In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Amsterdam. De eiser had verzocht om verwijdering van zijn naam van de top 600 lijst, een lijst van notoire plegers van misdrijven, die door de gemeente wordt bijgehouden. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De eiser was in 2011 op de lijst geplaatst en had in 2012 verzocht om verwijdering, wat door de burgemeester was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verwerking van persoonsgegevens voor de top 600 lijst niet als een strafrechtelijke vervolging kan worden beschouwd, en dat de plaatsing op de lijst niet in strijd is met de onschuldpresumptie zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de inbreuk op de privacy van de eiser, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, gerechtvaardigd is, omdat deze inbreuk bij wet is voorzien en de verwerking van persoonsgegevens in overeenstemming is met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De rechtbank concludeerde dat de burgemeester de aanhoudingen als selectiecriterium mocht gebruiken en dat de plaatsing op de lijst niet alleen was gebaseerd op aanhoudingen, maar ook op eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.