Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 12 september 2012 waarbij een comparitie van partijen is gelast, met de daarin vermelde stukken,
- het proces-verbaal van comparitie van 21 november 2012, met de daarin vermelde stukken waaronder de conclusie van antwoord in reconventie,
- de akte uitlaten voortprocederen van [bedrijf],
- de akte uitlaten voortprocederen van [advocatenkantoor],
- de akte na comparitie van [bedrijf],
- de antwoordakte van [advocatenkantoor], met producties,
- de akte uitlaten producties van [bedrijf].
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
€ 499,83
4.De beoordeling
- Factuur b is de factuur van [bedrijf 8]. Het betreft een opinie van Prof. mr. W.G. Huijgen, hoogleraar notarieel recht. Aan Huijgen is verzocht om een advies te geven met betrekking tot de juridische duiding van een Groninger Akte, omdat in de procedure van [bedrijf] tegen [bedrijf 3] deze rechtsvraag aan de orde was.
- Factuur c -voor zover in deze procedure aan de orde- betreft het gedeelte met de declaratie van [naam 2]. [naam 2] is in overleg met [bedrijf] ingeschakeld aangezien zij deskundig is op het gebied van aansprakelijkheidsrecht. Haar advies is gebruikt in de voorbereiding van een procedure van [bedrijf] tegen [bedrijf 3]. Ook is advies ingewonnen inzake bestuursrechtelijke vragen bij [bedrijf 9].
- Factuur g ziet op de declaratie van [naam 3]. [naam 3] heeft [bedrijf] geadviseerd in een arbeidsgeschil aangaande [broer 1].
de juridische werkzaamheden voor jou bedrijven[rechtbank: daarmee wordt[naam] aangeduid]
zal gaan managen en alle daaruit vloeiende werkzaamheden zal gaan verrichten voor het gehele kalenderjaar 2011."Ten aanzien van de te verrichten werkzaamheden zijn geen rechtsgebieden uitgezonderd. De rechtbank is dan ook met [bedrijf] van oordeel dat op grond van deze tekst, gezien in het licht van de omvang van de overeengekomen vergoeding voor juridische dienstverlening van € 200.000,=, [bedrijf] er niet op bedacht hoefde te zijn dat [advocatenkantoor] daarnaast nog kosten voor werkzaamheden van niet aan haar kantoor verbonden advocaten in rekening zou brengen. Dat in de door [advocatenkantoor] gehanteerde algemene voorwaarden is opgenomen dat [advocatenkantoor] bevoegd is in het kader van de uitvoering van opdrachten derden in te schakelen maakt het voorgaande niet anders. Die bepaling zegt immers niets over het doorbelasten aan [bedrijf] van de kosten die zijn gemoeid met het inschakelen van externe advocaten.
"Uitgangspunt daarbij is dat mijn kantoor de juridische werkzaamheden voor jou bedrijven zal gaan managen en alle daaruit vloeiende werkzaamheden zal gaan verrichten[…]
".Dit betekent dat voor zover [advocatenkantoor] heeft betoogd geen concrete opdracht te hebben gekregen van [bedrijf] tot het bewaken van termijnen inzake de procedure(s) tegen [broers], dit betoog faalt. [advocatenkantoor] heeft immers niet betwist de dagvaardingen van [bedrijf] te hebben ontvangen. Het had, gelet op de ruime opdracht die door [bedrijf] aan [advocatenkantoor] in de overeenkomst van opdracht is versterkt, op de weg van [advocatenkantoor] gelegen om vervolgens actie te ondernemen en indien nodig concreet aan [bedrijf] te vragen wat te doen. Dat [advocatenkantoor] zulks heeft nagelaten dient voor haar rekening en risico te blijven. Dit betekent dat de extra kosten verbonden aan het voeren van de verzetprocedure(s) tegen [broers], die aldus niet verschuldigd zouden zijn geweest in het geval tijdig van conclusie van antwoord was gediend, voor rekening van [advocatenkantoor] dienen te blijven. Uit de overgelegde factuur (productie 8 bij dagvaarding) kan de rechtbank echter niet afleiden welke kosten uitsluitend zien op deze extra kosten verbonden aan de tegen [broers] gevoerde verzetprocedure(s). Voor hetgeen [bedrijf] verschuldigd is aan [advocatenkantoor] dient immers een vergelijking te worden gemaakt tussen enerzijds de feitelijke situatie waarin [bedrijf] is komen te verkeren en anderzijds de hypothetische situatie waarin tijdig van conclusie van antwoord zou zijn gediend. Die hypothetische kosten is [bedrijf] wel verschuldigd. Dit betekent dat partijen (eerst [advocatenkantoor] en daarna [bedrijf]) in de gelegenheid zullen worden gesteld zich bij akte uit te laten over welk bedrag [bedrijf] extra verschuldigd is geworden doordat [advocatenkantoor] niet tijdig van conclusie van antwoord heeft gediend, zulks zoveel mogelijk gemotiveerd en onderbouwd met schriftelijke bewijsstukken.
kanzijn, maar dat daar in een later stadium over zou worden gesproken. De uitleg die door [advocatenkantoor] wordt gegeven over de afspraken ten aanzien van de succesfee vinden geen grondslag in de overeenkomst van opdracht en zijn uitsluitend gebaseerd op een niet door [bedrijf] geaccepteerd voorstel in die richting. Bovendien is in geen van de zaken die door [advocatenkantoor] zijn behandeld een succes behaald, althans geen van deze zaken heeft geleid tot een betaling aan [bedrijf]. Daarbij komt dat, gelet op de tekst van de overeenkomst van opdracht, in 2011 succes diende te worden behaald. Om die reden is ook afgesproken dat partijen eind 2011 bij elkaar zouden gaan zitten om de balans op te maken, aldus steeds [bedrijf].
Daarnaast zijn wij overeengekomen dat aan mijn kantoor een succesfee zal worden betaald, indien en voor zover wij in de zaken die wij in behandeling hebben succes wordt bereikt dat er toe leidt dat bedragen aan jou respectievelijk aan jou ondernemingen zijn (terug) betaald.[…]
Wij zijn overeengekomen dat wij in december 2011 met elkaar om de tafel zullen gaan zitten om in redelijkheid de hoogte van de alsdan eventueel verschuldigde succesfee vast te stellen."De rechtbank stelt voorop dat niet is betwist dat vóór het beëindigen van de overeenkomst van opdracht op 1 februari 2012 geen sprake is geweest van betaling van enig bedrag aan[naam] of zijn ondernemingen in verband met de door [advocatenkantoor] behandelde zaken, zodat op die grond geen succesfee verschuldigd kan zijn. In tegenstelling tot hetgeen [advocatenkantoor] heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat [advocatenkantoor] hetgeen partijen in de overeenkomst van opdracht zijn overeengekomen niet zo heeft mogen begrijpen dat ongeacht door welke advocaat en wanneer eventuele successen zouden worden behaald, een succesfee door [bedrijf] aan [advocatenkantoor] verschuldigd zou worden. Hiervoor biedt de tekst van de overeenkomst van opdracht geen aanknopingspunt en [advocatenkantoor] heeft ook overigens geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [advocatenkantoor] dat zo heeft mogen begrijpen.
- Onder 4.20 sub a stelt [bedrijf] dat de zaak onnodig is geëscaleerd. Waartoe dat uiteindelijk heeft geleid en dat er mogelijk schade is geleden, is gesteld noch gebleken.
- Ten aanzien van 4.20 sub b stelt [bedrijf] dat in een tweetal procedures verstek is verleend, waardoor een verzetprocedure noodzakelijk werd en [bedrijf] is geconfronteerd met extra kosten (zoals deurwaarderskosten en griffierechten). In conventie is door [advocatenkantoor] betaling gevorderd van factuur e (zie onder 2.6.). Deze factuur ziet onbetwist op betaling van verscheidene kosten in het kader van de verzetprocedure(s) van [bedrijf] (in persoon) tegen [broers]. Hieruit leidt de rechtbank af dat de betreffende in rekening gebrachte kosten (nog) niet door [bedrijf] zijn betaald. Gelet op hetgeen in conventie onder 4.15. is overwogen zal [bedrijf] deze extra kosten verbonden aan de verzetprocedure(s) ook niet hoeven te betalen. Dit betekent dat de reconventionele vordering die ziet op betaling van dezelfde kosten niet toewijsbaar is.
- Met betrekking tot 4.20 sub c stelt [bedrijf] dat haar huidige raadsman haar belangen niet optimaal heeft kunnen dienen doordat [advocatenkantoor] stukken heeft achtergehouden. [bedrijf] heeft niet concreet toegelicht welke stukken het betreft en zij heeft voorts in het geheel niet gesteld of onderbouwd tot welke mogelijke schade dat heeft geleid.
- Onder 4.20 sub d voert [bedrijf] aan dat fouten zijn gemaakt in de procedure terzake een arbeidsgeschil. Welke fouten dat zijn en tot welke mogelijke schade dat heeft geleid is niet gesteld laat staan onderbouwd.
- Hetgeen [bedrijf] in 4.20 sub e en f heeft gesteld betreft een en dezelfde zaak tegen [bedrijf 2], zodat de rechtbank sub e en f gezamenlijk zal behandelen. Terecht stelt [bedrijf] dat zij van [advocatenkantoor] had mogen verwachten dat [advocatenkantoor] alle maatregelen zou treffen ter voorkoming van een veroordeling van [bedrijf] (in persoon) in de procedure tegen [bedrijf 2] Dat [advocatenkantoor] niet heeft voorkomen dat een verstekvonnis is gewezen door bijvoorbeeld van conclusie van antwoord te dienen dan wel te zorgen dat de procedure zou zijn doorgehaald, betekent dat [advocatenkantoor] niet als een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat heeft gehandeld. Hieraan doet niet af dat [advocatenkantoor] heeft aangevoerd (zie punt 44 van haar conclusie van antwoord in reconventie) en [bedrijf] heeft erkend (in punt 10 van haar akte na comparitie van 6 november 2013) dat het materiële belang van [bedrijf 2] bij die procedure was komen te vervallen. Immers staat eveneens vast dat [bedrijf 2] wel degelijk (verstek)vonnis heeft gevraagd en op grond van het verkregen verstekvonnis beslag heeft doen leggen ten laste van [bedrijf] (in persoon) waardoor [bedrijf] (in privé) de beschikking over een groot deel van zijn onroerende zaken (tijdelijk) is verloren. Daarnaast staat onbetwist vast dat [bedrijf] (in persoon) in de procedure met [bedrijf 2] in de kosten is veroordeeld. Dit betekent dat voldoende aannemelijk is geworden dat [bedrijf] als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [advocatenkantoor] (enige) schade heeft geleden. Welke schade dat is dient in de schadestaatprocedure nader uitgezocht te worden. Nu de tekortkoming blijvend onmogelijk was (in de zin van artikel 6:74 lid 2 BW) leidt vorenstaande ertoe dat de vordering van [bedrijf] op dit punt toewijsbaar is en dat -bij eindvonnis- voor recht zal worden verklaard dat [advocatenkantoor] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht met [bedrijf] doordat [advocatenkantoor] niet heeft voorkomen dat in de procedure tussen [bedrijf 2] en [bedrijf] (in persoon) akte niet dienen is verleend waarna een verstekvonnis is gewezen op basis waarvan [bedrijf 2] executiemaatregelen heeft getroffen. De gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure zal ook worden toegewezen. Voor zover [advocatenkantoor] zich op dit punt heeft beroepen op schending van de klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 BW, overweegt de rechtbank als volgt. Het verstekvonnis met betrekking tot de procedure tussen [bedrijf 2] tegen [bedrijf] (in persoon) dateert van 28 december 2011. Onbetwist is dat [bedrijf] eerst rond 9 januari 2012 kennis heeft genomen van dit verstekvonnis waarna [bedrijf] in ieder geval per e-mail van 16 februari 2012 aan [advocatenkantoor] heeft bericht:
- Ten aanzien van 4.20 sub g stelt [bedrijf] de zaak naar volle tevredenheid te hebben afgewikkeld. Dat (mogelijke) schade is geleden of zal worden geleden is derhalve niet (voldoende) gesteld of gebleken.
- Onder 4.20 sub h en i voert [bedrijf] aan dat een tweetal procedures ten onrechte niet in het kalenderjaar 2011 in gang is gezet/is voortgezet. Op grond waarvan [bedrijf] mocht verwachten dat deze procedures sneller zouden worden opgepakt dan wel zelfs geheel zouden worden afgerond in 2011, is niet gesteld noch gebleken. Niet gesteld is dat [advocatenkantoor] ten aanzien van deze procedures niet conform afspraken met [bedrijf] heeft gehandeld danwel welke afspraken zouden zijn geschonden. Bovendien heeft [advocatenkantoor] ten aanzien van de zaak tegen [bedrijf 2] (4.20 sub i) gemotiveerd betwist dat zij de zittingsdatum heeft doen wijzigen. Ter onderbouwing hiervan heeft [advocatenkantoor] (als productie 3 bij conclusie van antwoord in reconventie) een standaard ambtshalve bevolen comparitievonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2011 in het geding gebracht, waarin de rechtbank overweegt dat nu is gedagvaard en is geconcludeerd voor antwoord een verschijning van partijen ter terechtzitting wordt bevolen, met bepaling dat deze zitting zal plaatsvinden op 10 februari 2012. Nu [bedrijf] daar niets tegen ingebracht heeft, heeft zij haar jegens [advocatenkantoor] gemaakte verwijt als weergegeven in 4.20 sub i onvoldoende gemotiveerd, zodat van de juistheid daarvan niet kan worden uitgegaan.
5.De beslissing
22 oktober 2014voor het nemen van een akte door [advocatenkantoor] over de vraag of hij gebruik wil maken van de mogelijkheid tot het leveren van het onder 5.1. bedoelde bewijs en, indien hij getuigen wil laten horen, opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen en de verhinderdata van alle betrokkenen in de periode van 1 december 2014 tot 1 maart 2015;
22 oktober 2014tevens bij akte dient uit te laten over hetgeen hiervoor onder 4.15. is overwogen, waarna [bedrijf] bij antwoordakte daarop kan reageren;