ECLI:NL:RBAMS:2014:6368

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
C-13-557151 - HA ZA 14-34
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van een noodweg op basis van artikel 5:57 BW en de beoordeling van behoorlijke toegang tot de openbare weg

In deze zaak vorderde eiseres, voormalig eigenaresse van een perceel grond, de aanwijzing van een noodweg op basis van artikel 5:57 van het Burgerlijk Wetboek. Eiseres stelde dat haar perceel geen behoorlijke toegang had tot de openbare weg en dat zij een brug wilde bouwen om toegang te krijgen via een ander perceel. De rechtbank heeft de procedure in detail behandeld, waarbij onder andere de dagvaarding, de conclusie van antwoord en een tussenvonnis zijn besproken. De feiten wezen uit dat eiseres haar eigendom had verkocht, maar dat zij een vorderingsrecht had gekregen van de nieuwe eigenaar om de noodweg te vorderen.

De rechtbank beoordeelde of eiseres belang had bij haar vordering, ondanks dat zij geen eigenaar meer was van het perceel. De rechtbank concludeerde dat het vorderingsrecht aan eiseres was gecedeerd, waardoor zij wel degelijk belang had. Vervolgens werd de vraag behandeld of het perceel van eiseres een behoorlijke toegang had tot de openbare weg. De rechtbank stelde vast dat er een erfdienstbaarheid was gevestigd die eiseres toegang gaf tot de openbare weg via een ander perceel. De rechtbank oordeelde dat deze toegang voldoende was voor een behoorlijke exploitatie van het perceel.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er geen grondslag was voor de gevorderde noodweg, omdat eiseres wel degelijk een behoorlijke toegang had. De vorderingen van eiseres werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij. Dit vonnis werd uitgesproken op 1 oktober 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/557151 / HA ZA 14-34
Vonnis van 1 oktober 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. C.F.J.M. Nelemans te Haarlemmermeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.L.M. Lohman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 december 2013, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 19 maart 2014, waarbij een comparitie van partijen met plaatsopneming is gelast,
  • het proces-verbaal van descente en van comparitie, gehouden op 4 juli 2014, met de daarin vermelde faxbrief en productie zijdens [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is voormalig eigenaresse van het perceel grond gelegen aan de [wijk] te [plaats], kadastraal bekend [plaats] [perceel 1] (hierna: [perceel 1]). [perceel 1] is thans eigendom van [naam 1] (hierna: [naam 1]).
2.2.
[gedaagde] is eigenaar van twee percelen grond gelegen aan de [straat] te [plaats], kadastraal bekend [plaats] [perceel 2] en [perceel 3] (hierna: [perceel 2] en [perceel 3]). Op [perceel 2], bevindt zich het woonhuis van [gedaagde]. Langs [perceel 2]loopt de [straat]. Aan de andere zijde van de [straat] bevindt zich [perceel 3], dat bestaat uit de berm tussen de [straat] en de [straat 1]. 2.3. Aan de overzijde van de [straat 1] bevindt zich [perceel 1].
grenst aan het perceel kadastraal bekend [plaats] [perceel 4] (hierna: [perceel 4]), plaatselijk bekend [wijk]. De [wijk] is een openbare weg). [perceel 4] was voorheen onderdeel van een groter perceel, kadastraal bekend [plaats] [perceel 5] (hierna: [perceel 5]).
2.4.
Het gedeelte van [perceel 5] dat thans [perceel 4] is, is op 24 augustus 2010 door [eiseres] verkocht aan [naam 2] (hierna: [naam 2]) en bij “Akte van levering, gebruiksrecht, erfdienstbaarheid en recht van eerste koop” van 19 januari 2011 (hierna: de akte) geleverd. De akte luidt onder meer:
“(…)
inhoudende een tijdelijk recht van overpad, waarbij de eigenaar van het dienend erf, zijnde het perceel plaatselijk bekend [wijk](…)
[plaats], uitmakende een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie [perceel 5](…)
, hierna te noemen: het “dienende erf”, dient te gedogen dat om van en naar het heersend erf, het perceel plaatselijk niet nader bekend, kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie [perceel 1](…)
, te komen, gebruik wordt gemaakt van de thans aanwezige weg.Ter zake van deze erfdienstbaarheid zullen de navolgende bepalingen gelden:
De erfdienstbaarheid wordt gevestigd om de eigenaar van het heersend erf een tijdelijke oplossing te verschaffen ten aanzien van het hebben van ontsluiting met de openbare weg. De tijdelijkheid van deze oplossing is gelegen in het feit dat het partijen voor ogen staat dat de eigenaar van het heersend erf een directe ontsluiting met de [straat] zal verkrijgen door middel van het bouwen van een brug, waarvoor een vergunning vereist zal zijn.
Het tijdelijk recht van overpad zal gelden tot ultimo december tweeduizend elf of zoveel eerder als de brug gerealiseerd is.
[eiseres] is verplicht zo spoedig mogelijk na vestiging van deze erfdienstbaarheid een directe ontsluiting (de brug) met de [straat] te bewerkstelligen.
Indien de bedoelde brug naar de [straat] ultimo december tweeduizend elf nog niet is gerealiseerd, zal de erfdienstbaarheid blijven voortduren zolang het proces gaande is tot het bewerkstelligen van de bedoelde brug,
Indien in hoogte instantie zal blijken dat het verkrijgen van een wettelijke directe ontsluiting met de [straat] niet mogelijk zal zijn en de brug niet gerealiseerd kan worden, zal de erfdienstbaarheid permanent voortduren.
De weg, die niet zonder schriftelijke toestemming van de eigenaren van het heersende erf én van het dienende erf zal mogen worden verlegd, zal door de eigenaren en bevoegde gebruikers van het heersende erf mogen worden gebruikt niet alleen als voetpad voor mens en dier, doch tevens als rijweg voor (…) auto’s (…) en alle andere vervoermiddelen in de ruimste zin van het woord (…).”
2.5.
In februari 2011 zijn door Silo architecten bouwtekeningen gemaakt voor een te realiseren brug van [perceel 1] naar [perceel 3] (hierna: de brug). Op 25 november 2011 heeft de gemeente [plaats] aan [eiseres] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een brug op locatie “
[wijk] (t.o. [straat])” (hierna: de omgevingsvergunning).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. het gedeelte van het[perceel 3], zoals aangegeven op de kadastrale kaart van productie 4 bij dagvaarding en op de situatietekening van Silo architecten van productie 6 bij dagvaarding, aanwijst als noodweg ten dienste van [perceel 1] en ten laste van[perceel 3];
II. [gedaagde] beveelt deze aanwijzing van noodweg te gedogen op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte daarvan gedurende welke [gedaagde] weigert aan dit bevel te voldoen;
III. de vergoeding van de schade van [gedaagde] vaststelt op een eenmalig bedrag van € 3.000,-- door [eiseres] aan [gedaagde] te voldoen;
IV. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten van deze procedure.
3.2. [eiseres] stelt dat [perceel 1] geen behoorlijke toegang heeft tot de openbare weg. Zij wil daarom over de [straat 1] een brug bouwen, om via [perceel 3] de [straat] te bereiken, waarvoor zij naar eigen zeggen ook de omgevingsvergunning verleend heeft gekregen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert primair aan dat [eiseres] geen belang heeft bij haar vordering omdat zij thans geen eigenaar meer is van [perceel 1]. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat [perceel 1] wel een behoorlijke toegang heeft tot de openbare weg, omdat er een erfdienstbaarheid bestaat ten dienste van [perceel 1] en ten laste van perceel [perceel 4], inhoudende een recht van overpad om vanaf de [wijk] via (thans) perceel [perceel 4] te komen en te gaan naar [perceel 1]. [gedaagde] voert verder nog aan dat de omgevingsvergunning niet ziet op het bouwen van een brug op [perceel 3], maar op een te bouwen brug op het perceel gelegen aan de [straat]. Tot slot betwist [gedaagde] dat een schadevergoeding van € 3.000,-- in verhouding staat met het nadeel dat hij zou ondervinden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 5:57 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de eigenaar van een erf dat geen behoorlijke toegang heeft tot de openbare weg of een openbaar vaarwater van de eigenaars van naburige erven te allen tijde aanwijzing van een noodweg ten dienste van zijn erf vorderen. Of een erf een behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg of een openbaar vaarwater hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Bepalend is of bij het ontbreken van een noodweg een behoorlijke exploitatie bij een normale bestemming van het erf mogelijk is.
4.2.
De eerste vraag die ter beoordeling voorligt, is of [eiseres] belang heeft bij haar vordering, aangezien zij thans geen eigenaresse meer is van [perceel 1]. Ter gelegenheid van de comparitie is zijdens [eiseres] een onderhandse akte overgelegd, waarin [naam 1] zijn vorderingsrecht ex artikel 5:57 BW betreffende het verkrijgen van een noodweg van het [perceel 1] heeft gecedeerd aan [eiseres]. [gedaagde] heeft niet betwist dat het betreffende vorderingsrecht aan [eiseres] is gecedeerd en dat zij op grond daarvan belang heeft bij de door haar ingestelde vordering, zodat het primaire verweer van [gedaagde] wordt verworpen.
4.3.
Vervolgens moet worden beoordeeld of [perceel 1] al dan niet een behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg.
4.4.
Vast staat dat [perceel 1] door middel van de in 2011 gevestigde erfdienstbaarheid (zie 2.4, ‘de thans aanwezige weg’ die als voetpad en rijweg mag worden gebruikt) via perceel [perceel 4] toegang heeft tot de [wijk], een openbare weg. De omstandigheid dat aan de erfdienstbaarheid de voorwaarde is gekoppeld dat [eiseres] haar best moet doen om een andere uitweg te krijgen via de brug, maakt – anders dan [eiseres] betoogt – niet dat de toegang tot de [wijk] geen behoorlijke toegang is. Dat in de akte is bepaald dat ‘het tijdelijk recht van overpad zal gelden tot ultimo december tweeduizend elf of zoveel eerder als de brug gerealiseerd is’, leidt evenmin tot die conclusie. Uit de verdere inhoud van de de akte volgt immers dat de erfdienstbaarheid zal voortduren zolang het proces gaande is tot het bewerkstelligen van de brug en zelfs permanent zal voortduren, indien de brug niet gerealiseerd kan worden. Dit houdt in dat de eigenaar van [perceel 1], ondanks de wens van de partijen bij de akte voor een ontsluiting via de brug, nu en in de toekomst via perceel [perceel 4] toegang heeft tot de [wijk], ook als de brug niet gerealiseerd wordt. Van de zijde van [gedaagde] is in dat verband terecht opgemerkt dat hij geen partij is bij de akte en dat de inspanningverplichting die [eiseres] destijds op zich heeft genomen hem niet regardeert. Van een tijdelijk en voorwaardelijke erfdienstbaarheid is, anders van [eiseres] meent, dan ook geen sprake.
4.5.
Aangezien er verder geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit volgt dat de toegang tot de [wijk] onvoldoende is om [perceel 1] behoorlijk te exploiteren bij de normale bestemming van het erf, te weten het gebruik als grasland, heeft [perceel 1] een behoorlijke toegang tot de openbare weg.
4.6.
Aangezien [perceel 1] een behoorlijke toegang tot de openbare weg heeft, is er geen grondslag voor aanwijzing van de door [eiseres] gevorderde noodweg. Haar vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 282,00
- salaris advocaat
€ 904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.186,00
4.8.
De door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen, nu daartegen geen verweer is gevoerd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.186,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Raat en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2014. [1]

Voetnoten

1.type: