In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan over de intrekking van de bijstandsuitkering van verzoekers, die in verband werd gebracht met vermeend woningbezit in Marokko. De intrekking volgde op een anonieme melding en een onderzoek door het Internationaal Bureau Fraudeonderzoek (IBF), dat concludeerde dat verzoeker [naam] een huis bezat in Marokko. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, heeft de bijstandsuitkering per 20 februari 2014 ingetrokken, maar de verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het onderzoek van verweerder gebrekkig was. De verklaringen van de caid en wijkhoofden, die de basis vormden voor de conclusie dat verzoeker huiseigenaar was, waren niet voldoende onderbouwd en niet op ambtseed of -belofte afgelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bewijslast bij verweerder lag en dat de onderzoeksresultaten onvoldoende waren om de intrekking van de bijstandsuitkering te rechtvaardigen. Verzoekers konden niet worden verplicht om een machtiging voor verder onderzoek af te geven, omdat dit niet in lijn was met de vereisten voor een zorgvuldige besluitvorming.
De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op de bezwaren van verzoekers. Tevens werd bepaald dat verweerder aan verzoekers voorschotten moest verlenen naar de geldende bijstandsnorm en dat de proceskosten vergoed moesten worden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de juiste bewijsvoering bij besluiten tot intrekking van bijstandsuitkeringen.