In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam op 11 september 2014, heeft ASR Dutch Core Residential Custodian B.V. (hierna: ASR) een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], die beiden niet verschenen, en [naam gedaagde 3], de curator van [naam gedaagde 2]. De vordering betrof de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning die door [naam gedaagde 1] werd gehuurd van ASR. De zaak is ontstaan naar aanleiding van het faillissement van [naam gedaagde 2], die op 22 mei 2012 door de Rechtbank Haarlem in staat van faillissement was verklaard. ASR vorderde ook betaling van huurschuld en proceskosten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [naam gedaagde 1] de woning huurde van ASR en dat [naam gedaagde 2] na zijn faillissement medehuurder is geworden. ASR heeft in haar dagvaarding ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd, met ontruiming door de gedaagden. Tijdens de procedure heeft ASR haar vordering verminderd tot betaling van het griffierecht en een bedrag voor de kosten van de conclusie van repliek. De curator, [naam gedaagde 3], heeft verweer gevoerd en betwist dat hij terecht was gedagvaard voor de huurschuld, stellende dat de boedel niet aansprakelijk is voor de huurschuld die na het faillissement is ontstaan.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering tegen [naam gedaagde 3] moet worden afgewezen, omdat de huurschuld niet als boedelschuld kan worden aangemerkt. De rechter heeft ASR veroordeeld in de proceskosten van [naam gedaagde 3], die op nihil zijn gesteld, en heeft [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] veroordeeld tot betaling van proceskosten aan ASR. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.