In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 18 augustus 2014, staat de huurovereenkomst tussen eiser en gedaagde centraal. Gedaagde huurt sinds 1981 een woonruimte van de rechtsvoorganger van eiser en heeft toestemming gekregen om dwergeekhoorns te houden. Echter, de populatie is in de loop der jaren toegenomen tot 126 dwergeekhoorns, wat leidt tot overlast en een onhygiënische situatie. Eiser vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woonruimte, stellende dat gedaagde haar verplichtingen als huurder niet nakomt en de woonruimte in strijd met de bestemming gebruikt. Tijdens een descente op 11 februari 2014 constateert de kantonrechter dat de woonruimte in zeer slechte staat verkeert en dat er voedsel voor de dwergeekhoorns overal is opgeslagen, wat leidt tot een verhoogde aanwezigheid van muizen en vliegen.
Gedaagde verweert zich door te stellen dat zij goed voor de dwergeekhoorns zorgt en dat er geen overlast is. De kantonrechter oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van recente klachten van omwonenden. Wel is er vastgesteld dat de woonruimte niet geschikt is voor het houden van zoveel dwergeekhoorns. De kantonrechter besluit om gedaagde een termijn van zes maanden te geven om de populatie dwergeekhoorns terug te brengen tot maximaal vier exemplaren en de woonruimte te schonen. Indien gedaagde hier niet aan voldoet, kan de vordering van eiser alsnog worden toegewezen. De zaak wordt aangehouden voor een periode van zes maanden, waarna gedaagde een akte moet indienen over de stand van zaken.