Beoordeling
6. Ingevolge artikel 7:681 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter indien een van de partijen een arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk opzegt, aan de wederpartij een schadevergoeding toekennen.
6. Opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan, aldus artikel 7:681 lid 2 BW, onder andere kennelijk onredelijk zijn wanneer deze geschiedt onder opgave van een voorgewende of valse reden of wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging.
7. Bij de beantwoording van de vraag of een ontslag kennelijk onredelijk is geldt als uitgangspunt dat eerst aan de hand van alle omstandigheden, tezamen en in onderling verband beschouwd, moet worden vastgesteld dát sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, vóórdat kan worden toegekomen aan de beantwoording van de vraag welke vergoeding eventueel aan de werknemer toegekend moet worden. Na de beëindiging ingetreden omstandigheden kunnen slechts in aanmerking worden genomen voor zover zij bevestigen hetgeen in redelijkheid kon worden verwacht op het moment van ontslag. De enkele omstandigheid dat [eiser] zonder toekenning van een vergoeding is ontslagen is onvoldoende voor toewijzing van de vordering. Voor het aannemen van een kennelijk onredelijk ontslag moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden, die in kern inhouden dat het ontslag is gegeven in strijd met algemene normen van goed werkgeverschap.
8. [eiser] heeft zich in de eerste plaats erop beroepen dat hij ten onrechte is ontslagen, omdat een andere medewerker in het magazijn, [naam 1], op medische gronden in het magazijn is geplaatst. De functie van [naam 1] is hulpmonteur en als hij deze werkzaamheden weer zou gaan verrichten, zou [eiser] zijn baan als magazijnbeheerder hebben kunnen behouden, aldus [eiser].
9. Dit betoog van [eiser] slaagt niet. [gedaagde] heeft voldoende toegelicht en onderbouwd dat de omvang van het magazijn is gewijzigd en dat deze in zijn oorspronkelijke functie niet meer bestaat. Er worden minder voorraden aangehouden, waardoor een beslag op de liquiditeit wordt voorkomen. Dat heeft consequenties voor de werkzaamheden binnen het magazijn en [eiser] heeft ook niet betwist dat dit leidt tot een verlies van arbeidsplaats.
10. Dat [eiser] daarbij is voorgedragen voor ontslag acht de kantonrechter juist. Weliswaar is [naam 1] in dienst getreden als monteur en werkt hij als magazijnmedewerker omdat hij monteurswerkzaamheden door medische beperkingen niet meer kan uitvoeren, maar dit doet [naam 1] al gedurende zes jaar. [gedaagde] heeft ook onweersproken gesteld dat [naam 1] monteurswerkzaamheden niet meer kan doen. Hierop gelet is [naam 1] terecht bij de afspiegeling betrokken, omdat de werkzaamheden in het magazijn de bedongen werkzaamheden zijn gaan worden. Nu niet is betwist dat [eiser] korter in dienst is dan [naam 1], is de opzegging op deze grond niet kennelijk onredelijk.
11. [eiser] heeft daarnaast gesteld dat [gedaagde] geen inspanningen heeft verricht om [eiser] te herplaatsen. Er zijn volgens [eiser] geen gesprekken gevoerd om te bezien of [eiser] intern of extern herplaatst kan worden. [gedaagde] heeft [eiser] evenmin aangeboden om middels een outplacementbureau elders werk te vinden. Voorts is [eiser] bereid om een cursus tot dakdekker te volgen en om bij het zusterbedrijf van [gedaagde], [bedrijf 1]. Dat [gedaagde] niets heeft gedaan om [eiser] te herplaatsen valt [gedaagde] te verwijten, aldus steeds [eiser].
12. Ook dit standpunt van [eiser] leidt niet tot het oordeel dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. [gedaagde] heeft gemotiveerd toegelicht dat er binnen haar organisatie geen mogelijkheden en vacatures voor [eiser] zijn en [eiser] heeft niet naar voren gebracht welke beschikbare functie hij bij [gedaagde] kon vervullen. Dit verwijt wordt [gedaagde] daarom ten onrechte gemaakt. Voor wat betreft de stelling van [eiser] dat hij bereid was om een cursus tot dakdekker te volgen om bij [bedrijf 1] in dienst te kunnen treden heeft [gedaagde] toegelicht dat die mogelijkheid is onderzocht en dat is geconcludeerd dat [bedrijf 1] niet voldoende werkzaamheden voorhanden had om [eiser] een functie als dakdekker aan te bieden. [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat de werkzaamheden in die branche in 2013 met 14% is afgenomen. Dit heeft [eiser] niet weersproken. Op basis van die gegevens is het begrijpelijk dat [eiser] geen functie bij haar zusterbedrijf [bedrijf 1] is aangeboden.
13. Ten aanzien van de externe herplaatsing heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat zij een drietal bedrijven heeft aangedragen waar [eiser] zou kunnen solliciteren. [eiser] heeft dit erkend. Dat dit uiteindelijk niet heeft geresulteerd in een dienstverband omdat bij twee bedrijven al iemand was aangenomen en [eiser] bij het derde bedrijf wel op gesprek is geweest maar daarna niets meer heeft gehoord, zoals [eiser] heeft gesteld, betekent niet dat [gedaagde] zich niet heeft ingespannen om [eiser] te herplaatsen. In zijn algemeenheid is niet juist dat altijd een outplacement traject bij een outplacementbureau moet worden aangeboden en [eiser] heeft niet gesteld waarom [gedaagde] in dit geval, naast de bedrijven die [gedaagde] heeft aangereikt, dat had moeten doen. Ook op deze grond kan geen kennelijke onredelijkheid van het ontslag worden aangenomen.
14. Ter zitting heeft [eiser] nog gesteld dat [naam 2] (hierna: [naam 2]) als magazijnmedewerker in dienst is getreden voor de duur van zes maanden maar dat niet duidelijk is wanneer dit is geschied. Daarop heeft [gedaagde] aangevoerd dat [naam 2] werkt als materiaalbeheerder en verantwoordelijk is voor rijdend materieel en onderhoud van gereedschappen en dat dit andere werkzaamheden zijn dan die [eiser] deed. Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat [naam 2] eerder in dienst was dan [eiser].
15. [eiser] heeft niet weersproken dat de werkzaamheden die [naam 2] verricht van andere aard zijn dan de werkzaamheden die [eiser] in zijn functie van magazijnbeheerder uitvoerde. Mocht [eiser] hebben willen betogen dat zijn oude functie door [naam 2] is overgenomen dan faalt dit. Bovendien blijkt uit de lijst van werknemers, die bij dagvaarding is overgelegd, dat [naam 2] inderdaad eerder in dienst is getreden dan [eiser]. Ook hieromtrent kan [gedaagde] dus geen verwijt worden gemaakt.
16. Ten slotte heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde] de 26-weken voorwaarde die aan de toestemming om de arbeidsovereenkomst te mogen opzeggen is verbonden, heeft overtreden. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] in september 2013 de oude magazijnmedewerker [naam 3] ingehuurd.
17. [gedaagde] heeft toegelicht dat [naam 3] een oud magazijnmedewerker is die met pensioen is gegaan en die op vrijwillige basis werkzaamheden heeft verricht bij het dakdekkersbedrijf. [naam 3] is voorheen loodgieter geweest. Hij heeft geen salaris ontvangen, aldus [gedaagde].
18. [eiser] heeft tegenover deze toelichting onvoldoende ingebracht om te concluderen dat [naam 3] werkzaamheden heeft verricht die [eiser] als magazijnbeheerder deed en daarvoor salaris ontving. Ook op deze grond is het ontslag niet kennelijk onredelijk.
19. Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat het ontslag niet kennelijk onredelijk is. De vordering van [eiser] wordt afgewezen.
20. [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten.