ECLI:NL:RBAMS:2014:6448

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
3 oktober 2014
Zaaknummer
HA EXPL 13-1349
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B. van Berge Henegouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van consignatieovereenkomst met stelplicht en bewijslast voor retour goederen

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam, heeft eiseres, een vennootschap naar Italiaans recht, gedaagde, een besloten vennootschap, aangeklaagd voor betaling van een bedrag van € 5.845,40. Dit bedrag is opgebouwd uit een hoofdsom van € 5.314,-- en buitengerechtelijke kosten van € 531,40. De vordering is gebaseerd op een consignatieovereenkomst waarbij gedaagde gehouden was tot betaling van de goederen, tenzij deze aan het eind van het seizoen aan eiseres werden geretourneerd. De procedure begon met een dagvaarding op 14 november 2013, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen. Gedaagde voerde verweer door te stellen dat de goederen eind 2011 door een koerier van eiseres zijn opgehaald en dus aan eiseres zijn geretourneerd. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde de stelplicht en bewijslast had om te bewijzen dat de goederen daadwerkelijk waren geretourneerd. Gedaagde kon dit bewijs echter niet leveren, wat leidde tot de conclusie dat de goederen niet aan eiseres waren geretourneerd. De kantonrechter wees de vordering van eiseres toe, met inachtneming van de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.040,82 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 9 september 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: 2610184 / HA EXPL 13-1349
Vonnis van 9 september 2014
in de zaak van
de vennootschap naar Italiaans recht
[naam eiser ],
gevestigd te [plaats] ([land]),
eiseres,
gemachtigde mr. H.A.P. Pijnacker te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
gemachtigde mr. J.L. Stoevenbeld te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 november 2013 met producties,
- de conclusie van antwoord van 4 februari 2014 met producties,
- het tussenvonnis van 18 februari 2014 waarbij een comparitie van partijen is
gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 19 mei 2014 met de daarin genoemde stukken,
- de akte eiswijziging van 3 juni 2014,
- de antwoordakte na eiswijziging van 15 juli 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] exploiteert een warenhuis te [plaats] waar kleding en aanverwante artikelen worden verkocht.
2.2.
[eiser] heeft in de periode van 2009 tot en met 2011 goederen in consignatie gegeven aan [gedaagde]. Voor de in 2009 geleverde goederen heeft [eiser] aan [gedaagde] een creditnota van 29 december 2009 ten bedrage van € 126,-- verzonden. Voor de in 2011 in consignatie gegeven goederen (hierna: de goederen) heeft [eiser] aan [gedaagde] een nota van 14 april 2011 ten bedrage van € 5.440,-- verzonden. Op die nota is onder meer vermeld “
INVOICING AFTER CONSIGNMENT”. De nota van 14 april 2011 is niet door [gedaagde] voldaan. Na verrekening van de saldi van de nota en de creditnota resteert een saldo van € 5.314,--

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - na wijziging eis - dat [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 5.845,40 (bestaande uit € 5.314,-- aan hoofdsom en € 531,40 aan buitengerechtelijke kosten) te vermeerderen met de wettelijke rente primair vanaf 1 januari 2012, subsidiair vanaf 14 november 2013, tot de dag van voldoening en de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aangezien [gedaagde] is gevestigd in Nederland, stelt de kantonrechter ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Partijen zijn het eens over de toepasselijkheid van Nederlands recht, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat.
4.2.
De kantonrechter begrijpt dat partijen het er verder over eens zijn dat [gedaagde] op grond van de met [eiser] tot stand gekomen consignatieovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gehouden is tot betaling van de goederen, tenzij deze aan het eind van het seizoen aan [eiser] zouden worden geretourneerd.
4.3.
[gedaagde] voert tegen de vordering van [eiser] als verweer dat de goederen eind 2011 door (een koerier van) [eiser] zijn opgehaald en derhalve aan [eiser] zijn geretourneerd, zodat zij niet tot betaling verplicht is.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat op [gedaagde] de stelplicht en de bewijslast rust van de juistheid van het door haar gevoerde verweer, aangezien zij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat de bewijslast naar [eiser] zou moeten verschuiven, omdat het gebruikelijk is dat verzendbewijzen slechts korte tijd worden bewaard en zij derhalve - als gevolg van het feit dat [eiser] pas in juni 2012 voor het eerst heeft geprotesteerd dat de goederen niet retour waren ontvangen - ernstig in haar bewijspositie is geschaad. Voor een dergelijke omkering van de bewijslast ziet de kantonrechter geen aanleiding. Van [gedaagde] - die als professionele partij deelneemt aan het zakelijk verkeer - mag worden verwacht dat zij verzendbewijzen van aan de leverancier ter retournering verzonden goederen bewaart, aangezien slechts zij als toenmalig houder van de goederen daartoe in de gelegenheid was. De omstandigheid dat [gedaagde] de verzendbewijzen heeft weggegooid voordat de ontvangst van die goederen door [eiser] aan haar is bevestigd, dient in dat verband voor haar rekening en risico te komen.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] in dit geding zou moeten bewijzen dat zij de goederen - al dan niet door middel van een koerier van [eiser] - aan [eiser] heeft geretourneerd. Aangezien [gedaagde] tijdens de comparitie te kennen heeft gegeven dat zij dit bewijs niet kan leveren, ziet de kantonrechter geen aanleiding [gedaagde] tot dat bewijs toe te laten. Dat leidt er toe dat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de stelling van [eiser] dat de goederen niet aan haar zijn geretourneerd. Op grond van de overeenkomst dient [gedaagde] derhalve voor de goederen de overeengekomen prijs te betalen. Dat de daadwerkelijke schade van [eiser] (als gevolg van het feit dat zij de goederen niet retour heeft ontvangen) mogelijk minder zou zijn dan de overeengekomen prijs is - anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd - niet van belang aangezien [eiser] terecht aanspraak maakt op wat haar op grond van de overeenkomst toekomt.
4.6.
[gedaagde] heeft verder als verweer gevoerd dat [eiser] op grond van artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen recht meer op betaling toekomt, omdat zij te laat heeft geprotesteerd dat de door [gedaagde] retour gezonden goederen niet bij haar zijn aangekomen. Dat verweer faalt. Artikel 6:89 BW is immers slechts van toepassing indien sprake is van een gebrek in de prestatie, bijvoorbeeld indien goederen zouden zijn geleverd die niet aan de overeenkomst beantwoorden. Van een gebrek in de prestatie van [eiser] is in dit geval geen sprake.
4.7.
Nu tegen de gevorderde hoofdsom overigens geen verweer is gevoerd, zal deze worden toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente zal eveneens als onvoldoende betwist worden toegewezen met ingang van datum dagvaarding, aangezien gesteld noch gebleken is dat die rente met ingang van een eerdere datum verschuldigd zou zijn. De buitengerechtelijke kosten zullen niet worden toegewezen. Weliswaar heeft [eiser] in de dagvaarding gesteld dat buitengerechtelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden, maar - na betwisting hiervan door [gedaagde] - heeft zij onvoldoende aangetoond dat dit daadwerkelijk het geval is geweest.
4.8.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten. Aangezien de akte eiswijziging had kunnen worden voorkomen door de gronden van de eis direct bij dagvaarding weer te geven, ziet de kantonrechter aanleiding het salaris gemachtigde te beperken tot twee punten. Dat in acht nemende, worden de proceskosten begroot op:
- griffierecht € 448,--;
- explootkosten € 92,82;
- salaris gemachtigde
€ 500,-- (2 punten X tarief € 250.--);
Totaal € 1.040,82

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 5.314,- aan [eiser], te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 14 november 2013 tot aan de dag van voldoening
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskostenkosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.040,82 (inclusief eventueel verschuldigde btw),
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Berge Henegouwen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2014.