Uitspraak
VONNIS
STICHTING STADGENOOT
huurders 5 t/m 7 : mr. L. Varela
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Stadgenoot is verschenen bij [naam] en haar gemachtigde. Behoudens na te melden uitzonderingen waren de huurders in persoon aanwezig, bijgestaan door hun respectieve gemachtigden. Huurders [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 8] lieten zich vertegenwoordigen.
Aan de niet verschenen huurder [gedaagde 9] werd verstek verleend.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Mede gestimuleerd door deze campagne heeft Stadgenoot zich ten doel gesteld om in de komende tijd alle in haar woningen aanwezige open verbrandingstoestellen te vervangen door gesloten toestellen.
In haar brieven heeft Stadgenoot haar beleid en de redenen daarvoor toegelicht. Ook gaf zij aan dat de voorgenomen maatregel weliswaar door haar zou worden gefinancierd, maar dat zij een deel van de kosten middels een huurverhoging van € 20,00 per maand voor rekening van de huurders wilde brengen. Dat acht Stadgenoot gerechtvaardigd, omdat de plaatsing van HR-ketels in haar visie leidt tot verbetering van de woningkwaliteit.
- te gedogen dat Stadgenoot c.q. haar installatiebedrijf de in hun individuele woning aanwezige geiser en gashaard zal vervangen door een HR-ketel met één radiator in de woonkamer, en om de betreffende technici daartoe toegang tot hun woning te verlenen,
en voorts
- om met ingang van de maand, volgend op die waarin de werkzaamheden hebben plaatsgevonden, naast de tot dan geldende huurprijs een verhoging van € 20,00 per maand te betalen.
Waar in de hierna volgende overwegingen over “de huurders” wordt gesproken, wordt [gedaagde 9] daarbij niet inbegrepen geacht.
Voorts hebben zij aangevoerd dat de door Stadgenoot beoogde vervanging van de gasinstallaties moet worden aangemerkt als een renovatie in de zin van art. 7:220 BW, leden 2 en 3. Aan de in die bepalingen gestelde vereisten heeft Stadgenoot volgens de huurders niet voldaan.
Voorts hebben mr. Oosterwijk en mr. Varela bepleit dat Stadgenoot in haar vordering terzake van de huurverhoging niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Nu daaromtrent geen overeenstemming tussen partijen is bereikt, had Stadgenoot de kwestie volgens hen namelijk op de voet van art. 7:255 BW eerst aan de Huurcommissie moeten voorleggen.
Dit argument treft vooralsnog geen doel, alleen al omdat de kantonrechter – mede gezien de betwisting door Stadgenoot – er niet op voorhand van kan uitgaan dat de beoogde vervanging van installaties inderdaad tot (relevant) ruimteverlies zal leiden. Dat ook al niet omdat de huurders hun stelling niet met maten en/of plattegronden hebben onderbouwd.
Ook de stelling van een huurder dat het kussen voor de gashaard voor haar poes de hemel op aarde is, kan de kantonrechter niet tot het oordeel brengen dat het renovatievoorstel van Stadgenoot onredelijk zou zijn.
De kantonrechter sluit niet uit dat genoemde (toekomstige) feiten voor Stadgenoot de plicht inhouden tot vergoeding van schade, maar in de hier besproken stellingen wordt geen grond gezien voor een voorlopig oordeel dat het renovatievoorstel van Stadgenoot niet redelijk zou zijn.
Ook dat argument acht de kantonrechter vooralsnog niet overtuigend. Dat alleen al omdat geen van de huurders dat standpunt cijfermatig heeft onderbouwd, maar ook omdat in nijpende gevallen (een verhoging van de) huurtoeslag soelaas kan bieden. Dat een van de huurders principieel geen huurtoeslag wenst, komt voor diens eigen rekening.
Ook moet in dit verband in aanmerking worden genomen dat HR-ketels – zo heeft Stadgenoot onweersproken gesteld – zuiniger in het gebruik zijn dan open verbrandingstoestellen.
Van Stadgenoot kan immers niet worden verlangd de onderhavige werkzaamheden uit te stellen tot na de afloop van iedere individuele huurovereenkomst. Enerzijds omdat het veiligheidsaspect een zekere urgentie van de werkzaamheden impliceert en omdat wachten tot het einde van elk huurcontract zou impliceren dat het project onvermijdelijk pas over een groot aantal jaren zou kunnen worden afgerond. Anderzijds speelt een rol dat vervanging in het door Stadgenoot beoogde continue proces van segment na segment – zo hebben de huurders niet weersproken – per woning tegen aanmerkelijk lagere kosten kan worden gerealiseerd.
De huurders hebben de door Stadgenoot gegeven financiële onderbouwing van de huurverhoging niet weersproken. Afgezien van het voormelde, onvoldoende onderbouwde beroep op hun individuele financiële omstandigheden, hebben de huurders op dit punt slechts betoogd dat Stadgenoot deze kwestie eerst op de voet van art. 7:255 BW aan de Huurcommissie had moeten voorleggen, en dat zij – nu zij dat niet gedaan heeft – thans niet-ontvankelijk moet worden verklaard.