ECLI:NL:RBAMS:2014:717

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
20 februari 2014
Zaaknummer
13/708122-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitbuiting en mishandeling van Braziliaanse vrouwen door Amsterdamse verdachte

In de zaak tegen een 40-jarige Amsterdamse vrouw, die beschuldigd werd van het uitbuiten van twee Braziliaanse jonge vrouwen, heeft de rechtbank Amsterdam op 19 februari 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en moest haar slachtoffers een schadevergoeding betalen van respectievelijk 30.000 en bijna 16.000 euro. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de vrouwen illegaal naar Nederland had gehaald en hen gedurende anderhalf jaar onder dwang en geweld had laten werken in haar huishouden, waarbij zij hen als moderne slavendrijver behandelde. De slachtoffers, die geen hulp durfden in te roepen vanwege een taalbarrière en angst voor de politie, werden mishandeld en onderworpen aan vernederingen. De rechtbank sprak de 56-jarige partner van de verdachte vrij, omdat niet kon worden bewezen dat hij had meegewerkt aan de mishandeling en uitbuiting. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers consistent en geloofwaardig, ondanks de ontkenning van de verdachte en haar argumenten dat de slachtoffers leugens vertelden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel en mishandeling, en dat de feiten bijzonder ernstig waren, gezien de langdurige en gewelddadige behandeling van de slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/708122-11
Datum uitspraak: 19 februari 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats], op [1973],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 september 2013 en 27 januari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.F. de Boer en van wat verdachte en haar raadsman mr. B.M. Beg naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte zijn – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 12 september 2013 – vijf feiten ten laste gelegd. Kort gezegd wordt verdachte verweten dat zij zich, samen met een ander, heeft schuldig gemaakt aan
de uitbuiting van [persoon 1] en van [persoon 2] door hen te dwingen huishoudelijk werk en werk als au pair te verrichten en dat zij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit deze uitbuiting, een en ander zoals bedoeld in artikel 273f, eerste en tweede lid Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en
dat zij bovengenoemde [persoon 1] en [persoon 2] wederrechtelijk toegang tot en/of verblijf in Nederland heeft verschaft, terwijl zij zich van de wederrechtelijkheid hiervan bewust was, een en ander zoals bedoeld in artikel
197b Sr.
Voorts wordt verdachte verweten dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
3. de mishandeling van [persoon 1] (artikel 300 Sr).
4. het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [persoon 1], namelijk een of meer brandwonden (artikel 302 Sr), subsidiair ten laste gelegd als artikel 300, tweede lid Sr.
5. mishandeling van [persoon 2] in de periode 1 november 2010 tot en met
1 juli 2011 (artikel 300 Sr).
Uitgezonderd het vijfde feit strekt de tenlastelegging zich uit over de periode 1 mei 2010 tot en met 19 september 2011 en alle feiten zijn in Amsterdam gepleegd, zo luidt de verdenking.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht. Deze tekst geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten bewezen. Zij heeft hiervoor verwezen naar onder meer de aangiftes die volgens de officier van justitie op belangrijke punten onderling overeenstemmen, alsmede naar de verklaringen die de aangeefsters nadien bij de rechter-commissaris hebben afgelegd. Bij [persoon 1] is door een arts letsel op de borst vastgesteld dat afkomstig kan zijn van een brandwond. Ook wegen de verklaringen van [persoon 3], die door de officier van justitie wordt beschouwd als medepleger van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, mee bij de bewezenverklaring, alsmede de verklaringen die [persoon 4] als getuige heeft afgelegd.
4.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe betoogd dat verdachte terecht is gekomen in het ‘sleepnet’ van het zeer ruim geformuleerde artikel 293f Sr. Hij heeft bestreden dat verdachte het oogmerk zou hebben op uitbuiting. Verdachte ontkent met klem alle feiten die haar worden verweten. De verklaringen van aangeefsters zijn inconsistent en zitten vol tegenstrijdigheden – zij zijn zelfs leugenachtig te noemen en kunnen om die reden niet gebruikt worden voor een bewezenverklaring – terwijl verdachte consistent is in haar ontkenning.
Artikel 197b Sr is niet geschreven voor een situatie als waarbij verdachte zou zijn betrokken. Met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten kan het strafverzwarende ‘medeplegen’ niet worden bewezen: er is geen sprake geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [persoon 3].
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de feiten steeds ontkend en zich op het standpunt gesteld dat beide aangeefsters leugens vertellen. De raadsman heeft als grond voor dit liegen aangedragen dat aangeefsters begerig zijn en hopen op een flinke schadevergoeding waarmee zij een naar Braziliaanse maatstaven aanzienlijk ‘startkapitaal’ kunnen verwerven. Hij heeft verzocht hun verklaringen niet voor het bewijs te gebruiken nu zij als leugenachtig moeten worden gekwalificeerd.
Ten aanzien van de bruikbaarheid van de verklaringen van aangeefsters voor het bewijs overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht de verklaringen gezien de verhaallijnen maar ook gezien door hen genoemde details consistent. Dat de verklaringen op ondergeschikte punten verschillen, kan deels verklaard worden door het tijdsverloop en deels door emoties die steeds weer opspelen als aangeefsters worden ondervraagd over wat hen is overkomen. Dit laatste bleek opnieuw toen aangeefsters hun verklaringen aflegden op de openbare zitting van 12 september 2013. Bij die gelegenheid heeft de raadsman verzocht tegen aangeefsters die onder ede als getuigen door de rechtbank werden gehoord, proces-verbaal van meineed op te maken nadat een andere getuige die ad hoc op verzoek van de raadsman werd gehoord een bepaalde bewering van beide aangeefsters had bestreden. De rechtbank heeft dat verzoek toen afgewezen omdat niet viel vast te stellen wie degene was die op dat ene punt niet de waarheid heeft gesproken, laat staan dat vast is komen te staan dat dat opzettelijk is gebeurd.
De rechtbank stelt vast dat beide aangeefsters bij hun ondervraging hun antwoorden af en toe wat onhandig formuleren en dat zij op details verschillend verklaren, maar van leugenachtigheid van de kant van aangeefsters is de rechtbank niet gebleken.
Hun verklaringen zijn dan ook bruikbaar voor het bewijs en de rechtbank komt, mede op grond van hun verklaringen, tot een bewezenverklaring als onder 5 opgenomen.
De rechtbank zal verdachte voor wat betreft feit 1 vrijspreken van ‘medeplegen’ in de zin van artikel 47 Sr, aangezien zij met de raadsman van oordeel is dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [persoon 3]. De rechtbank is van oordeel dat aan medeplegen, zoals bedoeld in artikel 47 Sr, strengere eisen worden gesteld, dan door de officier van justitie geformuleerd: medeplegen veronderstelt een bewuste en nauwe samenwerking, hetgeen dubbel opzet impliceert. Dit opzet moet gericht zijn op zowel het delict als op het medeplegen van het delict, dus op de samenwerking. Uit de door de officier van justitie aangeduide handelingen van [persoon 3], namelijk het betalen van een vliegreis, het opbergen van een paspoort en het zich niet distantiëren van de situatie blijkt onvoldoende van deze dubbele opzet bij verdachte. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de verklaringen van aangeefsters en [persoon 3] zelf blijkt dat verdachte de organisator van het geheel was en dat zij in de woning van [persoon 3] de scepter zwaaide. [persoon 3] verkeerde onder haar invloed en trok zich veelal terug in zijn kamer en was niet betrokken bij geweldshandelingen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
1. in de periode van 1 mei 2010 tot en met 19 september 2011 te Amsterdam [persoon 1] en [persoon 2] door dwang en geweld en door andere feitelijkheden en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon 1] en [persoon 2] en die [persoon 1] en [persoon 2] telkens met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten en onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan zij wist dat die [persoon 1] en [persoon 2] zich daardoor beschikbaar stelden tot het verrichten van arbeid of diensten en opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [persoon 1] en [persoon 2], immers heeft verdachte
ten aanzien van die [persoon 1]terwijl zij, verdachte, wist dat die [persoon 1] zonder geldige verblijfstitel in Nederland verbleef en de Nederlandse taal niet machtig was en geen sociaal netwerk had om op terug te vallen en niet kon beschikken over zelfstandige woonruimte en een legaal inkomen en in Nederland geen tot weinig andere bestaansmogelijkheden had
- die [persoon 1] onder het voorwendsel dat zij die [persoon 1] zou helpen bij het vinden van een opleiding en een baan hier te lande naar Nederland laten komen en
- de reis van Brazilië naar Nederland voor die [persoon 1] geregeld en betaald en
- die [persoon 1] onderdak verschaft en
- die [persoon 1] gedurende vele uren per dag schoonmaak- of huishoudelijk werk laten verrichten in de woning van [persoon 3] en
- die [persoon 1] geen danwel een zeer laag salaris betaald en/of slechts korst en inwoning verschaft en
- het paspoort van die [persoon 1] onder zich gehouden en
- die [persoon 1] meermalen mishandeld door haar aan haar haren te trekken en haar met de vlakke hand en de vuist en met de steel van een dweilmop of met een aluminium bezemsteel en met een komkommer en met een waterkan of een waterkoker tegen haar lichaam en/of haar hoofd te slaan en tegen haar lichaam te schoppen en
- heet water over de linker borst van die [persoon 1] gegoten en
- na die [persoon 1] met heet water te hebben overgoten, die [persoon 1] opgesloten in de woning van eerdergenoemde [persoon 3], waarna verdachte met vakantie is gegaan en
- het haar van die [persoon 1] afgeknipt en
- die [persoon 1] met een schaar in haar arm gestoken en
- die [persoon 1] zeven dagen per week laten werken en geen vakantiedagen gegeven en
- die [persoon 1] op een vuilniszak op de grond laten slapen en
- die [persoon 1] bedorven voedsel laten eten
en
ten aanzien van die [persoon 2]terwijl zij, verdachte, wist dat [persoon 2] zonder geldige verblijfstitel in Nederland verbleef en de Nederlandse taal niet machtig was en geen sociaal netwerk had om op terug te vallen en niet kon beschikken over zelfstandige woonruimte en een legaal inkomen en in Nederland geen tot weinig andere bestaansmogelijkheden had
- die [persoon 2] naar Nederland laten komen en
- de reis van Brazilië naar Nederland voor die [persoon 1] geregeld en betaald en
- die [persoon 2] onderdak verschaft en
- die [persoon 2] gedurende vele uren per dag schoonmaak- of huishoudelijk werk laten verrichten in de woning van [persoon 3] en
- die [persoon 2] geen danwel een zeer laag salaris betaald en/of slechts korst en inwoning verschaft en
- het paspoort van die [persoon 2] onder zich gehouden en
- die [persoon 2] meermalen mishandeld door haar tegen het hoofd en het lichaam te slaan en te schoppen en haar aan haar haren over de vloer te trekken en met de steel van een vloermop tegen het hoofd en/of de schouders te slaan en met een bus schoonmaakspray tegen het gezicht te slaan en met een stofzuigerslang tegen het hoofd te slaan en
- die [persoon 2] een week lang geen althans zeer weinig te eten gegeven.
Voorts is bewezen verklaard dat verdachte
2. in de periode van 1 mei 2010 tot en met 19 september 2011 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [persoon 1] en [persoon 2], die zich wederrechtelijk toegang tot Nederland en verblijf in Nederland hadden verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl zij, verdachte, wist, althans ernstige redenen had om te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was.
3. op tijdstippen omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 19 september 2011 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend [persoon 1]
• met een schaar in de arm heeft gestoken en
• met een aluminium bezemsteel tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en
• met een komkommer tegen het hoofd heeft geslagen en
• met een waterkan tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en
• met een staafmixer tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en
• meermalen tegen het lichaam heeft geslagen en gestompt,
waardoor voornoemde [persoon 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft
ondervonden.
4. primair:
omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 19 september 2011 te Amsterdam aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een brandwond, heeft toegebracht, door met dat opzet heet water over de borst van voornoemde [persoon 1] heen te gieten.
5. op tijdstippen in de periode van 1 november 2010 tot en met 1 juli 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [persoon 2]
 aan de haren over de vloer heeft getrokken en
 met de steel van een vloermop tegen haar hoofd en schouders heeft geslagen en
 met een bus schoonmaakspray tegen het gezicht heeft geslagen en
 met een stofzuigerslang tegen het hoofd heeft geslagen en
 tegen de rechterachterkant van de billen heeft geschopt, waardoor [persoon 2] met haar hoofd tegen de rand van de wastafel is gevallen en
 met de achterkant van haar hand tegen het hoofd heeft geslagen en
 tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of geschopt
waardoor voornoemde [persoon 2] pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. In het feit dat verdachte geen enkel inzicht toont in de strafwaardigheid van haar handelen ziet de officier van justitie aanleiding een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te eisen; in deze omstandigheden is geen plaats voor een deels voorwaardelijk straf.
De door de benadeelde partijen ingestelde vorderingen zijn voor toewijzing vatbaar, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, aldus de eis van de officier van justitie.
8.2.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair geen strafmaatverweer gevoerd, omdat hij een algehele vrijspraak heeft bepleit; subsidiair heeft hij opgemerkt dat de eis excessief is en – gelet op het feit dat de officier van justitie ‘medeplegen’ bewezen acht – niet in verhouding staat tot de zeer lage eis die zij geformuleerd heeft in de zaak tegen de medeverdachte [persoon 3].
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank acht de bewezen feiten bijzonder ernstig. Verdachte heeft twee jonge vrouwen, overgekomen uit een land gelegen buiten Europa, maandenlang voor zich laten werken waarbij zij hen buitensporig veel uren liet werken en daarbij als een moderne slavendrijver te keer ging. Zij gebruikte geweld tegen de vrouwen en deelde in haar drift klappen uit met verschillende voorwerpen die toevallig voor de hand lagen. Zij schuwde geen middel tot intimidatie en vernederde de twee slachtoffers. Financiële compensatie voor de hoeveelheid werk die in haar opdracht werd verricht bleef uit. Er was regelmatig te weinig eten en ook werd voor straf bedorven voedsel opgedrongen. Verdachte heeft één van de aangeefsters met heet water overgoten. De brandwond die zij op die manier heeft veroorzaakt levert een blijvend litteken op. Direct daarop is verdachte met de leden van haar gezin met vakantie gegaan naar Italië en liet zij het slachtoffer in het afgesloten huis aan haar lot over.
Het lijkt onvoorstelbaar dat dergelijke activiteiten in een gewone woonwijk onopgemerkt plaatsvinden en nog wel over een dergelijke lange periode. Maar juist dit accentueert de angst en de mate waarin de slachtoffers zich geïntimideerd moeten hebben gevoeld. Onbekendheid met de samenleving waarin zij terecht waren gekomen, een in hun ogen onoverbrugbare taalbarrière en in het algemeen angst voor de politie weerhielden hen er van alarm te slaan en hulp in te roepen, op momenten dat dat wellicht mogelijk was geweest.
Verdachte heeft de feiten steeds ontkend en geeft geen blijk van enige emotie of betrokkenheid, laat staan van spijt dat deze dingen gebeurden in de woning waar zij verbleef met haar gezin waaronder twee jonge dochters.
Verdachte is niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de door de officier van justitie geëiste strafmodaliteit en zal aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur opleggen. In het feit dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – de strafverzwarende omstandigheid ‘medeplegen’ niet bewezen acht, ziet zij aanleiding om in het voordeel van verdachte van de eis af te wijken.
Met de officier van justitie en de raadsman stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden en dat dit niet (uitsluitend) te wijten is aan de proceshouding van verdachte, maar verbindt aan deze constatering geen gevolgen.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[persoon 1]
heeft als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend.
Deze vordering betreft een vergoeding voor gestelde materiële schade ter hoogte van
€ 23.693,35en een vergoeding voor gestelde immateriële schade ter hoogte van
€ 10.000,-.
De
materiële schadebestaat uit het volgende:
- gederfde inkomsten, berekend op basis van het bruto minimumloon over de periode 1 mei 2010 tot 19 september 2011: € 23.655,36
- kosten voor het opvragen van medische gegevens bij haar huisarts: € 37,99
Verzocht wordt het totale bedrag van € 33.693,35 als schadevergoedingsmaatregel op te leggen, inclusief de wettelijke rente.
De vordering is ter zitting toegelicht door haar gemachtigde, mr. A. Koopsen, advocaat te Alkmaar. Zij heeft de materiële schadevergoeding gematigd met een bedrag van € 1.460,- omdat de berekening ten onrechte uitging van 1 mei 2010 als startdatum; deze datum moet zijn 6 juni 2010.
[persoon 2]
heeft als benadeelde partij eveneens een vordering tot schadevergoeding ingediend.
Deze vordering betreft een vergoeding voor gestelde materiele schade ter hoogte van
€ 11.059,64en een vergoeding voor gestelde immateriële schade ter hoogte van
€ 8.500,-
De berekening van de
materiële schadedie bestaat uit gederfd inkomen berust op het basisuurtarief (bruto) schoonmaakbranche op basis van de CAO Schoonmaak en bedraagt per 1 juli 2010 € 10,10 en per 1 januari € 2011; € 10,20, aldus het gestelde in het schadeformulier.
Het totale netto (minimum)bedrag dat door de benadeelde partij wordt gevorderd bedraagt
€ 11.940,14. Hierop wordt in mindering gebracht een bedrag van € 30,00 dat zij in de periode van 19 november 2010 tot en met 1 januari 2011 als vergoeding heeft ontvangen en een bedrag van € 850,50 voor kost en inwoning.
De vordering is ter zitting toegelicht door haar gemachtigde, mr. M.J.M. Peeters, advocaat te Amsterdam.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht beide vorderingen integraal voor toewijzing vatbaar.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft hij verzocht de benadeelde partijen niet ontvankelijk te verklaren nu hij een algehele vrijspraak heeft bepleit. Hij heeft er op gewezen dat er geen causaal verband is tussen de gestelde schade en het onder 2 ten laste gelegde feit en acht de beoordeling van de schade die bestaat uit gederfde inkomsten een kwestie die voorgelegd dient te worden aan de Kantonrechter in een procedure die betrekking heeft op een arbeidsgeschil.
Oordeel rechtbank
De bevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van de vorderingen
De vorderingen zijn ingediend ter beoordeling door de strafrechter. Artikel 51f Wetboek van Strafvordering bepaalt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Voor een vergoeding komt die schade in aanmerking die rechtstreeks het gevolg is van het feit/de feiten zoals in de tenlastelegging omschreven. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen zich tot het juiste forum hebben gewend en dat de rechtbank bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. Indien de rechtbank van oordeel is dat de benadeelde partij(en) niet of deels niet ontvankelijk zijn in hun respectieve vorderingen rest hen de mogelijkheid van een gang naar de burgerlijk rechter.
De belasting van het strafgeding
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vorderingen niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij [persoon 1] als gevolg van de hiervoor onder 1, 3 en 4 primair bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden en dat de benadeelde partij [persoon 2] als gevolg van de onder 1 en 5 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden.
Waardering van de schade
Met betrekking tot de vordering van [persoon 1].
De rechtbank waardeert de schade van de benadeelde partij [persoon 1] op (materieel) € 22.233,35 (tweeëntwintigduizend tweehonderddrieëndertig euro en vijfendertig cent) en (immaterieel) € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro),
totaal: € 29.733,35 (negenentwintig duizend zevenhonderddrieëndertig euro en vijfendertig cent).
De vordering kan dan ook tot dit laatste bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd, omdat verdachte jegens [persoon 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die de onder 1, 3 en 4 primair bewezen geachte feiten heeft toegebracht.
Met betrekking tot de vordering van [persoon 2].
De rechtbank waardeert deze schade op (materieel) € 11.059,64 (elfduizend negenenvijftig euro en vierenzestig cent) en (immaterieel) € 5.000,- (vijfduizend euro),
totaal: € 16.059,64 (zestienduizend negenenvijftig euro en vierenzestig cent). De vordering kan dan ook tot dit laatste bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd, omdat verdachte jegens [persoon 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die de onder 1 en 5 bewezen geachte feiten heeft toegebracht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 197b, 273f, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel
medeplegen van een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd
mishandeling, meermalen gepleegd
primair: zware mishandeling
mishandeling.
Verklaart de bewezen feiten strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
vier jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van
[persoon 1], domicilie kiezende ten kantore van haar advocate mr. A. Koopsen, Advocatenkantoor Oudegracht, Postbus 3092, 1901 GB Alkmaar, toe tot €
: € 29.733,35 (negenentwintig duizend zevenhonderddrieëndertig euro en vijfendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat
€ 29.733,35 (negenentwintig duizend zevenhonderddrieëndertig euro en vijfendertig cent), te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
183 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 2], domicilie kiezende ten kantore van haar advocate mr. M.J.M. Peeters, Stromarkt 13, 1012 SW Amsterdam, toe tot
€ 16.059,64 (zestienduizend negenenvijftig euro en vierenzestig cent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat
€ 16.059,64 (zestienduizend negenenvijftig euro en vierenzestig cent)
te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
115 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 februari 2014.