ECLI:NL:RBAMS:2014:6247

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
AMS 13-7316
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens het in gebruik geven van een woning zonder huisvestingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een woning, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, dat een bestuurlijke boete van € 6.000,- had opgelegd. De boete was opgelegd omdat eiser de woning had verhuurd aan personen die niet beschikten over een huisvestingsvergunning, in strijd met artikel 7, tweede lid, van de Huisvestingswet. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 20 augustus 2014 werd duidelijk dat de woning op 29 november 2012 was verlaten door de laatste bewoner en dat toezichthouders op [datum 1] de woning bezochten, waar zij de illegale bewoners aantroffen. Eiser voerde aan dat de boete niet in overeenstemming was met het evenredigheidsbeginsel, omdat de woning slechts kort was verhuurd en hij de intentie had om de woning op basis van de Leegstandswet ter beschikking te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat de opgelegde boete in overeenstemming was met de Huisvestingsverordening en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de boete te matigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de boete.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/7316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2014 in de zaak tussen

[naam1]

wonende te [adres]
eiser,
gemachtigde mr. J.W.C. Bruins,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [adres]

verweerder,
gemachtigde W.H. Voogd.

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete van € 6.000,- opgelegd wegens overtreding van artikel 7, tweede lid, van de Huisvestingswet.
Bij besluit van 22 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2014. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.
Eiser is tot 13 juni 2013 eigenaar geweest van de woning op het [adres2] Bij onderzoek in de GBA is gebleken dat de laatste bewoner van de woning op 29 november 2012 is vertrokken. Op [datum 1] hebben toezichthouders van de Dienst Wonen, zorg en samenleven (WZS) een bezoek gebracht aan de woning. Bij dit huisbezoek is de [adres2] en zijn gezin in de woning aangetroffen. De[naam4] en zijn gezin bewoonde de woning zonder huisvestingsvergunning.
2.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser de woning in strijd met artikel 7, tweede lid, van de Huisvestingswet in gebruik heeft gegeven aan personen die niet beschikten over een huisvestingsvergunning.
3.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of de opgelegde boete in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser meent dat de opgelegde boete, gelet op de omstandigheden, niet evenredig is. De woning was slechts kort verhuurd en was niet aan de woningmarkt onttrokken omdat de[naam4] in aanmerking had kunnen komen voor een huisvestingsvergunning. Eiser had de intentie om de woning op basis van de Leegstandswet ter beschikking te stellen.
Wettelijk kader4.1. Op grond van artikel 5 van de Huisvestingswet - voor zover hier van belang - kan de gemeenteraad, voor zover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte noodzakelijk is, in de Verordening woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mag worden genomen of gegeven, indien voor het in gebruik nemen daarvan geen huisvestingsvergunning is verleend.
4.2.
In artikel 7, tweede lid, van de Huisvestingswet is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
4.3.
In artikel 85a, eerste lid, van de Huisvestingswet, voor zover hier van belang, is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van artikel 7, tweede lid.
Ingevolge artikel 85a, derde lid, van de Huisvestingswet stelt de gemeenteraad bij verordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Deze verordening was ten tijde van belang de[naam5]
4.4.
In artikel 59 van de Verordening is – voor zover van belang – bepaald dat burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete kunnen opleggen bij overtreding van artikel 7 van de Huisvestingswet.
In bijlage 5 van de Verordening is bepaald dat voor het in gebruik geven van woonruimte zonder vergunning bij bedrijfsmatige exploitatie (eigenaar/verhuurder met meer dan één woning) bij de eerste overtreding een boete kan worden opgelegd van € 6000,-.
4.5.
In artikel 62 van de Verordening is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
Inhoudelijke beoordeling
5.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat voor het bewonen van de woning een huisvestingsvergunning was vereist. Evenmin is in geschil dat de personen die tijdens het onderzoek in de woning zijn aangetroffen niet in het bezit waren van een huisvestingsvergunning en dat eiser de woning aan hen in gebruik heeft gegeven.
6.
Nu eiser de woning in gebruik heeft gegeven aan personen die niet over de vereiste huisvestingsvergunning beschikten, heeft hij artikel 7, tweede lid, van de Huisvestingswet overtreden. Gelet hierop was verweerder bevoegd om een bestuurlijke boete op te leggen. Omdat eiser eigenaar en verhuurder is van meerdere woningen en het een eerste overtreding betreft, bedraagt de bestuurlijke boete volgens Bijlage 5 bij de Verordening € 6.000,-. De rechtbank stelt vast dat de opgelegde boete hiermee in overeenstemming is.
7.1.
Wat betreft de vraag of de hoogte van de bestuurlijke boete in dit geval evenredig is, overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft zich beroepen op artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarin is bepaald dat het bestuursorgaan de bestuurlijke boete afstemt op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en dat het bestuursorgaan daarbij zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd, tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld. In dit geval is de hoogte van de boete vastgelegd in de bijlage 5, behorend bij artikel 59 van de Verordening en dus bij wettelijk voorschrift vastgesteld. Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in onder meer uitspraak van 23 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1643), volgt uit de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 23 september 1998, Malige tegen Frankrijk, nr. 27812/95 en 2 juli 2002, [naam6]nr. 33402/96 (www.echr.coe.int) dat artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden een systeem van wettelijk vastgestelde bestraffende sancties niet uitsluit en het bestuur en de rechter in beginsel van de door de wetgever gemaakte vaststelling dienen uit te gaan, mits de wettelijke bepalingen met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel tot stand zijn gekomen.
7.2.
Ingevolge artikel 85a, tweede lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet kan de bestuurlijke boete voor overtreding van artikel 7, tweede lid, van deze wet niet hoger zijn dan € 18.500. Volgens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet, waarbij de mogelijkheid van het opleggen van een bestuurlijke boete voor enkele overtredingen is ingevoerd (Kamerstukken II 2007/08, 31 556, nr. 3), dient het bevoegde bestuur de hoogte van de boete in zijn huisvestingsverordening vast te leggen, mits het in artikel 85a, eerste lid, van de Huisvestingswet geregelde maximumbedrag niet wordt overschreden. Bij het vaststellen van de hoogte kan onder meer rekening worden gehouden met de lokale situatie, krapte op de woningmarkt, samenstelling van de woningmarkt, ernst en stelselmatigheid van de gedraging en recidive, aldus die passage.
De gemeenteraad heeft bij het vaststellen van de hoogte van de boete gekozen voor een systematiek waarin bij herhaling van de overtreding steeds zwaarder wordt beboet en overtredingen bij bedrijfsmatige exploitatie zwaarder worden beboet dan wanneer de exploitatie niet bedrijfsmatig plaatsvindt. Er is geen reden om de in de Huisvestingsverordening geregelde boetes onredelijk hoog te achten, nu onrechtmatige bewoning een urgent maatschappelijk probleem is en de hoogte van de boete een afschrikwekkend effect beoogt te hebben. Bijlage 5 van de Verordening is dus met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel tot stand gekomen.
7.3.
In het derde lid van artikel 5:46 van de Awb is bepaald dat, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld - zoals hier - het bestuursorgaan niettemin een lagere boete oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
7.4.
Eiser heeft gesteld dat hij voor de verhuur een vergunning had aangevraagd op basis van de Leegstandswet. De rechtbank stelt echter vast dat niet is gebleken dat eiser reeds vóór het in gebruik geven van de woning een vergunning op basis van de Leegstandswet heeft aangevraagd. Het aanvraagformulier dat hij op 10 juni 2013 aan verweerder heeft verstrekt en dat als dagtekening de datum 12 maart 2013 heeft, was niet eerder bij verweerder bekend. Evenmin heeft eiser een ontvangstbevestiging overgelegd waaruit blijkt dat hij deze aanvraag daadwerkelijk op 12 maart 2013 heeft ingediend. Reeds hierom is er geen sprake van een bijzondere omstandigheid die voor verweerder aanleiding diende te vormen de boete te matigen.
7.5.
De door eiser genoemde omstandigheden dat de woning maar enkele weken is verhuurd en niet aan de woningmarkt was onttrokken omdat de[naam4] in aanmerking had kunnen komen voor een huisvestingsvergunning, acht de rechtbank evenmin bijzondere omstandigheden die voor verweerder aanleiding dienden te vormen de boete te matigen. Dat de huur door de[naam4] maar kort heeft geduurd heeft te maken met de controle die heeft plaatsgevonden op [datum 1], waarna de familie is vertrokken. Er is geen sprake van dat eiser er zelf voor heeft gekozen om de illegale bewoning te beëindigen. Ter zitting is namens eiser aangegeven dat voor de[naam4] geen huisvestingsvergunning is aangevraagd omdat eiser van plan was het pand te verkopen. Dat de[naam4] in aanmerking had kunnen komen voor een huisvestingsvergunning staat dus niet vast.
8.
Het beroep van eiser slaagt dan ook niet. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van Hoeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2014.
de griffier,
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB