijk ten goede komen, worden die winsten geacht door hem te zijn genoten en worden zij na aftrek van hetgeen verschuldigd zou zijn aan bovengenoemde belastingen en heffingen gerekend tot zijn netto-inkomen.
Onder netto-vermogen wordt verstaan het begrip vermogen als bedoeld in de Wet op de vermogensbelasting 1964 verminderd met de daarvoor verschuldigde belasting op vermogen, met dien verstande dat de vermogens van niet duurzaam gescheiden levende echtgenoten voor de toepassing van deze regeling niet worden samengevoegd.
3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
Artikel 6
1. De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het teveel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.
2. Het recht het aldus teveel bijgedragene terug te vorderen vervalt, indien betaling of verrekening daarvan niet binnen één jaar na de ontbinding van het huwelijk, of, in geval van scheiding van tafel en bed, binnen een, jaar nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, heeft plaats gehad of schriftelijk gevorderd is.
Levensverzekeringen
Artikel 7
Diegene der echtgenoten, die een uitkering ontvangt krachtens een overeenkomst van levensverzekering (ongevallenverzekering daaronder begrepen) draagt de deswege verschuldigde of betaalde premies of koopsommen.
Verrekening van inkomsten
Artikel 8
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun netto-inkomen in de zin van artikel 5, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, overblijft onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld. Indien de echtgenoten over en weer een vordering op elkaar krijgen worden de vorderingen door een desbetreffende verklaring verrekend tot het bedrag van de kleinste vordering. Indien aan een echtgenoot langs andere weg iets ten goede komt of is gekomen van het overblijvende van het inkomen van de andere echtgenoot, wordt zijn vordering dienovereenkomstig verminderd.
Artikel 9
1. De uitkering van het verschuldigde moet gedaan worden binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar.
2. Ingeval gewichtige redenen zich verzetten tegen prompte voldoening zullen de echtgenoten een redelijke betalingsregeling - al of niet met zekerheidsstelling - treffen waarbij de belangen van beiden in acht genomen worden.
Artikel 10
Het recht tot het vorderen van de verrekening verjaart niet en vervalt evenmin door tijdsverloop.
Artikel 11
Geen verrekening heeft plaats:
a. over de tijd, dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat;
b. over liet kalenderjaar dat het netto-inkomen van een echtgenoot onder aftrek als in artikel 8 bedoeld, ten gevolge van verlies in een zelfstandig uitgeoefend beroep of bedrijf van die echtgenoot negatief is en over volgende kalenderjaren indien en voorzover het voorverrekening overeenkomstig artikel 8 vatbare inkomen van de betreffende echtgenoot niet het bedrag van het verlies heeft bereikt;
c. indien een echtgenoot surséance van betaling heeft, in staat van faillissement verkeert ofwel verkeerd heeft, terwijl liet faillissement op andere wijze dan door homologatie van accoord is geëindigd en deze echtgenoot op grond van de verrekening een vordering op de andere echtgenoot zou verkrijgen;
d. voorzover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
(…)
Artikel 13
Aanspraken op pensioen en hetgeen daarvoor is opgeofferd worden niet verrekend overeenkomstig artikel 8, echter met uitzondering van periodieke uitkeringen die vervallen in
gevolge een recht op ingegaan pensioen.
Pensioenrechten
Artikel 14
Indien het huwelijk van de echtgenoten door echtscheiding wordt ontbonden danwel indien tussen de echtgenoten de scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, zullen de door de echtgenoten opgebouwde pensioenaanspraken worden verevend conform het in de artikelen 2 en 3 bepaalde van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
Het vorenstaande laat onverlet de aanspraak op nabestaandenpensioen.
Boekhouding
Artikel 15
De echtgenoten zijn verplicht van hun inkomen en vermogen behoorlijk boek te houden en aan de andere echtgenoot de boeken en bijbehorende bescheiden op eerste vordering ter inzage te verschaffen.
Slotverklaringen
De comparanten verklaarden voorts:
De door hen ten huwelijk aangebrachte rechten aan toonder en zaken die geen registergoederen zijn, staan (naast eventuele overige goederen) vermeld op de aan deze akte
gehechte door comparanten en mij, notaris, ondertekende staat van aanbrengsten.
Ten aanzien van het tussen hen geldende huwelijksgoederenrecht is het Nederlandse recht van toepassing.
(…).”
Partijen hebben tijdens het huwelijk geen uitvoering gegeven aan het in de artikel 8 van de in de akte van huwelijkse voorwaarden opgenomen periodieke verrekenbeding.

3.Het verzoek en verweer

De vrouw heeft in haar verzoekschrift aan de rechtbank verzocht de procedure terzake de afrekening van de huwelijkse voorwaarden af te splitsen.
Vervolgens heeft de rechtbank op 18 oktober 2013 van de vrouw een (gedeeltelijk) ingevuld formulier verdelen en verrekenen gekregen en op 3 april 2014 heeft de rechtbank van de man een (gedeeltelijk) ingevuld formulier verdelen en verrekenen gekregen.
Partijen hebben geen petitum geformuleerd ten aanzien van de verdeling van de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschappen en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
Wel hebben partijen ten aanzien de eenvoudige gemeenschappen in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten geformuleerd, in die zin dat zij verdeling van de gemeenschappen wensen.

4.De beoordeling

4.1.
Staat van aanbrengsten
Uit de bij de huwelijkse voorwaarden gevoegde staat van aanbrengsten blijkt dat de volgende goederen door de man en de vrouw zijn aangebracht bij het aangaan van het huwelijk.
Door de vrouw is ingebracht:
- één antieke kledingkast, met twee laden aan de onderzijde;
- één antieke commode, met marmeren dekplaat en twee laden aan de bovenzijde;
- alle huishoudelijke apparatuur;
- alle audio-visuele apparatuur;
- alle sieraden waaronder één parelsnoer, gouden oorbellen met parels, gouden horloge,
gouden ketting, gouden ringen, etc;
- een antiek theeservies, één rood servies en één zwart servies;
- een antieke sta-lamp met drie lampenkapjes;
- een Auping ledikant;
- een twee- en driezitsbank, zwart leer;
Door de man is ingebracht:
- één antiek kabinet, waarvan het bovenstuk bestaat uit een spiegel in het midden en aan
weerszijde kastjes met gebogen ruitjes
- één kunstwerk, Monteyn 1981, in goudkleurige lijst.
Voor zover deze inboedelgoederen nog aanwezig zijn dienen partijen deze goederen onderling te verdelen, op de wijze zoals dit op de staat van aanbrengsten is vermeld.
4.2.
Eenvoudige gemeenschappen
Er is tussen partijen sprake van een zestal eenvoudige gemeenschappen in de zin van artikel 3:166 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), te weten:
- de echtelijke woning te [plaats];
- de inboedel;
- de Audi A4;
- de VW Eos;
- de speedboot;
- de en/of- rekening bij de ABN AMRO Bank met nummer [(...)]
Conform de hoofdregel van art. 3:166 lid 2 BW hebben partijen een gelijk aandeel in deze eenvoudige gemeenschappen. Bij de verdeling kunnen zij daarom aanspraak maken op de helft van de (over)waarde van deze goederen.
Nu partijen geen overeenstemming hebben weten te bereiken ten aanzien van de te hanteren peildata voor de waardering van de eenvoudige gemeenschappen, geldt voor de peildatum voor de waardering van de eenvoudige gemeenschappen betreffende de echtelijke woning te [plaats], de inboedel, de Audi A4, de VW Eos en de speedboot de datum van feitelijke verdeling, te weten heden. De peildatum voor de en/of- rekening bij de ABN AMRO Bank met nummer [(...)] is 20 juli 2012, zijnde de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding.
4.2.1.
De echtelijke woning aan [adres]
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan [adres]. Zij hebben tevens gezamenlijk een tweetal aflossingsvrije hypothecaire geldleningen ter zake deze woning afgesloten ten bedrage van in totaal € 535.407,82.
Niet in geschil is dat de vrouw uit privévermogen een bedrag van € 275.000,-- in deze woning heeft ingebracht.
Het standpunt van de vrouw
De vrouw heeft de echtelijke woning laten taxeren per 20 januari 2014. De woning is gewaardeerd op € 470.000,--.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij de echtelijke woning wil overnemen, maar dat het op dit moment nog niet zeker is of zij de hypotheken op deze woning zal kunnen overnemen. Eerst zal in de thans lopende hoger beroepsprocedure duidelijk moeten worden hoe hoog de onderhoudsverplichting van haar jegens de man zal worden.
De vrouw stelt dat de hypotheek op de peildatum slechts € 360.000,-- bedroeg en dat het daarna opgenomen bedrag van € 175.407,82 aan krediethypotheek niet moet worden meegenomen in de verdeling.
Het standpunt van de man
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven akkoord te gaan met toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw, mits de vrouw de hypotheekschulden op deze woning kan overnemen. De man wil alleen wel dat de echtelijke woning op nieuw wordt getaxeerd. Hij vindt de op 20 januari 2014 getaxeerde waarde niet reëel.
Verdeling van de echtelijke woning
De rechtbank volgt de vrouw niet in haar standpunt dat de hypotheek slechts € 360.000,-- bedroeg en dat het daarna opgenomen bedrag van € 175.407,82 aan krediethypotheek niet moet worden meegenomen in de verdeling. Blijkens het door de vrouw overgelegde overzicht van de ING bedroeg de hypothecaire geldlening op de echtelijke woning op 31 december 2013 een bedrag van € 535.407,82. Niet is gesteld of gebleken dat dit bedrag per peildatum is gewijzigd. Dat partijen het bedrag van € 175.407,82 aan krediethypotheek later hebben afgesloten dan het bedrag van € 360.000,-- maakt niet dat dit gedeelte van de hypotheek - dat wel is afgesloten voor de peildatum en op de peildatum nog niet was afgelost – niet bij te verdeling dient te worden meegenomen zoals de vrouw stelt. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
Blijkens het door de vrouw overgelegde taxatie-rapport bedroeg de waarde van de echtelijke woning op 14 januari 2014 € 470.000,--. Het had op de weg van de man gelegen zijn stelling te onderbouwen dat de reeds getaxeerde waarde van de woning te hoog is, bijvoorbeeld door zelf de echtelijke woning te laten taxeren dan wel een uitdraai van Funda van vergelijkbare woningen of een WOZ-waarde beschikking van de echtelijke woning over te leggen. Nu de man dit heeft nagelaten, heeft hij onvoldoende aangevoerd om de door de vrouw gestelde waarde van de woning terzijde te stellen. Nu niet is gesteld noch gebleken dat de waarde van de woning sinds januari 2014 is gewijzigd, houdt de rechtbank het er derhalve op dat de waarde van de woning per peildatum € 470.000,-- bedraagt. De rechtbank zal de woning conform het verzoek van de vrouw toedelen aan de vrouw tegen een waarde van € 470.000,--, onder de opschortende waarde dat de man binnen zes maanden na heden wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldlening op deze woning ad € 535.407,83.
De waarde van de woning is vastgesteld op € 470.000,--. Rekening houdend met de hypothecaire lening van € 535.407,82 resteert er een restschuld van € 65.407,82, die partijen in beginsel gelijkelijk dienen te dragen.
Indien de man niet zal worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid en derhalve de opschortende voorwaarde intreedt, bepaalt de rechtbank dat in dat geval de woning zal dienen te worden verkocht waarna aan zowel aan de man als aan de vrouw zal worden toebedeeld de helft van de overwaarde na verkoop van de woning dan wel bij onderwaarde beide partijen ieder draagplichtig zijn voor de restschuld.
Vergoedingsvordering
De vrouw heeft onbetwist aangevoerd dat zij uit privévermogen een bedrag van € 275.000,-- in de echtelijke woning heeft ingebracht. Vast staat dat na aflossing van de hypothecaire lening een restschuld resteert. Het gemeenschapsvermogen is derhalve ontoereikend om de vordering die de vrouw heeft tot terugneming (reprise) uit de gemeenschap van haar toekomend geld, te kunnen voldoen. De vrouw kan in beginsel de helft van hetgeen zij niet op de gemeenschap heeft kunnen verhalen, verhalen op het privé-vermogen van de man. Nu de vrouw dienaangaande geen vordering heeft ingesteld, anders dan een stuk overleggend van [naam 3] waarin is staat vermeld dat de vrouw een vergoedingsvordering heeft, en deze vordering evenmin ter zitting heeft ingesteld, zal de rechtbank bij gebreke aan concreet verzoek hierover geen beslissing nemen.
4.2.2.
De inboedel
De vrouw heeft gesteld dat de inboedel inmiddels feitelijk tussen partijen is verdeeld. De man heeft dit ongemotiveerd betwist.
Nu ongemotiveerd is betwist dat de inboedel al is verdeeld, gaat de rechtbank uit van de juistheid van het standpunt van de vrouw dat de inboedel reeds feitelijk is verdeeld, zodat zij hierover geen beslissing (meer) dient te geven. Ook overigens geldt dat rechtbank geen beslissing kan geven inzake een verdeling nu een concreet verzoek hiertoe alsmede een beschrijving van hetgeen volgens de man dient te worden verdeeld, ontbreekt.
4.2.3.
De personenauto van het merk Audi, type A4, kenteken [(...)] en de personenauto van het merk Volkswagen, type Eos, kenteken [(...)]
De vrouw stelt voor om aan ieder een auto toe te delen, te weten de Audi aan de man en de Volkswagen aan de vrouw, zonder nadere verrekening. De man is het hier niet mee eens.
Nu de man het voorstel van de vrouw met de enkele opmerking dat hij het er niet mee eens is, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en de rechtbank van partijen evenmin waardebepalingen heeft mogen ontvangen met betrekking tot de auto’s, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw als onvoldoende gemotiveerd bestreden toewijzen.
4.2.4.
De speedboot
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de speedboot aan de man zal worden toebedeeld voor een waarde van € 7.750,--. De man is dan ook gehouden om uit hoofde van overbedeling de helft van dit bedrag, te weten € 3.875,--, aan de vrouw te voldoen.
4.2.5.
De en/of rekening bij de ABN AMRO Bank met nummer[(...)]
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen opgemerkt dat de en/of-rekening enige tijd terug alleen op naam van de man is gezet.
Nu de en/of-rekening reeds enige tijd terug alleen op naam van de man is gezet en niet is gesteld of gebleken dat op de peildatum een positief saldo aanwezig was dat thans nog voor verdeling in aanmerking komt, gaat de rechtbank er vanuit dat het saldo op deze rekening reeds feitelijk tussen partijen is verdeeld. De rechtbank zal ten aanzien van deze rekening dan ook geen beslissing meer nemen.
4.3.
Kosten van de huishouding
Partijen hebben tot op heden geen duidelijk verzoek geformuleerd ten aanzien van de kosten van de huishouding. In de processtukken is ten aanzien van deze kosten slechts zijdeling een opmerking gemaakt door partijen.
De rechtbank heeft van partijen geen gegevens ontvangen met betrekking tot de evenredigheid van de verdeling van de lasten ten tijde van hun huwelijk in verhouding tot de hoogte van de inkomsten van partijen. Gelet op het voorgaande behoeft de rechtbank ten aanzien van de kosten van de huishouding geen beslissing te nemen.
4.4.
Finaal verrekenbeding
Tussen partijen staat vast dat zij nimmer uitvoering hebben gegeven aan de verplichting tot verrekening zoals opgenomen in de huwelijkse voorwaarden, zodat deze verplichting op grond van artikel 1:141, eerste lid BW in stand is gebleven en zich uitstrekt over het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is, alsmede over de vruchten daarvan. Op grond van het derde lid van voornoemd artikel geldt te dezen dat het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht iets anders voortvloeit.
Ingevolge artikel 11 van de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden bestaat er geen verplichting tot verrekening van overgespaarde inkomsten gedurende de periode dat de echtgenoten over de tijd, dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat.
De vrouw stelt in haar formulier alleen dat er een drietal rekeningen zijn (waarvan één de en/of-rekening is die hierboven wordt genoemd onder de eenvoudige gemeenschappen) en een tweetal verzekeringspolissen. Deze vallen volgens de vrouw onder het te verrekenen vermogen.
Partijen hebben geen verrekenvordering ingediend en zij hebben zich ook niet op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van overgespaard inkomen.
De vrouw stelt in haar formulier alleen dat er een drietal rekeningen zijn (waarvan één de en/of-rekening is die hierboven wordt genoemd onder de eenvoudige gemeenschappen) en een tweetal verzekeringspolissen. Deze vallen volgens de vrouw onder het te verrekenen vermogen.
De rechtbank heeft partijen er tijdens de mondelinge behandeling op gewezen dat er een verrekeningsvordering geformuleerd had moeten te worden op grond van het aanwezige te verrekenen vermogen van partijen. Partijen hebben nagelaten alsnog een dergelijke vordering ter zitting in te dienen.
Gelet op het feit dat de rechtbank van partijen geen compleet overzicht heeft gekregen van het te verrekenen vermogen met onderliggende stukken en partijen evenmin een verrekeningsvordering hebben geformuleerd, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van het in de huwelijkse voorwaarden van partijen opgenomen verrekenbeding.
De rechtbank kan dit punt dan ook niet verder te bespreken.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van de zaak met kenmerk C/13/522320/FA RK 12-5989
- bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat met ingang van heden:
  • De man de voornoemde minderjarigen eenmaal per veertien dagen bij zich heeft van vrijdag na school tot maandag naar school bij zich heeft;
  • De zomervakanties bij helfte tussen partijen dienen te worden verdeeld, waarbij de man in de even jaren het recht heeft om als eerste te kiezen of hij de eerste, dan wel de laatste drie weken, van de zomervakantie neemt. In de even jaren heeft de vrouw het recht om als eerste te kiezen. Ten aanzien van de aankomende zomervakantie 2014, dienen partijen in onderling overleg te bepalen wil welke weken de kinderen bij zich heeft, nu het de rechtbank niet ondenkbaar voorkomt dat partijen reeds een zomervakantie hebben geboekt.
  • De kinderen tijdens de herfstvakantie in de even jaren bij de man zullen zijn en in de oneven jaren bij de vrouw.
  • De kinderen in de even jaren tijdens de eerste week van de kerstvakantie bij de man zullen zijn en de tweede week van de kerstvakantie bij de vrouw. In de oneven jaren zal dit worden omgedraaid. Partijen dienen in onderling overleg de in de kerstvakantie vallende feestdagen te verdelen, waarbij rekening dient te worden gehouden met de voornoemde vakantieregeling.
  • De kinderen tijdens de voorjaarsvakantie in de oneven jaren bij de man zullen zijn en in de even jaren bij de vrouw.
  • De kinderen in de even jaren tijdens de eerste week van de Meivakantie bij de man zullen zijn en de tweede week van de Meivakantie bij de vrouw. In de oneven jaren zal dit worden omgedraaid.
  • Partijen in onderling overleg de Paasdagen, Koningsdag, Hemelvaart en Pinksteren dienen te verdelen, waarbij rekening dient te worden gehouden met de voornoemde vakantieregeling.
  • De kinderen tijdens de verjaardagen van partijen bij de ouder zijn die op dat moment jarig is.
  • De kinderen in de even jaren met hun verjaardag bij de vrouw zijn en in de oneven jaren bij de man.
- verklaart voormelde nevenvoorziening uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Ten aanzien van de zaak met kenmerk C/13/548197/FA RK 13-6221
- partijen dienen voor zover de op de staat van aanbrengsten omschreven inboedelgoederen nog aanwezig zijn, deze goederen onderling te verdelen, op de wijze zoals dit op de staat van aanbrengsten is vermeld;
- stelt de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap met betrekking tot de
echtelijke woning als volgt vast:
 bepaalt dat de onroerende zaak aan [adres] voor de getaxeerde waarde ad € 470.000,-- wordt toebedeeld aan de vrouw, onder de opschortende voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldlening op deze woning ad € 535.407,83;
 bepaalt dat de kosten verbonden aan de overdracht van de echtelijke woning aan de vrouw voor rekening van partijen zijn, ieder bij helfte;
 bepaalt dat indien de man niet zal worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid en derhalve de opschortende voorwaarde intreedt, de woning zal dienen te worden verkocht waarna aan zowel aan de man als aan de vrouw zal worden toebedeeld de helft van de overwaarde na verkoop van de woning dan wel bij onderwaarde, beide partijen ieder draagplichtig zijn voor de restschuld;
- bepaalt in het kader van de verdeling van de overige tussen partijen bestaande eenvoudige
gemeenschappen als volgt:
  • de personenauto van het merk Audi, type A4, kenteken [(...)] wordt toebedeeld aan de man, zonder verrekening van waarde;
  • de personenauto van het merk Volkswagen, type Eos, kenteken [(...)] wordt toebedeeld aan de vrouw, zonder verrekening van waarde;
  • de speedboot zal worden toebedeeld aan de man voor een waarde van € 7.750,--;
 veroordeelt de man uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 3.875,-- aan de vrouw te betalen;
- verklaart voormelde nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door de rechter R.M. Troost, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.A. Marchal, griffier, op 11 juni 2014. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).