In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Volkswagen Bank GmbH en een voormalig bestuurder van een besloten vennootschap (BV). De eiser, Volkswagen Bank, vorderde betaling van een bedrag van € 98.826,91 van de gedaagde, die als bestuurder van de BV een financieringsovereenkomst had afgesloten voor de aankoop van een Mercedes Benz S-Klasse. Na de verkoop van haar aandelen en het terugtreden als bestuurder, heeft de BV haar verplichtingen jegens Volkswagen Bank niet nagekomen. Volkswagen Bank stelde dat de gedaagde een ernstig persoonlijk verwijt te maken was, omdat zij de bank zou hebben misleid met een vervalste jaarrekening en onvoldoende onderzoek zou hebben gedaan naar de kredietwaardigheid van de opvolgende bestuurder.
De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de niet-nakoming van de verplichtingen door de BV na haar vertrek als bestuurder. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat de gedaagde op het moment van het aangaan van de financieringsovereenkomst wist of had moeten weten dat de BV haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Bovendien rustte er geen onderzoeksplicht op de gedaagde naar de kredietwaardigheid van de nieuwe bestuurder, aangezien de financiële verplichtingen op de vennootschap zelf rustten en niet op de opvolgende bestuurder.
De rechtbank wees de vordering van Volkswagen Bank af en veroordeelde de bank in de proceskosten aan de zijde van de gedaagde. Dit vonnis benadrukt de grenzen van de aansprakelijkheid van bestuurders van vennootschappen en de noodzaak voor kredietverstrekkers om zorgvuldig onderzoek te doen naar de kredietwaardigheid van de vennootschap zelf, in plaats van te vertrouwen op de persoonlijke kredietwaardigheid van de bestuurders.