ECLI:NL:RBAMS:2014:5637

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
AMS 14-2156
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de toepassing van de Wet BeZaVa

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.H. Klijnstra, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door R. Hahn. Eiseres had een Ziektewet-uitkering ontvangen, maar verweerder heeft bij besluit van 10 december 2013 meegedeeld dat zij vanaf 15 februari 2014 geen uitkering meer zou ontvangen. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 19 maart 2014 gehandhaafd, waarop eiseres beroep instelde.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische situatie van eiseres onderzocht. Eiseres was sinds 2009 uitgevallen voor haar werk en had verschillende uitkeringen ontvangen. De verzekeringsarts had vastgesteld dat eiseres op 14 januari 2014 meer dan 65% van haar loon kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de ZW-uitkering. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen.

De rechtbank overwoog dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie hadden om tot hun oordeel te komen. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van eiseres adequaat had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de functies die aan eiseres waren voorgelegd, passend waren en dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berustte. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/2156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2014 in de zaak tussen

[naam] te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.H. Klijnstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Hahn).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf 15 februari 2014 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) meer krijgt.
Bij besluit van 19 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2014.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde
Verweerder is met afmelding, die door de rechtbank na sluiting van het onderzoek is ontvangen, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Op 8 juni 2009 is eiseres uitgevallen voor haar werk als[functie] voor 29,43 uur per week bij [werkgever]. Eiseres is tot 1 augustus 2011 in dienst geweest als[functie] bij [werkgever]. Eiseres kwam per einde wachttijd niet in aanmerking voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres heeft sinds 9 augustus 2011 aansluitend een uitkering op grond van de ZW en een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Per 15 januari 2013 heeft eiseres zich ziek gemeld vanwege psychische klachten.
2.
Bij de medische beoordeling op 18 maart 2013 werd eiseres door de verzekeringsarts onvoldoende belastbaar geacht voor haar laatst verrichte werkzaamheden.
3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf 15 februari 2014 geen ZW-uitkering meer krijgt, omdat uit de Eerstejaars ziektewet beoordeling is gebleken dat eiseres op 14 januari 2014 meer dan 65% kan verdienen van het loon wat zij verdiende voordat zij ziek werd.
4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan een nieuw medisch onderzoek van 14 november 2013 en een nieuw arbeidskundig onderzoek van 6 december 2013 ten grondslag gelegd. Blijkens deze nieuwe onderzoeken is de belastbaarheid van eiseres aangepast, zijn er nieuwe functies geselecteerd, maar is het verlies van verdiencapaciteit opnieuw vastgesteld op minder dan 35%.
5.
Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts in verband met haar klachten ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen voor concentratie, handelingstempo, dwingend werktempo, normaantallen halen, lopende band werk, samenwerken en werktijden. Verder heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies van samensteller, wikkelaar en productiemedewerker textiel, gelet op de verklaring van de behandelend psycholoog, niet geschikt voor haar zijn. Tenslotte heeft eiseres aangevoerd dat de functies monteur en bestucker te veel van elkaar verschillen om onder één sbc-code te vallen.
6.
Op grond van artikel 19, eerste lid van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
6.1.
Op 1 januari 2013 is de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet BeZaVa) in werking getreden (Stb. 2012, 464-n1).
6.2.
Op grond van artikel 19aa van de ZW, die door de Wet BeZaVa in werking is getreden, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, in afwijking van artikel 19, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6.3.
Op grond van artikel 100 is artikel 19aa niet van toepassing op de verzekerde wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid is gelegen voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van de Wet BeZaVa.
6.4.
Uit de Memorie van Toelichting behorende bij de Wet BeZaVa blijkt dat het nieuwe ZW-criterium na het eerste ziektejaar gaat gelden. Voor de beoordeling na het eerste ziektejaar wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige (uitvoerings)systematiek van de Wet WIA, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit. Ook wat betreft de gehanteerde begrippen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de al geldende terminologie van de Wet WIA. Daarnaast gaan de relevante bepalingen uit het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten gelden.
Medische grondslag
7.
Blijkens de rapportage van 14 november 2013 heeft de verzekeringsarts medisch onderzoek verricht in verband met de eerstejaars ziektewet beoordeling. De verzekeringsarts heeft daartoe eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts heeft verder dossierstudie verricht. De verzekeringsarts heeft als diagnose een stemmingsstoornis met mogelijk persoonlijkheidsproblematiek gesteld. Eiseres is ongeschikt voor haar arbeid, maar heeft volgens de verzekeringsarts wel benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts heeft de beperkingen opgenomen in de FML van 14 november 2013.
8.
De behandelend psycholoog van eiseres,[naam 1], heeft bij brief, die door verweerder is ontvangen op 27 februari 2014, gereageerd op vragen van de bezwaarverzekeringsarts. De psycholoog heeft aangegeven dat de behandeling van eiseres is gericht op het verbeteren van de stressmanagement-kwaliteiten en het verhogen van de grip op de klachten. Herstel belemmerende factoren zijn eiseres haar ex-man, de gehorigheid van haar nieuwe woning, de financiële stress, de getuigenis van een gewelddadig incident, ruzie met haar dochter en de gezondheidsklachten van eiseres haar ouders. De psycholoog stelt als diagnose dysthyme stoornis (stemmingsstoornis, depressieve stoornissen). De behandeling is gestaakt door gebrek aan financiële middelen.
9.
De bezwaarverzekeringsarts heeft, zoals blijkt uit de rapportage van 28 februari 2014, de dossiergegevens bestudeerd en kennisgenomen van de brief van[naam 1], GZ psycholoog die is ontvangen op 27 februari 2014. De bezwaarverzekeringsarts heeft als diagnose een dysthyme stoornis, met cluster B trekken vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts overweegt dat er tijdens de hoorzitting is gebleken dat er sprake was van een depressieve terugval, gepaard gaande met vitale en energetische klachten. Er is sprake van toegenomen prikkelbaarheid. Daarnaast blijken er evident kenmerken te zijn van persoonlijkheidsproblematiek: emotionele instabiliteit, gebrek aan basisveiligheid, relatieproblematiek, zwartwit denken, woedeaanvallen en impulsiviteit. Wegens de huidige verminderde psychische draagkracht zijn er volgens de bezwaarverzekeringsarts aanvullende beperkingen van toepassing op het gebied van sociaal functioneren. Verder wordt er in verband met slaapproblemen een kleine preventieve urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft de beperkingen opgenomen in de FML van 28 februari 2014.
10.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van 25 juli 2014 geoordeeld dat er in de FML van eiseres forse beperkingen zijn aangenomen op het gebied van sociaal functioneren en dat er in de FML voldoende rekening is gehouden met de combinatie van een lichte chronische depressieve stoornis en de as 2 borderline persoonlijkheidsstoornis.
11.
Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts bij de ZW-beoordeling van 18 maart 2013 heeft geoordeeld dat de medische situatie van eiseres van dien aard is dat er evident geen sprake is van benutbare mogelijkheden ten aanzien van het verrichten van arbeid. Dit verschilt dusdanig met het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts dat eiseres 30 uur per week belastbaar is, dat de bezwaarverzekeringsverzekeringsarts dit verschil volgens eiseres expliciet had moeten motiveren.
12.
De rechtbank overweegt allereerst dat de beoordeling van 18 maart 2013 zag op een beoordeling voor de geschiktheid voor eigen arbeid. Verder heeft de verzekeringsarts weliswaar aangegeven dat er evident geen sprake is van benutbare mogelijkheden ten aanzien van het verrichten van arbeid, maar hij heeft hierbij expliciet aangegeven dat dit
momenteelhet geval is. Gelet op de klachten, die naar hun aard sterk kunnen variëren in ernst, en het tijdverloop tussen de beoordeling van 18 maart 2013 en de beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts, valt uit de medische situatie van eiseres op 18 maart 2013 niet zonder meer af te leiden dat eiseres op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden heeft. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht een beoordeling van de medische situatie op 14 januari 2014 uitgevoerd zonder daarbij in te gaan op de verschillen met de medische situatie op 18 maart 2013. Voorts blijkt uit het dossier dat de bezwaarverzekeringsarts reeds rekening heeft gehouden met de beperkingen ten aanzien van de dysthyme stoornis en valt uit de beschikbare stukken van de psycholoog[naam 1] niet af te leiden dat eiseres meer beperkt is dan reeds door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen.
13.
Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om het medisch onderzoek dat door de (bezwaar)verzekeringsarts is verricht onzorgvuldig te achten. Gelet op de onderzoekshandelingen die de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben verricht, zoals hiervoor weergegeven, beschikte de bezwaarverzekeringsarts over voldoende informatie om tot een beoordeling te komen. De (bezwaar)verzekeringsarts heeft kennis genomen van alle klachten van eiseres. Voorts heeft eiseres geen nadere medische informatie overgelegd waaruit volgt dat verweerder meer beperkingen had dienen aan te nemen. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding te twijfelen aan de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsarts. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
Arbeidskundige grondslag
14.
Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat zij gelet op haar medische beperkingen niet in staat is de geduide functies te verrichten, verwijst de rechtbank naar de medische beoordeling.
14.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat de functies monteur 1 en bestucker te veel van elkaar verschillen om onder één sbc-code ( sbc-code 267050) te vallen. Hierdoor zou één van deze functies dienen te vervallen en vertegenwoordigt de functie behorende bij deze sbc-code onvoldoende arbeidsplaatsen. Dit is van invloed is op de mate van arbeidsongeschiktheid.
14.2.
De rechtbank is van oordeel dat de functies monteur 1 en bestucker niet zodanig van elkaar verschillen dat ze niet onder één scb-code kunnen worden geschaard. De rechtbank overweegt hiertoe dat de functies naar hun aard gelijksoortig zijn en voor het merendeel, 65% en 75%, bestaan uit montagewerkzaamheden. De beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
14.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaararbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd waarom eiseres geschikt is te achten voor de geduide functies. De rechtbank is niet gebleken dat de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 17 maart 2014 en 30 juli 2014 onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of ondeugdelijk gemotiveerd zijn. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
15.
Het beroep is ongegrond.
16.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. de Vos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van Douwen, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2014.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.