Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 30 januari 2013;
- het proces-verbaal van comparitie gehouden op 6 juni 2013 met de daarin genoemde stukken;
- de akte (na comparitie) van de zijde van [eiser] van 24 juli 2013, met producties;
- de antwoordakte uitlatingen verdeling inboedel van de zijde van [gedaagde] van 21 augustus 2013, met één productie;
- de akte uitlaten producties van de zijde van [eiser] van 4 september 2013.
2.De verdere beoordeling
Ik bepaal, dat hetgeen uit mijn nalatenschap wordt verkregen niet zal vallen in enige gemeenschap van goederen, waarin de verkrijgers ten tijde van mijn overlijden gehuwd zijn”. Hieruit leidt de rechtbank af dat de uitsluitingsclausule betrekking heeft op hetgeen ná het overlijden wordt verkregen. In dit licht bezien en tegenover de gemotiveerde betwisting door [eiser], heeft [gedaagde] niet onderbouwd waarom het, vóór het overlijden van haar moeder, ontvangen geldbedrag buiten de verdeling behoort te blijven. De rechtbank zal dan ook het saldo van de bankrekening aan [gedaagde] toedelen en bepalen dat zij de helft van het te verdelen saldo, en aldus € 14.371,00, dient te voldoen aan [eiser].