ECLI:NL:RBAMS:2014:6155

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
22 september 2014
Zaaknummer
C-13-515925 - HA ZA 12-527
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake betaling factuur advocaat en toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Amsterdam, ging het om een tussenvonnis met betrekking tot een geschil tussen een advocatenkantoor en een vastgoedonderneming. Het advocatenkantoor, eiser in conventie, vorderde betaling van openstaande facturen en een succesfee van in totaal € 138.672,65 aan hoofdsom en € 180.000,= aan succesfee, te vermeerderen met rente en kosten. De vastgoedonderneming, gedaagde in conventie, voerde verweer en stelde dat het advocatenkantoor toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst van opdracht een vaste prijs van € 200.000,= voor juridische werkzaamheden over het jaar 2011 inhield, die in twee gelijke voorschottermijnen van € 100.000,= dienden te worden betaald. De rechtbank concludeerde dat de tweede termijn van € 100.000,= op 1 januari 2012 gefactureerd mocht worden, ondanks de betalingsproblemen van de vastgoedonderneming. De rechtbank oordeelde dat het advocatenkantoor recht had op betaling van deze factuur, maar dat de vordering tot betaling van de succesfee niet toewijsbaar was, omdat er geen succes was behaald in de behandelde zaken. In reconventie vorderde de vastgoedonderneming schadevergoeding wegens tekortkomingen van het advocatenkantoor, waaronder het niet tijdig indienen van verweer in een procedure, wat leidde tot een verstekvonnis. De rechtbank oordeelde dat het advocatenkantoor toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, waardoor de vastgoedonderneming schade had geleden. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering en verdere beoordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/515925 / HA ZA 12-527
Vonnis van 24 september 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[advocatenkantoor],
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat [advocaat]
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf]
gevestigd te Purmerend,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna [advocatenkantoor] en [bedrijf] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 12 september 2012 waarbij een comparitie van partijen is gelast, met de daarin vermelde stukken,
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 november 2012, met de daarin vermelde stukken waaronder de conclusie van antwoord in reconventie,
  • de akte uitlaten voortprocederen van [bedrijf],
  • de akte uitlaten voortprocederen van [advocatenkantoor],
  • de akte na comparitie van [bedrijf],
  • de antwoordakte van [advocatenkantoor], met producties,
  • de akte uitlaten producties van [bedrijf].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen wegens diens benoeming elders.

2.De feiten

2.1.
[advocatenkantoor] is een in Amsterdam gevestigd advocatenkantoor. [advocaat] is directeur-eigenaar van [advocaat] en als advocaat aan dit kantoor verbonden.
[bedrijf] drijft een vastgoedonderneming in Amsterdam. [naam] (hierna:[naam]) is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf].
2.2.
Omstreeks 28 maart 2011 hebben [advocatenkantoor] als opdrachtnemer en [bedrijf] als opdrachtgever een overeenkomst van opdracht gesloten (hierna: de overeenkomst van opdracht) waarbij onder meer het volgende is overeengekomen:
"Uitgangspunt daarbij is dat mijn kantoor de juridische werkzaamheden voor jou bedrijven zal gaan managen en alle daaruit vloeiende werkzaamheden zal gaan verrichten voor het gehele kalenderjaar 2011. Deze werkzaamheden hebben meer in het bijzonder betrekking op de rechtszaken die momenteel lopen met van [bedrijf 2]. in verband met de investeringen in de vakantieparken in Brabant (de zogenaamde "[park]") en op de rechtszaken tegen van [bedrijf 2]. in verband met de investeringen in het zogenaamde "[terrein]". Daarnaast zullen ook de werkzaamheden in de zaak tegen [bedrijf 3] in verband met de zonder jou toestemming doorbetaalde bedragen op de kwaliteitsrekening onder deze afspraak vallen evenals de werkzaamheden die verband houden met de financiële afwikkeling met van [bedrijf 4]. Afspraak is daarnaast dat onze bemoeienissen zich mede zullen uitstrekken tot alle andere voorkomende juridische zaken die zich in 2011 voordoen.
[…]
Op basis van een inschatting van het aantal te besteden uren over geheel 2011 zijn wij een vaste prijs overeengekomen voor al onze werkzaamheden over het hele kalenderjaar 2011, zoals hierboven beschreven van 200.000 euro. Daarboven zullen wij je de kosten doorbelasten die wij in de uitvoering van onze werkzaamheden zullen moeten maken, zoals bijvoorbeeld deurwaarderskosten, griffierechten etc.. Deze kosten zullen maandelijks aan jou worden gefactureerd en door jou binnen de betalingstermijn worden voldaan.
De vaste prijs zal in twee gelijke voorschottermijnen van 100.000 euro door ons aan jou ondernemingen worden gefactureerd en door jou en jou ondernemingen binnen de betalingstermijn worden betaald, te weten op 1 april en 1 juli 2011. Ten aanzien van de tweede termijn kwamen wij met elkaar overeen dat wij in de tweede helft van de maand juni 2011 met elkaar om de tafel zullen gaan zitten om aan de hand van de ontwikkelingen in de zaken die thans spelen te bezien of betaling per 1 juli 2011 van de tweede termijn mogelijk is. Uitgangspunt daarbij zal zijn dat de in de diverse zaken geïncasseerde gelden als eerste zullen worden aangewend om de overeengekomen vaste prijs te voldoen. De tot op heden over 2010 en 2011 aan jou ondernemingen gefactureerde bedragen zullen integraal worden gecrediteerd.
Daarnaast zijn wij overeengekomen dat aan mijn kantoor een succesfee zal worden betaald, indien en voor zover wij in de zaken die wij in behandeling hebben succes wordt bereikt dat er toe leidt dat bedragen aan jou respectievelijk aan jou ondernemingen zijn (terug) betaald. Dit betreft met name de [park], de [terrein] en de [bedrijf 3]. De succesfee zal er uit bestaan dat indien er succes wordt gerealiseerd dat leidt tot betalingen aan jou ondernemingen of aan jou in privé, een aanvullende fee door jou aan mijn kantoor zal worden betaald. Wij zijn overeengekomen dat wij in december 2011 met elkaar om de tafel zullen gaan zitten om in redelijkheid de hoogte van de alsdan eventueel verschuldigde succesfee vast te stellen.
Op de opdrachtovereenkomst tussen jou ondernemingen en mijn kantoor zijn de algemene voorwaarden van mijn kantoor van toepassing. Deze zijn te vinden op de website van mijn kantoor […]."
2.3.
De Algemene Voorwaarden van [advocatenkantoor] (hierna: de Algemene Voorwaarden) luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
"2.4 De Vennootschap is bevoegd in het kader van uitvoering van opdrachten derden in te schakelen namens de opdrachtgever. Zo mogelijk gebeurt dat in overleg met de opdrachtgever […].
3.2
De door de Vennootschap te verzenden declaraties dienen binnen 14 dagen te worden voldaan, bij gebreke waarvan de opdrachtgever in verzuim is. In dat geval is de opdrachtgever gehouden alle gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten van incasso, met inbegrip van de te dien einde gemaakte integrale advocaatkosten, alsmede de wettelijke rente, aan de Vennootschap te vergoeden."
2.4.
In een e-mail van 23 maart 2011 van[advocaat] aan[naam] staat onder meer:
"Daarnaast zijn wij overeen gekomen dat aan mijn kantoor een succesfee zal worden betaald, indien en voorzover wij in de zaken die wij in behandeling hebben succes wordt bereikt dat er toe leidt dat bedragen aan jou respectievelijk aan jou ondernemingen worden (terug) betaald. Dit betreft met name de [park], de [terrein] en de [bedrijf 3]. De succesfee zal er uit bestaan dat indien er succes wordt gerealiseerd dat leidt tot betalingen aan jou ondernemingen of aan jou in privé, een aanvullende fee door jou aan mijn kantoor zal worden betaald. De hoogte van deze fee is gelijk aan het verschil tussen de door mijn kantoor besteedde uren in 2011 tegen onze normale uurtarieven en de door ons overeengekomen vaste prijs. Een voorbeeld: indien wij na het behalen van succes in totaal voor bijvoorbeeld 275.000 euro aan uren hebben besteed in alle voor jou en jou ondernemingen behandelde zaken in 2011, zal door ons een succesfee mogen worden gefactureerd van 275.000 minus 200.000, derhalve 75.000 euro."
2.5.
Op 1 april 2011 heeft [advocatenkantoor] de eerste voorschottermijn van € 100.000,=, exclusief BTW, gefactureerd aan [bedrijf]. Deze factuur is (exclusief BTW) door [bedrijf] aan [advocatenkantoor] voldaan in of omstreeks april 2011.
2.6.
In de periode van 29 april 2011 tot en met 1 januari 2012 heeft [advocatenkantoor] diverse facturen aan [bedrijf] verzonden ter zake van deurwaarders- en griffiekosten, en kosten gemaakt in verband met het inschakelen van advocaten die niet zijn verbonden aan [advocatenkantoor]. Het totaalbedrag van de facturen is € 33.927,95 (inclusief BTW). Het betreft facturen met de volgende factuurdata en factuurbedragen:
29 april 2011 € 2.829,17
13 mei 2011 € 4.383,44
12 september 2011 € 15.077,17
1 januari 2012 € 3.619,81
1 januari 2012 € 4.099,86
1 januari 2012 € 260,=
1 januari 2012 € 1.801,75
1 januari 2012 € 1.856,75
2.7.
Op 27 september 2011 heeft [advocatenkantoor] een aanmaning aan [bedrijf] verzonden ten aanzien van de openstaande facturen.
2.8.
Op 26 oktober 2011 heeft [bedrijf] een bedrag van € 10.000,= aan [advocatenkantoor] betaald.
2.9.
Bij verstekvonnissen van 26 oktober 2011 is[naam] (in persoon) veroordeeld te betalen aan [broer 1] van een bedrag groot € 157.500,= en tot betaling aan[broer 2] (hierna: [broers]) van een bedrag groot € 156.094,=, vermeerderd met rente en kosten.
2.10.
Per e-mail van 17 november 2011 heeft[naam] aan[advocaat] onder meer bericht:
"Het is jammer dat je in al jouw voorgaande mails niet een keer bevestigd dat jullie toch ook wel wat fouten hebben gemaakt […]
Jij hebt mij begin dit jaar over de streep getrokken om door te gaan met [bedrijf 2]/[bedrijf 3], volgens jouw verwachting hadden we al heel wat bedragen terug moeten hebben in de 180k zaak en in de vorm van voorschotten. Helaas is dat tot op heden niet gelukt. In plaats daarvan heb ik bedragen moeten betalen, waardoor ik nog zwaarder kom te zitten […]".
2.11.
In een e-mail van 14 december 2011 bericht[naam] aan[advocaat] onder andere:
"Dit is nou precies wat ik dacht dat zou gaan gebeuren.
1. ipv dat ik eind van dit jaar zoveel mogelijk geld terug heb zit ik helemaal vol met procedures
2. mega probleem met van [bedrijf 4], ipv dat ik hen volgens jouw niks zou moeten betalen daar zij allemaal beroeps fouten hebben gemaakt eisen zij nu meer dan 240.000,--! Jij zou dit in april al oppakken, is niet gebeurt en nu heb ik een incassobureau op de stoep
[…]
4. Ik heb een mega probleem met [broers] mede omdat jullie dit niet goed hebben begeleid kan ik [broers] nu smeken om maar alsjeblieft in termijnen te mogen gaan betalen omdat anders mijn panden geveild worden, verder ben ik als werkgever maximaal gestraft en krijg ik de door [broer 1] ruim 22000 niet meer terug
5. Ik heb je aangegeven om 2012 met frisse moed te willen beginnen maar op deze manier gaat mijn onderneming eraan […]"
2.12.
Op 28 december 2011 is -nadat akte niet dienen was verleend tegen [bedrijf]- vonnis gewezen in de zaak van [bedrijf 2] tegen[naam] (in persoon), waarbij[naam] is veroordeeld tot betaling aan [bedrijf 5] van een bedrag van € 900.423,52, te vermeerderen met rente en kosten.
2.13.
De tweede termijn van € 100.000,=, exclusief BTW, is door [advocatenkantoor] aan [bedrijf] gefactureerd op 1 januari 2012.
2.14.
In een e-mail van 31 januari 2012 heeft[advocaat] aan[naam] onder meer geschreven:
"Hierbij bevestig ik je dat ik naar aanleiding van ons telefoongesprek van gisteravond waarin jij mijn laatste en uiterste voorstel op harde wijze hebt afgewezen en de gang van zaken in de afgelopen maanden, definitief heb besloten om met ingang van 1 februari as. terug te treden als advocaat van jou en jou ondernemingen. De wijze waarop de afgelopen tijd door jou is gecommuniceerd, het langdurig uitblijven van betaling op kosten die door mijn kantoor zijn voorgeschoten, […] maken dat het vertrouwen in een goede samenwerking met jou bij mij definitief is komen te vervallen."
2.15.
Op 1 februari 2012 heeft [advocatenkantoor] de overeenkomst van opdracht met [bedrijf] beëindigd.
2.16.
Bij vonnis in kort geding van 4 april 2012 is [bedrijf] veroordeeld tot betaling aan [advocatenkantoor] van een bedrag van € 10.000,= (terzake van de in rekening gebrachte facturen -zie hiervoor onder 2.6.- van in totaal € 33.927,95, het meer of anders gevorderde is afgewezen) alsmede tot betaling van € 19.000,= terzake van de verschuldigde BTW (met betrekking tot de factuur van 1 april 2011, zie onder 2.5.) te betalen zodra de Belastingdienst over de door [bedrijf] retour te ontvangen en/of te verrekenen BTW over het jaar 2011 heeft beslist.
2.17.
[advocatenkantoor] heeft conservatoir beslag doen leggen op de aandelen die [bedrijf] houdt in de vennootschappen [bedrijf 6] en [bedrijf 7]
2.18.
Bij brief van 24 april 2012 heeft [bedrijf] [advocatenkantoor] aansprakelijk gesteld voor alle schade die [bedrijf] heeft geleden als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten door [advocatenkantoor] in de uitvoering van de overeenkomst van opdracht van 28 maart 2011.
2.19.
Op 13 juni 2012 heeft [bedrijf] het verschuldigde bedrag aan BTW over de eerste factuur van 1 april 2011 (zie 2.5. en 2.16.) voldaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[advocatenkantoor] vordert samengevat- bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [bedrijf] tot betaling van € 138.672,65 aan hoofdsom en tot betaling van een succesfee van € 180.000,=, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
De gevorderde hoofdsom van € 138.672,65 bestaat uit:
- openstaande facturen inzake de gemaakte kosten € 13.413,16 incl BTW
- openstaande factuur inzake de tweede betalingstermijn € 119.000,00 incl BTW
- wettelijke handelsrente tot 25 april 2012 € 3.259,66
- buitengerechtelijke kosten (Rapport Voorwerk II) € 2.500,00
- beslagkosten
€ 499,83
totaal € 138.672,65
3.3.
[bedrijf] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[bedrijf] vordert samengevat- bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor recht dat [advocatenkantoor] toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van de overeenkomst van opdracht met [bedrijf] en dat zij dientengevolge jegens [bedrijf] aansprakelijk is voor alle schade die [bedrijf] daardoor heeft geleden en nog zal lijden, [advocatenkantoor] te veroordelen tot vergoeding aan [bedrijf] van de schade nader op te maken bij staat, en tenslotte alle beslagen op te heffen althans subsidiair de hoogte van het bedrag waarvoor beslag is gelegd te matigen, met veroordeling van [advocatenkantoor] in de kosten van het geding.
3.6.
[advocatenkantoor] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat [advocatenkantoor] uitsluitend werkt tegen vooraf overeengekomen vaste prijzen, zodat de begrotingsprocedure via de Orde van Advocaten niet van toepassing is op het onderhavige geschil.
De factuur van 1 januari 2012
4.2.
[advocatenkantoor] stelt dat in onderling overleg de factuur van € 100.000,= voor de tweede termijn pas op 1 januari 2012 aan [bedrijf] is gefactureerd. [bedrijf] heeft tegen deze factuur nimmer inhoudelijk verweer gevoerd. Wel is door [bedrijf] aangegeven dat zij niet in staat was te betalen, aldus [advocatenkantoor].
4.3.
[bedrijf] betwist de tweede betalingstermijn van € 100.000,= verschuldigd te zijn. Omdat [bedrijf] met liquiditeitsproblemen kampte en niet in staat was om de vaste prijs van € 200.000,= te voldoen, is afgesproken dat de verschuldigdheid van de tweede termijn afhankelijk werd gesteld van het te behalen succes in de zaken van [bedrijf] die door [advocatenkantoor] werden opgepakt. Aldus zijn partijen overeengekomen dat er weliswaar rond 1 juli 2011 met elkaar zou worden gesproken om te bezien of betaling aan de orde kon zijn, maar dat zij daarnaast expliciet hebben bepaald dat betaling pas zou plaatsvinden uit bedragen die uit de door [advocatenkantoor] voor [bedrijf] te voeren procedures zouden worden geïncasseerd. Omdat er geen sprake was van succes is er op 1 juli 2011 niet gefactureerd. Van enige coulance aan de zijde van [advocatenkantoor] ten aanzien van de datum van de tweede factuur is, anders dan [advocatenkantoor] stelt, derhalve geen sprake. De enige reden dat de factuur op 1 januari 2012 in rekening werd gebracht was dat partijen in conflict waren geraakt over de verschuldigdheid van de facturen en kosten (hetgeen uiteindelijk tot beëindiging van de overeenkomst van opdracht door [advocatenkantoor] heeft geleid), aldus steeds [bedrijf].
4.4.
Uit de wederzijdse standpunten blijkt dat partijen de tussen hen gemaakte betalingsafspraken ten aanzien van de tweede termijn van € 100.000,= in verschillende zin hebben opgevat. De vraag is dan ook wat partijen hierover zijn overeengekomen. Dit kan niet louter worden beoordeeld op grond van de letterlijke bewoordingen van de overeenkomst van opdracht, daarbij dient ook te worden betrokken de zin die partijen in de gegeven omstandigheden op basis van elkaars verklaringen en gedragen over en weer daaraan mochten toekennen, alsmede op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat in de overeenkomst van opdracht is opgenomen dat [bedrijf] voor alle door [advocatenkantoor] te verrichten werkzaamheden over het jaar 2011 een vaste prijs zal betalen van € 200.000,=, welke in twee gelijke voorschottermijnen van € 100.000,= door [advocatenkantoor] zal worden gefactureerd en door [bedrijf] dient te worden betaald op 1 april 2011 en op 1 juli 2011. Ten aanzien van de tweede termijn zijn partijen in de overeenkomst van opdracht voorts met elkaar overeengekomen dat zij in de maand juni 2011 met elkaar om de tafel zullen gaan zitten om aan de hand van de ontwikkelingen in de zaken die spelen te bezien of betaling van de tweede termijn door [bedrijf] per 1 juli 2011 mogelijk is.
4.6.
Aldus blijkt uit de bewoordingen van de overeenkomst van opdracht dat [bedrijf] voor de door [advocatenkantoor] verrichte werkzaamheden in 2011 in totaal een bedrag van
€ 200.000,= verschuldigd is en dat partijen alleen over het moment van betalen van de tweede termijn nadere afspraken hebben gemaakt. In tegenstelling tot hetgeen [bedrijf] heeft betoogd, ziet de rechtbank in die betalingsafspraken geen aanleiding om aan te nemen dat [bedrijf] redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat betaling van de tweede termijn afhankelijk is gesteld van het behalen van succes door [advocatenkantoor]. Blijkens de bewoordingen van de overeenkomst van opdracht hebben partijen als uitgangspunt genomen dat de tweede termijn diende te worden betaald op 1 juli 2011 en dat deze allereerst zou worden voldaan uit hetgeen in de diverse zaken zou worden geïncasseerd. Dat er niet is geïncasseerd maakt nog niet dat de tweede termijn daarmee niet verschuldigd zou zijn geworden. Enkele betalingsonmacht maakt immers niet dat [bedrijf] ontslagen is uit haar betalingsverplichtingen jegens [advocatenkantoor]. Nu [bedrijf] geen andere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat zij de overeenkomst van opdracht op de door haar thans aangevoerde wijze had mogen begrijpen, faalt haar betoog. Aldus is de rechtbank van oordeel dat [advocatenkantoor] de tweede termijn had mogen factureren op 1 januari 2012 en dat deze factuur door [bedrijf] dient te worden voldaan. De vordering van [advocatenkantoor] is in zoverre toewijsbaar.
Facturen b, c en g (zie 2.6.)
4.7.
In kort geding is een bedrag van in totaal € 29.000,= toegewezen en een bedrag van € 13.413,16 (betreffende -een deel van- de facturen b, c, e en g) afgewezen. Het bedrag van € 13.413,16 wordt thans in deze procedure gevorderd.
Het standpunt van [advocatenkantoor] ten aanzien van facturen b, c en g is als volgt:
  • Factuur b is de factuur van [bedrijf 8]. Het betreft een opinie van Prof. mr. W.G. Huijgen, hoogleraar notarieel recht. Aan Huijgen is verzocht om een advies te geven met betrekking tot de juridische duiding van een Groninger Akte, omdat in de procedure van [bedrijf] tegen [bedrijf 3] deze rechtsvraag aan de orde was.
  • Factuur c -voor zover in deze procedure aan de orde- betreft het gedeelte met de declaratie van [naam 2]. [naam 2] is in overleg met [bedrijf] ingeschakeld aangezien zij deskundig is op het gebied van aansprakelijkheidsrecht. Haar advies is gebruikt in de voorbereiding van een procedure van [bedrijf] tegen [bedrijf 3]. Ook is advies ingewonnen inzake bestuursrechtelijke vragen bij [bedrijf 9].
  • Factuur g ziet op de declaratie van [naam 3]. [naam 3] heeft [bedrijf] geadviseerd in een arbeidsgeschil aangaande [broer 1].
4.8.
[advocatenkantoor] heeft gesteld dat externe advocaten zijn ingeschakeld ten behoeve van de lopende zaken van [bedrijf] en dat [advocatenkantoor] en [bedrijf] bij het aangaan van de overeenkomst van opdracht overeengekomen zijn dat [advocatenkantoor] kosten hiervoor zou doorberekenen aan [bedrijf]. Voorts heeft [advocatenkantoor] gesteld dat tijdens diverse besprekingen in aanwezigheid van verschillende getuigen betalingstoezeggingen zijn gedaan door [bedrijf] ten aanzien van de openstaande facturen. [advocatenkantoor] biedt hiervan bewijs aan.
4.9.
[bedrijf] betwist -kort samengevat- dat hij heeft ingestemd met de doorbelasting van kosten van externen.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. In de overeenkomst van opdracht is opgenomen dat [advocatenkantoor] "
de juridische werkzaamheden voor jou bedrijven[rechtbank: daarmee wordt[naam] aangeduid]
zal gaan managen en alle daaruit vloeiende werkzaamheden zal gaan verrichten voor het gehele kalenderjaar 2011."Ten aanzien van de te verrichten werkzaamheden zijn geen rechtsgebieden uitgezonderd. De rechtbank is dan ook met [bedrijf] van oordeel dat op grond van deze tekst, gezien in het licht van de omvang van de overeengekomen vergoeding voor juridische dienstverlening van € 200.000,=, [bedrijf] er niet op bedacht hoefde te zijn dat [advocatenkantoor] daarnaast nog kosten voor werkzaamheden van niet aan haar kantoor verbonden advocaten in rekening zou brengen. Dat in de door [advocatenkantoor] gehanteerde algemene voorwaarden is opgenomen dat [advocatenkantoor] bevoegd is in het kader van de uitvoering van opdrachten derden in te schakelen maakt het voorgaande niet anders. Die bepaling zegt immers niets over het doorbelasten aan [bedrijf] van de kosten die zijn gemoeid met het inschakelen van externe advocaten.
4.11.
Het voorgaande wordt echter anders indien er -nu in de overeenkomst van opdracht en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden hierover niets is opgenomen- tussen partijen nadere afspraken zijn gemaakt ten aanzien van de door [bedrijf] te betalen kosten van extern ingehuurde advocaten.
4.12.
Volgens [advocatenkantoor] bestond duidelijkheid over het feit dat [advocatenkantoor] derden zou gaan inschakelen voor specifiek juridisch advies en dat die kosten zouden worden doorberekend aan [bedrijf] en derhalve niet onder de vaste prijs vielen. Hiervan biedt [advocatenkantoor] getuigenbewijs aan. Nu dit door [bedrijf] gemotiveerd is betwist, zal [advocatenkantoor] op wie ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de bewijslast in dezen rust, worden toegelaten tot het bewijs dat [bedrijf] heeft ingestemd met het doorbelasten van de kosten verbonden aan het inschakelen door [advocatenkantoor] van Prof. mr. W.G. Huijgen (zie 4.7., factuur b), [naam 2] en [bedrijf 9] (zie 4.7., factuur c) en [naam 3] (zie 4.7., factuur g).
Factuur e (zie 2.6.)
4.13.
Ten aanzien van factuur e heeft [advocatenkantoor] aangevoerd dat deze betrekking heeft op verscheidene kosten in het kader van de verzetprocedure(s) van[naam] tegen [broers]. Deze kosten betreffen onder andere griffierecht, koerierskosten en deurwaarderskosten. Voor zover door [bedrijf] wordt gesteld dat deze kosten onnodig zijn gemaakt, stelt [advocatenkantoor] dat deze kosten ook hadden moeten worden gemaakt door [bedrijf] indien geen verstek was verleend en verweer was gevoerd door van conclusie van antwoord te dienen.
4.14.
[bedrijf] heeft een en ander betwist. Zij heeft aangevoerd dat [advocatenkantoor] de termijnen in een tweetal procedures tegen [broers] niet afdoende heeft bewaakt en namens [bedrijf] (in persoon) geen verweer heeft gevoerd. Als gevolg hiervan is [bedrijf] (in persoon) bij verstek veroordeeld. Deze omstandigheid valt [advocatenkantoor] volledig toe te rekenen. Alle kosten die zijn gemaakt om deze procedures weer te kunnen herstellen en in goede banen te leiden, dienen voor rekening van [advocatenkantoor] te komen. In het geval tijdig een conclusie van antwoord was genomen had bijvoorbeeld geen verstekdagvaarding hoeven te worden betekend en hadden dus geen deurwaarderskosten hoeven te worden gemaakt. Er zijn derhalve onnodige extra kosten gemaakt, aldus steeds [bedrijf].
4.15.
De rechtbank stelt voorop dat partijen in de overeenkomst van opdracht (zie 2.2.) zijn overeengekomen dat
"Uitgangspunt daarbij is dat mijn kantoor de juridische werkzaamheden voor jou bedrijven zal gaan managen en alle daaruit vloeiende werkzaamheden zal gaan verrichten[…]
".Dit betekent dat voor zover [advocatenkantoor] heeft betoogd geen concrete opdracht te hebben gekregen van [bedrijf] tot het bewaken van termijnen inzake de procedure(s) tegen [broers], dit betoog faalt. [advocatenkantoor] heeft immers niet betwist de dagvaardingen van [bedrijf] te hebben ontvangen. Het had, gelet op de ruime opdracht die door [bedrijf] aan [advocatenkantoor] in de overeenkomst van opdracht is versterkt, op de weg van [advocatenkantoor] gelegen om vervolgens actie te ondernemen en indien nodig concreet aan [bedrijf] te vragen wat te doen. Dat [advocatenkantoor] zulks heeft nagelaten dient voor haar rekening en risico te blijven. Dit betekent dat de extra kosten verbonden aan het voeren van de verzetprocedure(s) tegen [broers], die aldus niet verschuldigd zouden zijn geweest in het geval tijdig van conclusie van antwoord was gediend, voor rekening van [advocatenkantoor] dienen te blijven. Uit de overgelegde factuur (productie 8 bij dagvaarding) kan de rechtbank echter niet afleiden welke kosten uitsluitend zien op deze extra kosten verbonden aan de tegen [broers] gevoerde verzetprocedure(s). Voor hetgeen [bedrijf] verschuldigd is aan [advocatenkantoor] dient immers een vergelijking te worden gemaakt tussen enerzijds de feitelijke situatie waarin [bedrijf] is komen te verkeren en anderzijds de hypothetische situatie waarin tijdig van conclusie van antwoord zou zijn gediend. Die hypothetische kosten is [bedrijf] wel verschuldigd. Dit betekent dat partijen (eerst [advocatenkantoor] en daarna [bedrijf]) in de gelegenheid zullen worden gesteld zich bij akte uit te laten over welk bedrag [bedrijf] extra verschuldigd is geworden doordat [advocatenkantoor] niet tijdig van conclusie van antwoord heeft gediend, zulks zoveel mogelijk gemotiveerd en onderbouwd met schriftelijke bewijsstukken.
De succesfee
4.16.
[advocatenkantoor] voert aan dat overeengekomen is dat bij succes [advocatenkantoor] de niet onder de vaste prijs vallende uren die zijn gemaakt in 2011 alsnog betaald zou krijgen in de vorm van een succesfee en verwijst ter ondersteuning naar de e-mail van 23 maart 2011 (zie 2.4.). [advocatenkantoor] stelt in totaal aan uren een bedrag van € 380.000,= te hebben besteed, zodat onder aftrek van de overeengekomen vaste prijs van € 200.000,= een succesfee wordt gevorderd van
€ 180.000,=. Niet is afgesproken dat het succes diende te worden behaald in 2011. Partijen zijn geen deadline overeengekomen waarbinnen succes behaald moest worden om tot uitkering te komen van de succesfee. Het einde van de samenwerking tussen [advocatenkantoor] en [bedrijf] is een direct gevolg van de wanprestatie van [bedrijf] ter zake van de betaling van openstaande declaraties. Op grond van artikel 6:23 BW is daarmee gegeven dat [advocatenkantoor] recht heeft op de overeengekomen succesfee. [bedrijf] dient derhalve veroordeeld te worden om bij het realiseren van succes in de procedures als genoemd in de overeenkomst van opdracht alsnog de succesfee van € 180.000,= te betalen, aldus steeds [advocatenkantoor].
4.17.
[bedrijf] betwist dat concrete afspraken over een succesfee zijn gemaakt. In de e-mail van 23 maart 2011 is door [advocatenkantoor] een voorstel voor een succesfee gedaan, maar [bedrijf] heeft daarop te kennen gegeven niet met dit voorstel in te stemmen. Om die reden is in de definitieve versie van de overeenkomst van opdracht zoals die op 28 maart 2011 tot stand is gekomen en door partijen is ondertekend, dit concrete voorstel weggelaten en zijn partijen meer in globale zin overeengekomen dat zij in december 2011 met elkaar om de tafel zouden gaan zitten om in redelijkheid de hoogte van de alsdan verschuldigde succesfee vast te stellen. Er is derhalve alleen overeengekomen dat een succesfee aan de orde
kanzijn, maar dat daar in een later stadium over zou worden gesproken. De uitleg die door [advocatenkantoor] wordt gegeven over de afspraken ten aanzien van de succesfee vinden geen grondslag in de overeenkomst van opdracht en zijn uitsluitend gebaseerd op een niet door [bedrijf] geaccepteerd voorstel in die richting. Bovendien is in geen van de zaken die door [advocatenkantoor] zijn behandeld een succes behaald, althans geen van deze zaken heeft geleid tot een betaling aan [bedrijf]. Daarbij komt dat, gelet op de tekst van de overeenkomst van opdracht, in 2011 succes diende te worden behaald. Om die reden is ook afgesproken dat partijen eind 2011 bij elkaar zouden gaan zitten om de balans op te maken, aldus steeds [bedrijf].
4.18.
De rechtbank overweegt als volgt. In de overeenkomst van opdracht is ten aanzien van de succesfee opgenomen: "
Daarnaast zijn wij overeengekomen dat aan mijn kantoor een succesfee zal worden betaald, indien en voor zover wij in de zaken die wij in behandeling hebben succes wordt bereikt dat er toe leidt dat bedragen aan jou respectievelijk aan jou ondernemingen zijn (terug) betaald.[…]
Wij zijn overeengekomen dat wij in december 2011 met elkaar om de tafel zullen gaan zitten om in redelijkheid de hoogte van de alsdan eventueel verschuldigde succesfee vast te stellen."De rechtbank stelt voorop dat niet is betwist dat vóór het beëindigen van de overeenkomst van opdracht op 1 februari 2012 geen sprake is geweest van betaling van enig bedrag aan[naam] of zijn ondernemingen in verband met de door [advocatenkantoor] behandelde zaken, zodat op die grond geen succesfee verschuldigd kan zijn. In tegenstelling tot hetgeen [advocatenkantoor] heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat [advocatenkantoor] hetgeen partijen in de overeenkomst van opdracht zijn overeengekomen niet zo heeft mogen begrijpen dat ongeacht door welke advocaat en wanneer eventuele successen zouden worden behaald, een succesfee door [bedrijf] aan [advocatenkantoor] verschuldigd zou worden. Hiervoor biedt de tekst van de overeenkomst van opdracht geen aanknopingspunt en [advocatenkantoor] heeft ook overigens geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [advocatenkantoor] dat zo heeft mogen begrijpen.
Ook het beroep op artikel 6:23 BW kan [advocatenkantoor] niet baten. Immers, indien al zou worden uitgegaan van de veronderstelling dat het niet behalen van succes te wijten is aan [bedrijf], staat geenszins vast welke succesfee [bedrijf] in dat geval verschuldigd zou zijn. In de overeenkomst van opdracht staat immers dat partijen in december 2011 nog zullen onderhandelen over de alsdan eventueel verschuldigde succesfee.
Vorenstaande leidt ertoe dat de vordering van [advocatenkantoor] tot betaling van een succesfee van € 180.000,= niet voor toewijzing vatbaar is.
Vervolg
4.19.
In afwachting van het te leveren bewijs (zie 4.12.) en de te nemen aktes (zie 4.15.) zal de rechtbank iedere verdere beslissing in conventie aanhouden.
in reconventie
4.20.
[bedrijf] stelt dat [advocatenkantoor] toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst van opdracht en voert daartoe het volgende aan:
In een geschil van [bedrijf] tegen [broers] heeft een medewerker van [advocatenkantoor] zonder toestemming van [bedrijf] een brief gestuurd met als doel hen onder druk te zetten, terwijl partijen op dat moment nog in gesprek waren. Hierdoor is de zaak onnodig geëscaleerd.
Vervolgens zijn de termijnen in een tweetal procedures tegen [broers] niet bewaakt, waardoor namens [bedrijf] geen verweer is gevoerd en [bedrijf] (in persoon) bij verstek is veroordeeld. [advocatenkantoor] heeft dit uiteindelijk wel rechtgezet door in verzet te komen, maar [bedrijf] werd hierdoor met extra kosten geconfronteerd (zoals onder andere deurwaarderskosten en griffierechten).
Na beëindiging van de overeenkomst van opdracht door [advocatenkantoor] heeft [advocatenkantoor] alle stukken in de voornoemde zaak (en andere lopende zaken) achtergehouden, waardoor de huidige raadsman van [bedrijf] niet in staat is geweest de belangen van [bedrijf] in een (of meer) procedure(s) optimaal te behartigen.
In een complexe arbeidszaak heeft [advocatenkantoor] de zitting laten doen door een onervaren advocaat stagiaire, hetgeen in strijd was met wat in de overeenkomst van opdracht is vastgelegd, namelijk dat alle zittingen door [advocaat] zouden worden gedaan. Deze zaak is vervolgens op alle punten verloren, onder andere doordat fouten zijn gemaakt in de procedure.
In een procedure tegen [bedrijf] die aanhangig is gemaakt door [bedrijf 2], heeft [advocatenkantoor] zich weliswaar als advocaat van [bedrijf] gesteld, maar is vervolgens geen verweer gevoerd. Als gevolg hiervan is akte niet dienen verleend en is uiteindelijk op 28 december 2011 een vonnis gewezen waarin [bedrijf] (in persoon) is veroordeeld tot betaling aan [bedrijf 5] van een bedrag van ongeveer € 900.000,= (te vermeerderen met de wettelijke rente). Daarnaast is [bedrijf] (in persoon) veroordeeld in de beslag- en proceskosten van in totaal € 9.096,36. [bedrijf 2] heeft op basis van dit verstekvonnis executoriaal beslag gelegd op elf onroerende zaken van[naam] in privé. Hierdoor is schade geleden. Onder meer is het hierdoor moeilijk, zo niet onmogelijk, geworden om aanvullende financiering te krijgen tegen gebruikelijk condities. [bedrijf] is niet zelf in kennis gesteld door [advocatenkantoor] van dit vonnis. Van [advocatenkantoor] had op zijn minst verwacht mogen worden dat zij in die procedure verweer had gevoerd, althans alles had gedaan om te voorkomen dat [bedrijf] (in persoon) zou worden veroordeeld. Nu [advocatenkantoor] dit heeft nagelaten, is [bedrijf] (in persoon) niet alleen veroordeeld tot betaling van de proceskosten van circa € 9.000,= maar heeft hij als gevolg van het beslag de beschikking over een groot deel van zijn onroerende zaken verloren, met alle gevolgen en schade van dien.
Als gevolg van het ontbreken van tegenspraak zijn de vorderingen van [bedrijf 2] onverkort toegewezen en uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [bedrijf 2] kreeg hierdoor de mogelijkheid om het vonnis tegen [bedrijf] (in persoon) te laten executeren en heeft daartoe executoriaal beslag gelegd op alle roerende zaken die door[naam] in privé worden gehouden. Hierdoor was het noodzakelijk ter zake een executie kort geding te starten, met aanzienlijke extra kosten als gevolg. Op verzoek van de rechtbank zijn partijen een mediation traject gestart om dit conflict op te lossen. Dit is niet succesvol afgerond. Thans wordt door [bedrijf] nog geprocedeerd in de hoop deze kwestie met [bedrijf 2] tot een oplossing te kunnen brengen.
In het declaratiegeschil van [bedrijf] met [bedrijf 4] heeft [advocatenkantoor] verzuimd de zaak adequaat op te pakken, sterker nog heeft [advocatenkantoor] de zaak onnodig laten escaleren, met als gevolg dat er geen zicht meer was op een regeling en ten laste van [bedrijf] conservatoire beslagen zijn gelegd. Uiteindelijk heeft [bedrijf] deze zaak zelf naar volle tevredenheid afgewikkeld.
[advocatenkantoor] heeft [bedrijf] toegezegd kort na aanvang van de overeenkomst van opdracht een procedure tegen [bedrijf 3] op te starten onder meer om gelden die zonder toestemming van cliënten aan derden waren uitgekeerd te incasseren. Deze procedure had een zaaksbelang van ongeveer € 180.000,=. Ook in deze procedure is verzuimd adequaat op te treden. Terwijl was toegezegd om deze procedure snel in gang te zetten, is eerst eind 2011 een concept-dagvaarding opgesteld. Deze procedure is derhalve niet in het kalenderjaar 2011 in gang gezet, terwijl uitdrukkelijk was overeengekomen dat deze procedure onder het bereik van de overeenkomst van opdracht zou vallen en dus in de vaste vergoeding zou zijn inbegrepen.
In een procedure die is aangespannen door [bedrijf 5] (welke entiteit behoort tot de bedrijven van[naam]) tegen [bedrijf 2] inzake een betaling van een bedrag door de Rabobank aan [bedrijf 2] heeft [advocatenkantoor] zonder enig overleg met [bedrijf] en op onjuiste gronden de zittingsdatum gewijzigd/laten wijzigen. [advocatenkantoor] gaf daarbij -in strijd met de waarheid- aan [bedrijf] aan dat de rechtbank de datum voor de comparitie zonder overleg had gewijzigd. Ter zitting werd duidelijk dat [advocatenkantoor] zelf om uitstel van behandeling had verzocht. De uiteindelijke behandeling van deze procedure is hierdoor verlaat tot begin 2012 en is daardoor buiten het bereik van de overeenkomst van opdracht komen te vallen.
4.21.
Als meest verstrekkend verweer heeft [advocatenkantoor] zich beroepen op schending van artikel 6:89 BW nu [bedrijf] haar klachten pas heeft geuit nadat de overeenkomst van opdracht reeds was beëindigd. De e-mails waarnaar [bedrijf] verwijst ter ondersteuning van haar stelling dat zij tijdig heeft geklaagd vermelden volgens [advocatenkantoor] niet concreet waarover wordt geklaagd en waarin [advocatenkantoor] concreet tekortgeschoten is. Voorts heeft [advocatenkantoor] aangevoerd dat [bedrijf] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd waarom [advocatenkantoor] toerekenbaar tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. [bedrijf] heeft niet bij elk van de klachten helder en concreet aangegeven wat volgens [bedrijf] de tekortkoming is. Daarvan is het gevolg dat eventuele aanspraken zijn vervallen. Aan de beoordeling van de aanspraken van [bedrijf] kan dan ook niet worden toegekomen, aldus steeds [advocatenkantoor].
4.22.
De rechtbank stelt voorop dat -afgezien van hetgeen is aangevoerd omtrent artikel 6:89 BW- de beantwoording van de vraag of [advocatenkantoor] toerekenbaar tekort is geschoten, dient te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of [advocatenkantoor] bij de uitvoering van de opdracht van [bedrijf] de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. Daarbij ligt het op de weg van [bedrijf] die stelt dat [advocatenkantoor] hierin toerekenbaar tekort is geschoten, om voldoende concreet en onderbouwd te stellen waarom die zorgvuldigheid niet is betracht. Voorts dient [bedrijf], nu zij verwijzing naar de schadestaatprocedure heeft gevorderd, aannemelijk te maken dat mogelijk schade als gevolg van de betreffende tekortkoming is of zal worden geleden.
4.23.
In het hierna volgende zal de rechtbank de diverse onder 4.20 genoemde stellingen van [bedrijf] (zonder daarbij uitputtend te zijn) nader uitwerken.
  • Onder 4.20 sub a stelt [bedrijf] dat de zaak onnodig is geëscaleerd. Waartoe dat uiteindelijk heeft geleid en dat er mogelijk schade is geleden, is gesteld noch gebleken.
  • Ten aanzien van 4.20 sub b stelt [bedrijf] dat in een tweetal procedures verstek is verleend, waardoor een verzetprocedure noodzakelijk werd en [bedrijf] is geconfronteerd met extra kosten (zoals deurwaarderskosten en griffierechten). In conventie is door [advocatenkantoor] betaling gevorderd van factuur e (zie onder 2.6.). Deze factuur ziet onbetwist op betaling van verscheidene kosten in het kader van de verzetprocedure(s) van [bedrijf] (in persoon) tegen [broers]. Hieruit leidt de rechtbank af dat de betreffende in rekening gebrachte kosten (nog) niet door [bedrijf] zijn betaald. Gelet op hetgeen in conventie onder 4.15. is overwogen zal [bedrijf] deze extra kosten verbonden aan de verzetprocedure(s) ook niet hoeven te betalen. Dit betekent dat de reconventionele vordering die ziet op betaling van dezelfde kosten niet toewijsbaar is.
  • Met betrekking tot 4.20 sub c stelt [bedrijf] dat haar huidige raadsman haar belangen niet optimaal heeft kunnen dienen doordat [advocatenkantoor] stukken heeft achtergehouden. [bedrijf] heeft niet concreet toegelicht welke stukken het betreft en zij heeft voorts in het geheel niet gesteld of onderbouwd tot welke mogelijke schade dat heeft geleid.
  • Onder 4.20 sub d voert [bedrijf] aan dat fouten zijn gemaakt in de procedure terzake een arbeidsgeschil. Welke fouten dat zijn en tot welke mogelijke schade dat heeft geleid is niet gesteld laat staan onderbouwd.
  • Hetgeen [bedrijf] in 4.20 sub e en f heeft gesteld betreft een en dezelfde zaak tegen [bedrijf 2], zodat de rechtbank sub e en f gezamenlijk zal behandelen. Terecht stelt [bedrijf] dat zij van [advocatenkantoor] had mogen verwachten dat [advocatenkantoor] alle maatregelen zou treffen ter voorkoming van een veroordeling van [bedrijf] (in persoon) in de procedure tegen [bedrijf 2] Dat [advocatenkantoor] niet heeft voorkomen dat een verstekvonnis is gewezen door bijvoorbeeld van conclusie van antwoord te dienen dan wel te zorgen dat de procedure zou zijn doorgehaald, betekent dat [advocatenkantoor] niet als een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat heeft gehandeld. Hieraan doet niet af dat [advocatenkantoor] heeft aangevoerd (zie punt 44 van haar conclusie van antwoord in reconventie) en [bedrijf] heeft erkend (in punt 10 van haar akte na comparitie van 6 november 2013) dat het materiële belang van [bedrijf 2] bij die procedure was komen te vervallen. Immers staat eveneens vast dat [bedrijf 2] wel degelijk (verstek)vonnis heeft gevraagd en op grond van het verkregen verstekvonnis beslag heeft doen leggen ten laste van [bedrijf] (in persoon) waardoor [bedrijf] (in privé) de beschikking over een groot deel van zijn onroerende zaken (tijdelijk) is verloren. Daarnaast staat onbetwist vast dat [bedrijf] (in persoon) in de procedure met [bedrijf 2] in de kosten is veroordeeld. Dit betekent dat voldoende aannemelijk is geworden dat [bedrijf] als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [advocatenkantoor] (enige) schade heeft geleden. Welke schade dat is dient in de schadestaatprocedure nader uitgezocht te worden. Nu de tekortkoming blijvend onmogelijk was (in de zin van artikel 6:74 lid 2 BW) leidt vorenstaande ertoe dat de vordering van [bedrijf] op dit punt toewijsbaar is en dat -bij eindvonnis- voor recht zal worden verklaard dat [advocatenkantoor] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht met [bedrijf] doordat [advocatenkantoor] niet heeft voorkomen dat in de procedure tussen [bedrijf 2] en [bedrijf] (in persoon) akte niet dienen is verleend waarna een verstekvonnis is gewezen op basis waarvan [bedrijf 2] executiemaatregelen heeft getroffen. De gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure zal ook worden toegewezen. Voor zover [advocatenkantoor] zich op dit punt heeft beroepen op schending van de klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 BW, overweegt de rechtbank als volgt. Het verstekvonnis met betrekking tot de procedure tussen [bedrijf 2] tegen [bedrijf] (in persoon) dateert van 28 december 2011. Onbetwist is dat [bedrijf] eerst rond 9 januari 2012 kennis heeft genomen van dit verstekvonnis waarna [bedrijf] in ieder geval per e-mail van 16 februari 2012 aan [advocatenkantoor] heeft bericht:
  • Ten aanzien van 4.20 sub g stelt [bedrijf] de zaak naar volle tevredenheid te hebben afgewikkeld. Dat (mogelijke) schade is geleden of zal worden geleden is derhalve niet (voldoende) gesteld of gebleken.
  • Onder 4.20 sub h en i voert [bedrijf] aan dat een tweetal procedures ten onrechte niet in het kalenderjaar 2011 in gang is gezet/is voortgezet. Op grond waarvan [bedrijf] mocht verwachten dat deze procedures sneller zouden worden opgepakt dan wel zelfs geheel zouden worden afgerond in 2011, is niet gesteld noch gebleken. Niet gesteld is dat [advocatenkantoor] ten aanzien van deze procedures niet conform afspraken met [bedrijf] heeft gehandeld danwel welke afspraken zouden zijn geschonden. Bovendien heeft [advocatenkantoor] ten aanzien van de zaak tegen [bedrijf 2] (4.20 sub i) gemotiveerd betwist dat zij de zittingsdatum heeft doen wijzigen. Ter onderbouwing hiervan heeft [advocatenkantoor] (als productie 3 bij conclusie van antwoord in reconventie) een standaard ambtshalve bevolen comparitievonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2011 in het geding gebracht, waarin de rechtbank overweegt dat nu is gedagvaard en is geconcludeerd voor antwoord een verschijning van partijen ter terechtzitting wordt bevolen, met bepaling dat deze zitting zal plaatsvinden op 10 februari 2012. Nu [bedrijf] daar niets tegen ingebracht heeft, heeft zij haar jegens [advocatenkantoor] gemaakte verwijt als weergegeven in 4.20 sub i onvoldoende gemotiveerd, zodat van de juistheid daarvan niet kan worden uitgegaan.
4.24.
Een en ander leidt tot de conclusie dat, met uitzondering van hetgeen hiervoor ten aanzien van sub e en f is overwogen, onvoldoende gemotiveerd is gesteld en onderbouwd dat [advocatenkantoor] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, waardoor [bedrijf] (mogelijk) schade heeft geleden die voor rekening van [advocatenkantoor] dient te komen. Aan bewijslevering wordt derhalve niet toegekomen. Vorenstaande heeft tot gevolg dat de door [bedrijf] in reconventie gevorderde verklaring voor recht en gevorderde veroordeling van [advocatenkantoor] tot vergoeding aan [bedrijf] van de schade nader op te maken bij staat, voor zover het sub a tot en met d en g tot en met i betreft, niet voor toewijzing vatbaar zijn. Hiermee kunnen de overige weren van [advocatenkantoor], waaronder hetgeen is aangevoerd omtrent artikel 6:89 BW, ten aanzien van deze onderdelen (verder) onbesproken blijven.
4.25.
Iedere verdere beslissing in reconventie -waaronder de beslissing met betrekking tot de gevorderde opheffing van de gelegde beslagen, althans de hoogte van het bedrag waarvoor beslag is gelegd te matigen- zal in afwachting van de verdere beoordeling in conventie worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt [advocatenkantoor] op (zie hiervoor onder 4.12.) te bewijzen dat [bedrijf] heeft ingestemd met het doorbelasten van de kosten verbonden aan het inschakelen door [advocatenkantoor] van Prof. mr. W.G. Huijgen (zie 4.7., factuur b), [naam 2] en [bedrijf 9] (zie 4.7., factuur c) en [naam 3] (zie 4.7., factuur g);
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 oktober 2014voor het nemen van een akte door [advocatenkantoor] over de vraag of hij gebruik wil maken van de mogelijkheid tot het leveren van het onder 5.1. bedoelde bewijs en, indien hij getuigen wil laten horen, opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen en de verhinderdata van alle betrokkenen in de periode van 1 december 2014 tot 1 maart 2015;
5.3.
bepaalt dat [advocatenkantoor] zich op de rol van
22 oktober 2014tevens bij akte dient uit te laten over hetgeen hiervoor onder 4.15. is overwogen, waarna [bedrijf] bij antwoordakte daarop kan reageren;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.R. Wisse en is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2014. [1]

Voetnoten

1.type: AV