1.9.DAC is op 20 januari 2014 is staat van faillissement verklaard.
Vordering en verweer
2. Eiseres vordert als voorziening gedaagden te veroordelen hoofdelijk - samengevat - tot betaling van het overeengekomen loon vanaf 5 augustus 2013 tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, met aanverwante vorderingen. Na schorsing van de procedure jegens DAC heeft eiseres haar vordering jegens Apco gehandhaafd.
3. Eiseres stelt daarbij dat de voornaamste reden dat eiseres met DAC in zee is gegaan, de toezeggingen zijn die gedaan zijn door de indirecte aandeelhouder Apco. Binnen 5 maanden geeft DAC echter te kennen haar deuren te zullen sluiten en nog geen twee maanden later heeft de rechtbank Amsterdam DAC surseance van betaling verleend en vervolgens failliet verklaard. DAC en Apco hebben vervolgens de Nederlandse wetgeving aan hun laars gelapt.
4. Door het faillissement van DAC is de procedure jegens die vennootschap geschorst. Apco is echter hoofdelijk aansprakelijk voor de vordering uit achterstallig loon van eiseres, nu (i) Apco eenzijdig heeft toegezegd garant te zullen staan voor de nakoming van de verplichtingen van DAC, (ii) Apco een gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij haar verplichtingen zal nakomen, (iii) Apco een ernstig verwijt kan worden gemaakt door niet te voorzien in de opvang van de gevolgen van de beëindiging van haar activiteiten in Nederland, terwijl zij duidelijk de financiële middelen heeft.
5. Apco voert gemotiveerd verweer tegen de vordering en voert - kort gezegd - allereerst aan dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om van de vordering van eiseres jegens Apco kennis te nemen. De kantonrechter te Amsterdam heeft geen rechtsmacht op grond van het bepaalde in artikel 2 Rv en door het faillissement van DAC is er ook geen sprake van samenhang meer. Er is geen procedure jegens DAC meer aanhangig; deze is immers geschorst. Bovendien is de juridische grondslag van de vordering van eiseres jegens Apco een geheel andere dan die jegens DAC.
6. Daarnaast stelt Apco dat de dagvaarding nietig is, nu deze niet tijdig is betekend. Voorts meent Apco dat er van een verleende garantie voor de betalingen van DAC geen sprake is (geweest), er is ook geen opgewekt vertrouwen daartoe geweest, terwijl [naam 1] geen bevoegdheid had Apco te vertegenwoordigen. Er is ook geen sprake van onrechtmatig handelen van Apco; Apco is niet aansprakelijk voor de schulden van DAC.
Beoordeling
7. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandig-heden een ordemaatregel vereisen, dan wel of de vordering van eiseres in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
8.
RechtsmachtAllereerst dient te worden beoordeeld of de kantonrechter te Amsterdam - als Nederlandse rechter rechtsprekend in kort geding - de internationale bevoegdheid bezit c.q. rechtsmacht heeft om van de vordering van eiseres jegens Apco kennis te nemen. De kantonrechter acht dat het geval en overweegt daartoe als volgt.
9. Niet is tussen partijen in geschil dat de (kanton-)rechter te Amsterdam rechtsmacht heeft ten aanzien van een vordering van eiseres jegens DAC. Die vordering, ingesteld bij dagvaarding van 3 januari 2014, heeft op 21 januari 2014 gediend en is direct geschorst door het faillissement van DAC. De procedure is daarmee (nog) niet geëindigd.
10. Op de voet van artikel 7 Rv heeft de kantonrechter vervolgens ook rechtsmacht ten aanzien van andere gedaagden in de procedure, mits er voldoende samenhang bestaat tussen de vorderingen tegen de verschillende gedaagden. Die samenhang is in casu aanwezig; het betreft immers exact dezelfde vorderingen jegens een werkgever en de (indirecte) aandeelhouder van die werkgever. Ook om redenen van doelmatigheid is een gezamenlijke behandeling van die vorderingen gerechtvaardigd.
11. Het feit dat DAC inmiddels in staat van faillissement is verklaard en de procedure jegens deze ven-nootschap van rechtswege is geschorst, maakt dat niet anders. Immers, anders zou een buitenlandse vennootschap zich aan de bestaande rechtsmacht kunnen onttrekken door het faillissement van haar dochter - ten aanzien van wie rechtsmacht bestaat - te bewerkstelligen (vgl ook HvJ EG 13 juli 2006, NJ 2008,79).
12.
Nietigheid van de dagvaardingApco is ter zitting verschenen en heeft inhoudelijk verweer gevoerd. Daarmee zijn de - mogelijke - nietigheden in de betekening van de dagvaarding gedekt. Dit verweer van Apco zal worden gepasseerd.
13.
Garantie Apco voor betalingen van DACAnders dan eiseres heeft gesteld kan vooralsnog uit de door partijen ingebrachte stukken niet worden gedestilleerd dat Apco heeft toegezegd zich garant te stellen voor betalingen van DAC. De e-mail van
2 mei 2013 kan die conclusie voorshands niet dragen en die van 8 mei 2013 evenmin. Nog los van het feit dat het e-mails van DAC betreft en niet van Apco zelf.
14.
Opgewekt vertrouwenEvenmin kan uit de thans ter tafel liggende stukken worden geconcludeerd dat Apco het vertrouwen heeft gewekt dat zij de verplichtingen van DAC zou nakomen, zoals eiseres stelt. Uit welke handelingen van Apco dat zou volgen, heeft eiseres overigens niet verduidelijkt. Het enkele feit dat Apco (indirect) aandeelhouder is van DAC of dat DAC deel uitmaakt van de Apco-organisatie, is daartoe onvoldoende. Dat [naam 1] mogelijk de indruk heeft gewekt dat Apco financieel voor alle verplichtingen van DAC zou instaan, is niet gebleken maar is ook niet relevant nu [naam 1] Apco niet kan binden.
15.
Doorbreking van aansprakelijkheidUitgangspunt in de vennootschapsrechtelijke context is op basis van artikel 2: 175 BW dat Apco als (indirecte) aandeelhouder in beginsel niet aansprakelijk is voor schulden van DAC. Dat beginsel van uit-sluiting van aansprakelijkheid van de aandeelhouder wordt slechts doorbroken in het geval dat sprake is van een onrechtmatige daad van de aandeelhouder/moedervennootschap. Daartoe is vereist een zeer hecht concernverband, waarbij de (ultieme) moedervennootschap intensieve en indringende bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering van de dochter, in die dochter het beleid bepaalt en de beslissende zeggenschap uitoefent, terwijl de moedervennootschap een ernstig verwijt valt te maken (vgl HR 19 februari 1988, NJ 1988,487 en recent Rb Middelburg 18 augustus 2011, JAR 2011, 237).
16. Nog daargelaten dat Apco niet zondermeer aangemerkt kan worden als de moedervennootschap van DAC, nu Frog Pond Orange LLC een bijna even grote aandeelhouderspositie bekleedt, geldt dat voors-hands onvoldoende aannemelijk is geworden dat is voldaan aan de hierboven genoemde vereisten.
17. Dat betekent dat de vordering van eiseres wordt afgewezen.
18. Eiseres wordt in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van Apco. Daarbij wordt het salaris op € 100,- gesteld, nu het vijf gelijkluidende vorderingen betreft die gezamenlijk zijn behandeld.
BESLISSING
I. wijst de vordering van eiseres jegens Apco af;
II. veroordeelt eiseres in de kosten van het geding aan de zijde van Apco tot op heden begroot op
€ 100,00 voor zover verschuldigd inclusief BTW, aan salaris van haar gemachtigden;
III. verklaart de betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 februari 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter