ECLI:NL:RBAMS:2014:7423

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
C/13/573722 / KG ZA 14-127
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis kort geding over ontruiming van het Spinhuis door de Universiteit van Amsterdam

Op 10 november 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam in een kort geding uitspraak gedaan over de ontruiming van het Spinhuis, gelegen aan de Oudezijds Achterburgwal 185 te Amsterdam. De Universiteit van Amsterdam (UvA) had gedaagden, die zich als het Spinhuis Collectief presenteerden, gedagvaard om het pand te ontruimen. De UvA stelde dat de gedaagden zonder recht of titel in het Spinhuis verbleven en dat hun aanwezigheid de herontwikkeling van het pand in gevaar bracht. De UvA had plannen voor een verbouwing en een potentiële huurder, de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW), stond in de startblokken. De gedaagden voerden verweer en stelden dat hun bezetting een vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid was, gericht op het protesteren tegen het beleid van de UvA.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2014 werd duidelijk dat de UvA een spoedeisend belang aanvoerde voor de ontruiming, omdat er asbestonderzoek en -sanering moest plaatsvinden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er onvoldoende spoedeisend belang was om de gevraagde ontruiming toe te wijzen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de gedaagden bereid waren mee te werken aan het asbestonderzoek en dat de UvA niet had aangetoond dat de werkzaamheden op korte termijn zouden beginnen. De zaak werd pro forma aangehouden tot 15 december 2014, waarbij partijen moesten rapporteren over de voortgang van de procedure.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de UvA, als eigenaar van het pand, in principe recht had op ontruiming, maar dat de bezetting door de gedaagden ook als een protestactie kon worden gezien. De rechter hield de zaak aan om te zien of er in de toekomst een spoedeisend belang zou ontstaan, afhankelijk van de uitkomsten van het asbestonderzoek en de geplande werkzaamheden.

Uitspraak

tussenvonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/573722 / KG ZA 14-1274 HJ/BB
Tussenvonnis in kort geding van 10 november 2014
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
eiseres bij gelijkluidende dagvaardingen van 14 oktober 2014 en 15 oktober 2014,
advocaat mr. L. Schapink te Amsterdam,
tegen
1.
HEN DIE VERBLIJVEN IN DE ONROERENDE ZAAK GENAAMD ‘HET SPINHUIS’, AAN DE OUDEZIJDS ACHTERBURGWAL 185 TE(1012 DK) AMSTERDAM (c.q. Korte Spinhuissteeg 3 te (1012 CG) Amsterdam),
2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
4.
[gedaagde 4],
5.
[gedaagde 5],
6.
[gedaagde 6],
7.
[gedaagde 7],
allen wonende te Amsterdam,
gedaagden,
gedaagden sub 1 niet verschenen,
gedaagden sub 2 tot en met 5 advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool te Den Haag,
gedaagden sub 6 en 7 advocaat mr. R.K. Uppal te Amsterdam.
Eiseres zal hierna de UvA worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Ter terechtzitting van 24 oktober 2014 heeft de UvA gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagden sub 2 tot en met 7 (hierna: de verschenen gedaagden) hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. De UvA en de verschenen gedaagden hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van de UvA:[persoon 1],[persoon 2] en [persoon 3] met mr. Schapink en haar kantoorgenoot mr. J. Berckenkamp;
aan de zijde van gedaagden:[gedaagde 2],[gedaagde 3],[gedaagde 4] en[gedaagde 5] (gedaagden sub 2 tot en met 5) met mr. Schuckink Kool en voor gedaagden sub 6 en 7 mr. Uppal. Tevens was aanwezig[persoon 4], [functie].
1.2.
Zoals ter zitting was afgesproken is na de zitting van de zijde van gedaagden nog een reactie op productie 30 van de Uva binnengekomen alsmede een reactie van de UvA op de door mr. Schuckink Kool in het geding gebrachte jurisprudentie. Het verzoek van mr. Schuckink Kool om op de brief van de UvA nog te mogen reageren is door de voorzieningenrechter afgewezen.

2.De feiten

2.1.
De UvA is eigenaar van het pand gelegen aan de Oudezijds Achterburgwal 185/Korte Spinhuissteeg 3 te Amsterdam (hierna: het Spinhuis).
2.2.
De UvA is bezig met de herontwikkeling van het Spinhuis. In het kader van die herontwikkeling is de in het Spinhuis gevestigde Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen (FMG) in juli/augustus 2014 verhuisd naar het zogenoemde Roeterseiland.
2.3.
Op 7 september 2014 hebben enkele (oud)studenten van de UvA, zich presenterende als het Spinhuis Collectief, een gedeelte van het Spinhuis, te weten de Common Room, gekraakt. Zij hebben dat gedaan uit onvrede over het beleid van de UvA. De Common Room is een ontmoetingsruimte ten behoeve van studenten en docenten sociologie en antropologie, waarin onder meer debat-, film en muziekavonden worden/werden georganiseerd.
2.4.
De UvA heeft op 7 september 2014 bij de politie aangifte gedaan van huisvredebreuk.

3.Het geschil

3.1.
De UvA vordert samengevat - om gedaagden, op straffe van een dwangsom, te veroordelen het Spinhuis binnen een dag na betekening van dit vonnis te ontruimen met bepaling dat de kosten van een eventuele gedwongen ontruiming voor rekening van gedaagden komen en een herkraaktermijn van een jaar te bepalen, met een hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2.
De UvA heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat gedaagden zonder recht of titel in het Spinhuis verblijven en daar zo spoedig mogelijk moeten verdwijnen omdat anders het herontwikkelingsproject waar het Spinhuis onderdeel van uitmaakt vertraging oploopt. Er is al een potentiële huurder, de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (de KNAW), waarmee de onderhandelingen in een vergevorderd stadium zijn. Het Spinhuis zal voor het nieuwe studiejaar verbouwd moeten zijn en voordat met de verbouwing kan worden gestart moet er eerst nog een type B-asbestonderzoek en type B-sanering plaatsvinden. Dat kan volgens de UvA vanwege de veiligheid echter niet plaatsvinden als het Spinhuis in gebruik is.
De UvA heeft verder gesteld dat gedaagden geen enkel gerechtvaardigd belang hebben bij het kraken van de common room van het Spinhuis. Zij zijn voor bewoning niet afhankelijk van het Spinhuis en van ongerechtvaardigde leegstand was geen sprake. Gedaagden zijn tot hun kraakactie overgegaan op het moment dat de verhuizing van het Spinhuis naar het Roeterseiland nog in volle gang was. Bovendien heeft de UvA een goed alternatief voor de common room aangeboden.
3.3.
De verschenen gedaagden hebben verweer gevoerd. Zij hebben onder meer aangevoerd dat personen zijn gedagvaard die niet tot het Spinhuis Collectief behoren en derhalve niets met de kraakactie te maken hebben. Verder hebben zij betwist dat de UvA schade lijdt door de kraakactie. In dit verband hebben zij te kennen gegeven dat de wijze van actievoeren is aan te merken als een vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid, waarbij meegewerkt wordt aan bezichtigingen en asbestonderzoeken en waarbij het Spinhuis vrijwillig zal worden verlaten zodra er een nieuwe huurder is. De verschenen gedaagden hebben ten slotte het spoedeisend belang bestreden. Volgens hen kan een type B asbestonderzoek en -sanering ook plaatsvinden als zich nog krakers in de ruimte bevinden dan wel als deze kort de ruimte verlaten. Ten slotte hebben de verschenen gedaagden betwist dat de UvA een goed alternatief heeft geboden voor de common room.

4.De beoordeling

4.1.
In een kort geding is een vordering tot ontruiming slechts toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens toewijst en indien van eiser(es) niet kan worden gevergd dat hij/zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in het onderhavige geval niet gaat om een woonrecht van de krakers, nu weliswaar krakers bij toerbeurt de nacht in het gekraakte pand verblijven, maar niet is gesteld of gebleken dat zij daar ook wonen.
Uitgangspunt is dan ook dat de UvA als eigenaar kan beschikken over het Spinhuis en krakers daarin niet behoeft te dulden.
Dat kan evenwel anders zijn voor zover de bezetting van het Spinhuis kan worden beschouwd als daad van
‘burgerlijke ongehoorzaamheid’. Alhoewel er geen vastomlijnde definitie van dit begrip is, wordt dit in het algemeen gebruikt voor situaties waarbij op een geweldloze wijze wordt geprotesteerd tegen een bestaande situatie, waarbij men een politiek-maatschappelijk doel, en niet het eigenbelang, op het oog heeft. Veelal wordt tevens gesteld dat het moet gaan om een wijze van actievoeren die in het openbaar geschiedt en waarbij de gevolgen van een eventueel strafrechtelijk ingrijpen alsmede de mogelijke aansprakelijkheid voor schadevergoeding, worden aanvaard.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de bezetting van het Spinhuis aan deze eisen voldoet. De krakers protesteren daarmee tegen bepaalde aspecten van het door de UvA gevoerde beleid in het bijzonder inzake de common room en zij ontplooien in het Spinhuis activiteiten in het algemeen belang, zoals lezingen, debatavonden en filmavonden. Een en ander speelt zich in de openbaarheid af. Dit betekent dat de UvA binnen zekere grenzen een dergelijke actie heeft te dulden, in ieder geval zolang zij geen zwaarderwegend belang heeft bij gebruik van het Spinhuis. Dat zwaarderwegend belang zal dan bovendien voldoende spoedeisend moeten zijn om een voorziening in kort geding te rechtvaardigen.
4.3.
De verschenen gedaagden hebben het spoedeisend belang bij een ontruiming betwist. In dit verband hebben zij aangevoerd dat de omstandigheid dat een type B asbestonderzoek en -sanering moet plaatsvinden geen spoedeisend belang met zich brengt omdat de gekraakte ruimte daarvoor niet dan wel slechts een korte periode ontruimd behoeft te worden. Gelet op de verklaringen van twee asbestverwijderingsbedrijven die zij ter ondersteuning van hun standpunt hebben ingediend, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk geworden dat een type B asbestonderzoek zodanig ingrijpend is dat dat een onmiddellijke ontruiming rechtvaardigt. Daarbij is tevens van belang dat de krakers hebben toegezegd bereid te zijn mee te werken aan een asbestonderzoek. De spoedeisendheid is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel op het moment dat daadwerkelijke asbestsanering dan wel verbouwing in het Spinhuis aanvangt. De UvA heeft in dit verband naar voren gebracht dat zodra de asbestsanering heeft plaatsvonden zo spoedig mogelijk met de verbouwing moet worden begonnen om het Spinhuis tijdig voor het nieuwe studiejaar gereed te hebben. Zij heeft echter niet aangetoond met welke concrete werkzaamheden wanneer zal worden begonnen, en al helemaal niet dat met deze werkzaamheden binnen afzienbare tijd zal worden gestart.
4.4.
Onder deze omstandigheden is er thans onvoldoende spoedeisend belang om de gevraagde voorziening toe te wijzen. Anderzijds is zeer wel denkbaar dat het spoedeisend belang binnen afzienbare tijd zal ontstaan en kan worden aangetoond. Dit is voor de voorzieningenrechter aanleiding om de zaak enkele weken pro forma aan te houden. Zodra duidelijkheid bestaat over de uitkomst van het asbestonderzoek, de noodzaak van een asbestsanering en de werkzaamheden inzake asbestsanering en/of de verbouwing zijn opgedragen en de aanvangsdatum van die werkzaamheden bekend is, kan worden aangenomen dat de UvA alsdan voldoende zwaarwegend en spoedeisend belang bij een ontruiming van het Spinhuis heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat dat spoedeisend belang op dit moment in ieder geval niet.
4.5.
Partijen dienen uiterlijk op de pro forma datum te 12.00 uur aan de voorzieningenrechter te berichten over het verdere verloop van de procedure. Indien de UvA eerder met inachtneming van het bovenstaande een spoedeisend belang aannemelijk kan maken, kan zij dat op een eerder tijdstip aan de voorzieningenrechter en de wederpartij doen weten. De wederpartij zal daarop binnen een week schriftelijk mogen reageren, waarna de voorzieningenrechter en week daarna eindvonnis zal wijzen. Indien niet eerder dan de pro forma datum een bericht binnenkomt zal op 29 december 2014 eindvonnis worden gewezen.

5.De beslissing

5.1.
De voorzieningenrechter houdt de zaak
pro formaaan tot
15 december 2014 te 12.00 uuren houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2014. [1]

Voetnoten

1.type: BPWB