In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een woning, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, dat een bestuurlijke boete van € 6.000,- had opgelegd. De boete was opgelegd omdat eiser de woning had verhuurd aan personen die niet beschikten over een huisvestingsvergunning, in strijd met artikel 7, tweede lid, van de Huisvestingswet. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 20 augustus 2014 werd duidelijk dat de woning op 29 november 2012 was verlaten door de laatste bewoner en dat toezichthouders op [datum 1] de woning bezochten, waar zij de illegale bewoners aantroffen. Eiser voerde aan dat de boete niet in overeenstemming was met het evenredigheidsbeginsel, omdat de woning slechts kort was verhuurd en hij de intentie had om de woning op basis van de Leegstandswet ter beschikking te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat de opgelegde boete in overeenstemming was met de Huisvestingsverordening en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de boete te matigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de boete.