ECLI:NL:RBAMS:2014:6501

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
6 oktober 2014
Zaaknummer
AMS 14-5691 & AMS 14-4862
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens vermeend woningbezit in Marokko

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan over de intrekking van de bijstandsuitkering van verzoekers, die in verband werd gebracht met vermeend woningbezit in Marokko. De intrekking volgde op een anonieme melding en een onderzoek door het Internationaal Bureau Fraudeonderzoek (IBF), dat concludeerde dat verzoeker [naam] een huis bezat in Marokko. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, heeft de bijstandsuitkering per 20 februari 2014 ingetrokken, maar de verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het onderzoek van verweerder gebrekkig was. De verklaringen van de caid en wijkhoofden, die de basis vormden voor de conclusie dat verzoeker huiseigenaar was, waren niet voldoende onderbouwd en niet op ambtseed of -belofte afgelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bewijslast bij verweerder lag en dat de onderzoeksresultaten onvoldoende waren om de intrekking van de bijstandsuitkering te rechtvaardigen. Verzoekers konden niet worden verplicht om een machtiging voor verder onderzoek af te geven, omdat dit niet in lijn was met de vereisten voor een zorgvuldige besluitvorming.

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op de bezwaren van verzoekers. Tevens werd bepaald dat verweerder aan verzoekers voorschotten moest verlenen naar de geldende bijstandsnorm en dat de proceskosten vergoed moesten worden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de juiste bewijsvoering bij besluiten tot intrekking van bijstandsuitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 14/5691 (voorlopige voorziening) & AMS 14/4862 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 oktober 2014 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] en [naam 1], te Amsterdam, verzoekers

(gemachtigde: mr. M. Baadoudi),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: drs. A.A. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van verzoekers ingetrokken.
Bij besluit van 2 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
1.2. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1. Verzoekers ontvingen een bijstandsuitkering. Naar aanleiding van een anonieme melding dat verzoeker [naam] in het bezit zou zijn van een huis in Marokko heeft verweerder onderzoek gepleegd naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstandsuitkering. In dit licht heeft verweerder het Internationaal Bureau Fraudeonderzoek (IBF) verzocht een onderzoek te starten. De attaché voor Sociale Zaken in Rabat, Marokko heeft bij rapport van 19 december 2013 zijn onderzoeksresultaten aan verweerder kenbaar gemaakt. Uit het rapport van het Bureau Sociale Zaken blijkt dat verzoeker [naam] sinds vier of vijf jaar een huis bezit in [woonplaats] in de provincie [streek]. Het huis is gewaardeerd op € 39.600, -. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft verweerder verzoeker uitgenodigd voor een gesprek, alwaar verzoeker [naam]is verschenen. Verweerders onderzoeksresultaten zijn neergelegd in het rapport van bevindingen met afsluitdatum 20 februari 2014.
2.2. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit de bijstandsuitkering van verzoekers ingetrokken per 20 februari 2014. Het door verzoekers gemaakte bezwaar tegen het voornoemde besluit is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Tegen het bestreden besluit zijn verzoekers in beroep gekomen. Ook hebben zij onderhavig verzoek ingediend.
3.1. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep gaat het bij de intrekking van een eerder toegekend recht op bijstand om een voor een betrokkene belastend besluit. Dit brengt met zich dat op verweerder de bewijslast rust met betrekking tot de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking van de bijstand over te gaan.
3.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat het rapport van het Bureau Sociale Zaken is gebaseerd op verklaringen van de caid (gemeentehoofd) en meerdere wijkhoofden, die niet met name worden genoemd en welke verklaringen niet zijn bijgevoegd. Uit het rapport wordt niet duidelijk waarop hun verklaring, dat verzoeker huiseigenaar is, precies is gebaseerd. Enkel is vermeld dat de caid en de wijkhoofden alle huiseigenaren kenden aan wie ze woonverklaringen afgaven op grond van de documenten die de betrokkenen lieten zien en dat zij op grond van die documenten erachter kwamen of het betreffende huis eigendom was van de aanvrager van de woonverklaring. Niet duidelijk wordt bijvoorbeeld of verzoeker een dergelijke woonverklaring heeft aangevraagd en zo ja, welke documenten hij daarbij heeft getoond. Het rapport van het Bureau Sociale Zaken is niet op ambtseed of –belofte opgemaakt. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het door de attaché voor Sociale Zaken in Marokko onderzoek verrichte onderzoek incompleet is geweest en dat om die reden het bestreden besluit gebreken bevat. De voorzieningenrechter ziet reeds hierin aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen vanwege strijd met artikel 3:2 in samenhang met artikel 7:12 van de Awb.
3.3. Verweerder stelt dat in het kader van goed onderzoek naar het recht op bijstand van verzoekers gevergd kan worden dat zij een machtiging zonder beperkingen afgeven voor toestemming om onderzoek te verrichten naar de bouwvergunning, belastinggegevens en gegevens omtrent nutsvoorzieningen. Indien verzoekers weigeren een dergelijke machtiging af te geven, bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten, omdat de onduidelijkheid omtrent het mogelijke bezit van onroerend goed in Marokko dan aan verzoekers is te wijten. Op die manier kan het recht op bijstand niet langer worden vastgesteld, zo betoogt verweerder.
3.4. Verzoekers voeren – kort gezegd – aan dat zij willen meewerken aan het onderzoek, maar menen tegelijkertijd dat van hen niet verwacht kan worden dat zij een machtiging zonder beperkingen verstrekken voor onderzoek in het buitenland. Verzoekers hebben reeds een machtiging afgegeven om onderzoek te doen in de relevante wijk.
3.5. De voorzieningenrechter volgt verzoekers in hun betoog en overweegt daaromtrent als volgt. In feite komt verweerders stelling erop neer dat verzoekers met het afgeven van een machtiging voor nader onderzoek dienen aan te tonen dat zij geen huis bezitten in Marokko. Die stelling verdraagt zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet met het strikte kader zoals is weergegeven in 3.1. Nu – zoals verweerder ook beaamt – de onderzoeksresultaten onvoldoende grondslag kunnen geven voor het oordeel dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, kan van verzoekers in dit geval niet gevergd worden dat zij een machtiging afgeven voor algemeen onderzoek om de gebrekkige aard van dat onderzoek te verhelpen. Een dergelijke weigering kan voorts naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als grondslag dienen voor de onderbouwing van de intrekking van de bijstandsuitkering.
3.6. Het voorgaande brengt met zich dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Het primaire besluit is weliswaar gebaseerd op hetzelfde gebrekkige onderzoek als het vernietigde bestreden besluit, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat thans niet bij voorbaat vast dat de gebreken in het onderzoek niet hersteld kunnen worden zonder de door verweerder gewenste machtiging van verzoekers. De voorzieningenrechter ziet derhalve geen ruimte om het geschil thans finaal te beslechten en zal bepalen dat verweerder opnieuw dient te beslissen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak. Met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb zal de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen in die zin dat verweerder aan verzoekers met ingang van 2 september 2014, de datum waarop verzoekers het verzoek om voorlopige voorziening hebben ingediend, voorschotten verleent naar de voor hen geldende bijstandsnorm. De voorziening vervalt op de datum dat verweerder opnieuw beslist op de bezwaren. Omdat het beroep gegrond is zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen.
3.7. Verweerder dient aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden. Voorts wordt verweerder veroordeeld in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974, - (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Verweerder dient de kosten te betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken opnieuw te beslissen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekers met ingang van 2 september 2014 voorschotten verleent naar de voor hen geldende bijstandsnorm;
- bepaalt dat de voorlopige voorziening vervalt met ingang van de datum dat verweerder opnieuw heeft beslist op de bezwaren van verzoekers;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van (twee maal € 45, -) € 90, - (zegge: negentig euro) aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974, - (zegge: negenhonderd vierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Spoel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2014.
de griffier
de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening geen rechtsmiddel open.