ECLI:NL:RBAMS:2014:5693

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
94.2014
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure niet-ontvankelijk verklaard wegens verzuim en te late indiening

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 8 april 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van rechter mr. R.A. Dudok van Heel. Het verzoek tot wraking werd ingediend door een gemachtigde van verzoekster, die gedaagde partij was in een aanhangige civiele procedure. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek niet door een advocaat was ingediend, zoals vereist volgens artikel 79 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Bovendien was het verzoek te laat ingediend, aangezien de feiten en omstandigheden waarop het verzoek berust, zich op 5 februari 2014 hadden voorgedaan, terwijl het verzoek pas op 31 maart 2014 was ingediend. De wrakingskamer benadrukte dat een verzoek tot wraking tijdig moet worden gedaan, zodra de feiten bekend zijn, en dat alle relevante feiten en omstandigheden in één verzoek moeten worden gepresenteerd.

De wrakingskamer merkte op dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. In dit geval waren er geen voldoende zwaarwegende aanwijzingen voor een vooringenomenheid van de rechter. De mondelinge behandeling van het verzoek werd daarom achterwege gelaten. De rechtbank verklaarde verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking, en tegen deze beslissing staat geen voorziening open volgens artikel 39 lid 5 Rv.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beschikking op het op 31 maart 2014 schriftelijk gedane en onder rekestnummer C/14/562281 HA RK 94.2014 ingeschreven verzoek van:
[Naam]
wonende te [plaats]
verzoekster,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. R.A. Dudok van Heel, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
Verzoekster is gedaagde partij in een bij de rechtbank aanhangige en onder zaaknummer C/13/548842 / HA ZA 13-912 geregistreerde zaak.
1.2
Op 5 februari 2014 heeft in deze zaak een comparitie van partijen plaatsgevonden ten overstaan van de rechter waarna de zaak naar de rol is verwezen van 26 februari 2014 teneinde verzoekster de gelegenheid te bieden een (nieuwe) advocaat te stellen en is bepaald dat de comparitie zal worden voortgezet op 31 maart 2014.
1.3
Bij aan de president van de rechtbank gerichte brief van 28 maart 2014 heeft de gemachtigde van verzoekster wraking van de rechter verzocht.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
2.2
Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.3
Uit de wet (36 en 37 Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.4
Het verzoek houdt voor zover van belang in:
” Op 5 februari 2014 ben ik als gemachtigde van [Naam2] verschenen. Tijdens de behandeling heeft de comparitierechter mij medegedeeld dat [Naam3] voor de tweede keer in zijn carrière uit zijn ambt is gezet. Dit is in strijd met de waarheid en een rechter onwaardig en heeft met deze procedure niets van doen. Tevens werd mij aangeraden geen contact meer op te nemen met [Naam3], daar de problemen waar [Naam2] nu voor staat zijn veroorzaakt door zijn handelen. Deze uitlating werd gedaan door mr. S.C. Krekel als advocaat van de tegenpartij. De comparitierechter liet dit zonder inmenging toe. De rechter gaf mij te raden of ik de rechtszaak nog wel door zou zetten want, gelet op de huidige stukken, zou ze het vonnis in het voordeel van het SVB besluiten. Alles overwegende heeft het voor mevrouw [Naam2] geen zin te verschijnen en juridische kosten te maken. In het afgegeven rechtbankverslag mis ik al deze feiten. Zoals bekend was een raadsman bereid de zaak te behartigen, maar door bovenstaande redenen hebben we mr. Op 't Ende laten weten vooralsnog geen gebruik van zijn diensten te zullen maken op deze zitting. De tegenpartij heeft eisen gesteld van financiële aard die in strijd zijn met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en de bepalingen opgenomen in het EVRM-verdrag. Het is duidelijk dat het vragen van een dwangsom om procederen te beletten niet alleen in strijd is met de grondwet (art.17), doch ook met het EVRM. Nu nu al bekend is dat de vordering van [Naam2] zal worden afgewezen is ook nu al duidelijk dat van een fair trial geen sprake is. Ik deel mede dat tegen het verzetvonnis beroep zal worden ingesteld. Van de mogelijkheid de rechters van de Centrale Raad als getuige te horen zal dan gebruik worden gemaakt. Omdat ik niet bekend was met het feit dat ik de comparitierechter kon wraken op deze handelingen en uitlatingen doe ik nu een beroep op mijn wrakingsrecht.”
2.5
De wrakingskamer acht het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk. Ingevolge artikel 79 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan in deze zaak slechts bij advocaat worden geprocedeerd. Dit betekent dat een wrakingsverzoek niet, zoals hier, door een gemachtigde kan worden gedaan. De wrakingskamer ziet geen aanleiding verzoekster in de gelegenheid te stellen dit verzuim te herstellen nu het verzoek ruimschoots te laat is gedaan. Ingevolge het bepaalde in artikel 36 Rv moet een verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waarop het berust bekend zijn geworden. Omdat de feiten en omstandigheden waarop het verzoek berust zich blijkens het verzoekschrift alle ter zitting van 5 februari 2014 hebben voorgedaan, is het pas op 31 maart 2014 ingediende verzoek niet tijdig gedaan. Het verzoek is ook om die reden niet-ontvankelijk. De mondelinge behandeling kan daarom achterwege blijven.
3. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking,
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort voorzitter, A.W.J. Ros en A.W.H. Vink, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.