In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2014, vorderde eiseres, de onderlinge waarborgmaatschappij OWM Centrale Zorgverzekeraars groep, betaling van een bedrag van € 567,64 aan hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten van gedaagde, die in persoon procedeerde. De vordering was gebaseerd op een premieachterstand in verband met een tussen partijen gesloten ziektekostenovereenkomst. Gedaagde erkende de vordering en voerde aan dat hij inmiddels een betalingsregeling had getroffen. Hij verzocht de rechter om een kostenveroordeling achterwege te laten, omdat hij zijn financiële situatie aan het herstellen was en verdere kosten hem zou belemmeren.
De kantonrechter oordeelde dat de vordering als erkend toewijsbaar was. Gedaagde had eiseres genoodzaakt om kosten te maken door het op een procedure te laten aankomen, wat leidde tot toewijzing van de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten. De rechter overwoog dat, gezien de hoogte van de vordering van € 567,64, een griffierecht van € 462,00 verschuldigd was, maar dat voor een vordering tot € 500,00 het griffierecht slechts € 115,00 bedroeg. Eiseres had kunnen kiezen voor een beperking van de vordering tot € 500,00 om kosten te besparen.
De rechter paste artikel 237 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toe, wat betekende dat gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 219,00 aan griffierecht, terwijl het meerdere voor rekening van eiseres bleef. De kantonrechter wees de vordering van eiseres toe zoals hieronder bepaald, inclusief de wettelijke rente over € 489,20 vanaf 11 augustus 2014 tot aan de dag der voldoening. Gedaagde werd ook veroordeeld in de kosten van de procedure, die in totaal op € 414,43 werden begroot. De veroordelingen werden uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.