In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 september 2014 uitspraak gedaan over het verzoek van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige. Het verzoek was ingediend op 17 juli 2014, met als doel de ondertoezichtstelling voor een jaar te verlengen, waarvan zes maanden aan te houden. Tijdens de zitting op 1 september 2014 werd duidelijk dat de samenwerking tussen de vader en JBRA problematisch was, wat de kinderrechter zorgen baarde over het welzijn van de minderjarige. De ouders, die belast zijn met het gezag over de minderjarige, waren aanwezig bij de zitting, waarbij de vader werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. G.M. Haring.
De kinderrechter constateerde dat er in de periode voorafgaand aan de zitting een verslechtering was opgetreden in de samenwerking tussen de vader en JBRA. Ondanks eerdere positieve signalen over de situatie, zoals verbeterde schoolresultaten van de minderjarige, was de communicatie tussen de ouders slecht. De moeder had plannen om met de minderjarige naar Japan te verhuizen, maar de vader was daar tegen. De kinderrechter oordeelde dat de onderlinge slechte verstandhouding tussen de vader en JBRA een negatieve impact had op het welzijn van de minderjarige.
Uiteindelijk besloot de kinderrechter het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen. De kinderrechter benadrukte dat een ondertoezichtstelling gericht moet zijn op het verantwoord teruggeven van het ouderlijk gezag aan de ouders. De ouders werden aangemoedigd om op vrijwillige basis hun traject bij de psychiater voort te zetten, in de hoop dat dit zou leiden tot een verbetering van de situatie voor de minderjarige. De kinderrechter hoopte dat de speltherapie voor de minderjarige snel kon worden hervat, afhankelijk van de voortgang van de begeleiding van de ouders.