ECLI:NL:RBAMS:2014:793

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
24 februari 2014
Zaaknummer
C/13/526772 / HA ZA 12-1182
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Korsten - Krijnen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arbitraal vonnis wegens gebrek in de ondertekening en de toepassing van artikel 1057 Rv

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en ABN AMRO BANK N.V. over de vernietiging van een arbitraal vonnis. [eiser] had bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop ABN AMRO de vertrekstimuleringspremie had berekend na zijn boventalligheid in het kader van een reorganisatie. De Geschillencommissie had op 23 mei 2012 een arbitraal vonnis gewezen, maar [eiser] stelde dat dit vonnis niet correct was ondertekend, omdat één van de arbiters, [naam], niet zelf had ondertekend en dit niet was gemeld. De rechtbank oordeelde dat de ondertekeningseisen van artikel 1057 Rv niet waren nageleefd, wat leidde tot een gebrek in de ondertekening van het arbitraal vonnis. De rechtbank benadrukte dat de ondertekening door alle arbiters een belangrijke waarborg is voor de betrokkenheid bij de totstandkoming van het vonnis. De rechtbank vernietigde het arbitraal vonnis en veroordeelde ABN AMRO in de proceskosten van [eiser]. De uitspraak bevestigt het belang van correcte ondertekening in arbitrale procedures en de gevolgen van het niet naleven van deze eisen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/526772 / HA ZA 12-1182
Vonnis van 29 januari 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat mr. M.J. Klinkert,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: ABN AMRO,
advocaat mr. A. van Hees.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 september 2012;
- de akte overlegging producties van 3 oktober 2012 met de producties 1 tot en met 20;
- de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 5;
- het tussenvonnis van 23 januari 2013 waarin in comparitie van partijen is bevolen;
- de brief van 8 mei 2013 met productie 17 behorende bij de dagvaarding;
- het proces-verbaal van comparitie van 30 mei 2013 en de daarin genoemde stukken;
- de akte na comparitie van [eiser] van 24 juli 2013;
- de antwoordakte na comparitie van ABN AMRO van 18 september 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
2.2.
[eiser] is in dienst geweest bij ABN AMRO van [datum] tot [datum].
2.3.
ABN AMRO heeft [eiser] op 12 oktober 2009 schriftelijk bevestigd dat [eiser] in het kader van de reorganisatie Group Services RFA2 per [datum] boventallig werd verklaard en dientengevolge zou worden geplaatst in de mobiliteitsorganisatie van ABN AMRO. Hij is op de mogelijkheid gewezen van de stimuleringspremie bij vrijwillig vertrek, zoals geregeld in de Employability Cao (hierna: E-Cao) zoals deze gold per 1 november 2009.
2.4.
Op 15 oktober 2009 heeft [eiser] aan ABN AMRO onder meer bericht dat de berekening van de voor hem geldende vertrekstimuleringspremie onjuist was aangezien er geen rekening was gehouden met de (garantie)arbeidsmarkttoeslag (hierna: (garantie)AMT), die aan [eiser] maandelijks werd uitbetaald.
2.5.
Op 26 oktober 2009 heeft ABN AMRO bericht aan [eiser] dat alleen de geïndexeerde arbeidsmarkttoeslag wordt meegenomen in de berekening van de vertrekstimuleringspremie en niet de (garantie)AMT.
2.6.
[eiser] is per [datum] in het Redeployment Centre van ABN AMRO geplaatst.
2.7.
Per[datum] is de arbeidsovereenkomst tussen ABN AMRO en [eiser], onder toekenning van 75% van de vertrekstimuleringspremie, beëindigd. ABN AMRO heeft geen rekening gehouden met de (garantie)AMT van [eiser].
2.8.
Overeenkomstig het in de Collectieve Arbeidsovereenkomst ABN AMRO opgenomen Reglement van de Geschillencommissie, is in de E-Cao bepaald dat bij geschillen tussen een medewerker en ABN AMRO over de toepassing van de E-Cao en de met de medewerker gesloten beëindigingsovereenkomsten met uitsluiting van de civiele rechter de Geschillencommissie als arbiter zal optreden en dat de Geschillencommissie een bindende, arbitrale uitspraak doet.
2.9.
Op 23 mei 2011 heeft [eiser] bezwaar aangetekend bij de Geschillencommissie tegen de wijze waarop ABN AMRO de voor hem geldende vertrekstimuleringspremie had berekend.
2.10.
Op 2 september 2011 heeft ABN AMRO een verweerschrift ingediend bij de Geschillencommissie.
2.11.
Op 4 september 2011 heeft [eiser] een reactie op het verweerschrift van ABN AMRO ingediend bij de Geschillencommissie.
2.12.
Omdat één van de leden van de Geschillencommissie, benoemd door de vakbonden, zich op het laatste moment heeft verschoond en er op dat moment geen vervanging meer te regelen was, heeft de Geschillencommissie deze situatie tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken. Met instemming van beide partijen is afgesproken dat de Geschillencommissie zitting zou houden in de aangepaste samenstelling van een voorzitter en één lid namens de vakbonden en één lid namens ABN AMRO, in plaats van twee leden namens beide zijden.
2.13.
Op 7 september 2011 vond de mondelinge behandeling plaats voor de Geschillencommissie. Eén commissielid had zich op het laatste moment verschoond. Met instemming van partijen is toen de samenstelling van de commissie gewijzigd. Naast de voorzitter, [voorzitter], bestond de commissie uit [naam] (CNV Dienstenbond, hierna [naam]) en [naam 2] (ABN AMRO).
2.14.
Op 9 september 2011 heeft de Geschillencommissie mondeling uitspraak gedaan, conform het Reglement van de Geschillencommissie, en de bezwaren van [eiser] afgewezen.
2.15.
Op 23 mei 2012 heeft de Geschillencommissie, na herhaald verzoek van [eiser], schriftelijk vonnis gewezen. Het arbitraal vonnis bevat onder meer de volgende tekst: ‘Gezien al het voorgaande komt de Commissie tot de conclusie dat de klacht moet worden afgewezen. (…) De Commissie wijst de klacht af.’ Onder dit vonnis staat een door het secretariaat van de Geschillencommissie onder het vonnis geplaatste gescande handtekening van [naam]. [eiser] heeft een afschrift van dit vonnis toegezonden gekregen.
2.16.
Op 30 mei 2012 is ter griffie van deze rechtbank het arbitrale vonnis van 23 mei 2012 ontvangen van ABN AMRO met het verzoek ‘dit vonnis bij uw griffie te deponeren’. Op 30 mei 2012 heeft de griffie aan ABN AMRO als volgt, voor zover van belang, bericht:
[…]
Het arbitraal vonnis is op 30 mei 2012 teruggezonden naar u. De reden hiervoor is dat de betreffende handtekeningen op het document niet origineel zijn.
[…]
2.17.
Op 19 juni 2012 heeft ABN AMRO het arbitrale vonnis van 23 mei 2012, nu voorzien van originele handtekeningen, aan de rechtbank gezonden. Het vonnis is op 22 juni 2012 gedeponeerd onder nummer 371/2012.
2.18.
[eiser] heeft geen afschrift van laatstgenoemd vonnis met originele handtekeningen toegezonden gekregen. In dit geding is evenmin een afschrift van dat vonnis overgelegd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. het vonnis van de ABN AMRO Geschillencommissie van 23 mei 2012 te vernietigen en opnieuw rechtdoende ABN AMRO te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de hem toekomende arbeidsmarkttoeslag, een bedrag van € 13.545,87 bruto, bruto uit te betalen op (kort gezegd) zijn bankrekening bij ABN AMRO;
2. ABN AMRO te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over het onder 1 gevorderde bedrag;
3. ABN AMRO te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het onder 1 en 2 gevorderde;
4. ABN AMRO te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan zijn vordering tot vernietiging legt [eiser] primair ten grondslag dat één van de arbiters, namelijk [naam], niet zelf het vonnis heeft ondertekend en dat hiervan geen mededeling is gedaan, waardoor er een gebrek in de ondertekening is. [eiser] voert voorts aan dat het vonnis of de wijze waarop dit tot stand kwam in strijd is met de openbare orde, nu fundamentele regels van het procesrecht zijn geschonden.
3.3.
ABN AMRO voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vordering onder 1

4.1.
De eerste vordering van [eiser] strekt tot vernietiging van een arbitraal vonnis. Vooropgesteld wordt dat de civiele rechter in dit verband terughoudendheid dient te betrachten. De vraag die moet worden beantwoord is of het arbitrale vonnis van de Geschillencommissie van 23 mei 2012 voor vernietiging vatbaar is op grond van het bepaalde in artikel 1065 lid 1 sub d dan wel sub e Rv. Allereerst wordt ingegaan op artikel 1065 lid 1 sub d Rv. Ingevolge dit artikel kan vernietiging van een arbitraal vonnis plaatsvinden indien het vonnis niet overeenkomstig het in artikel 1057 Rv bepaalde is ondertekend of met redenen is omkleed. Ten aanzien van de ondertekening bepaalt artikel 1057 lid 2 Rv dat het vonnis op schrift wordt gesteld en door de arbiter of arbiters wordt ondertekend. Artikel 1057 lid 3 Rv bepaalt onder meer dat een melding wordt gemaakt door de andere arbiters indien een minderheid niet in staat is te ondertekenen en niet verwacht kan worden dat het beletsel daartoe binnen korte tijd zal zijn opgeheven. Deze melding wordt ook door de andere arbiters ondertekend. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het niet voldoen aan de dwingendrechtelijke ondertekeningseisen tot vernietiging van het arbitrale vonnis leidt (HR 5 december 2008, LJN BF3799).
4.2.
Het belang van artikel 1057 leden 2 en 3 Rv is onder meer dat ondertekening van een arbitraal vonnis door alle arbiters een belangrijke waarborg vormt voor partijen dat alle arbiters daadwerkelijk betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het vonnis, dat zij allen het vonnis voordat het is gewezen hebben gezien, en dat zij controle hebben kunnen uitoefenen op het resultaat. Met het plaatsen van een handtekening bekrachtigt een persoon zijn wilsuiting of zijn verklaring dat hij instaat voor de inhoud van een geschrift en daarmee instemt.
4.3.
[eiser] heeft primair gesteld dat het arbitrale vonnis van 23 mei 2012 vernietigd dient te worden nu het schriftelijke vonnis dat aan hem in afschrift is verstrekt en dat aanvankelijk ter deponering is aangeboden niet de vermelding bevat dat [naam] niet in staat was te ondertekenen, zoals bedoeld in artikel 1057 lid 3 Rv, en dit vonnis ook niet is ondertekend op de wijze als in lid 2 van artikel 1057 Rv bedoeld. Volgens [eiser] is het schriftelijke vonnis uiteindelijk slechts beoordeeld en geaccordeerd door de voorzitter en de vertegenwoordiger van ABN AMRO ([naam 2]). [eiser] voert daartoe aan dat de gescande handtekening van [naam] niet waarborgt dat zij inhoudelijke bemoeienis heeft gehad met het vonnis, nu deze handtekening door het secretariaat onder het vonnis is geplaatst. ABN AMRO heeft hiertegenover gesteld dat vanwege het zwangerschapsverlof van [naam] aanvankelijk weliswaar is volstaan met een digitale handtekening, maar dat digitale handtekeningen als geldige ondertekening van het arbitrale vonnis gelden, nu de collegialiteit van de oordeelsvorming door de leden van de Geschillencommissie ook hierdoor wordt gewaarborgd. ABN AMRO heeft hiertoe aangevoerd dat de beraadslaging over de desbetreffende klacht doorgaans direct na de behandeling van de zaak plaatsvindt of anders aan het einde van de dag. In de periode na de mondelinge uitspraak wordt de uitspraak op schrift gesteld. Doordat de handtekening eerst onder het vonnis wordt geplaatst nadat het desbetreffende commissielid met de inhoud ervan heeft ingestemd, is de collegialiteit van de besluitvorming gewaarborgd, ook als de handtekening digitaal onder het vonnis wordt gezet. Deze werkwijze is bekend bij de commissieleden, aldus steeds ABN AMRO. Zij heeft daarnaast aangevoerd dat de omstandigheid dat [naam] ter gelegenheid van de toezending van het vonnis aan de rechtbank op 19 juni 2012 haar ‘natte’ handtekening heeft gezet, haar betrokkenheid bij de totstandkoming van het vonnis bevestigt.
4.4.
Voor de beoordeling van de vraag of de gescande handtekening van [naam] een gebrek in de ondertekening behelst zijn de volgende omstandigheden van belang. Vaststaat dat de Geschillencommissie telefonisch haar beslissing aan [eiser] heeft meegedeeld op 9 september 2011. Op verzoek van [eiser] is deze beslissing op schrift gesteld. De oorspronkelijke versie van het arbitrale vonnis bevat drie handtekeningen, waaronder de gescande handtekening van [naam]. Een afschrift van de oorspronkelijke versie van het arbitrale vonnis is aan partijen gezonden. Het origineel is toegezonden aan de rechtbank (zie r.o. 2.16). Tussen partijen staat vast dat [naam] ten tijde van de totstandkoming van het schriftelijke vonnis met zwangerschapsverlof was. Gesteld noch gebleken is dat [naam] expliciet voorafgaand aan het plaatsen van haar gescande handtekening onder de oorspronkelijke versie van het arbitrale vonnis toestemming daarvoor heeft gegeven. [eiser] heeft in plaats daarvan gesteld dat de oorspronkelijke versie van het arbitrale vonnis ter beoordeling is toegezonden aan [naam 3], de vervangster van [naam]. ABN AMRO heeft dit erkend. [eiser] heeft voorts onbetwist gesteld dat [naam 3], die niet op de zitting van de Geschillencommissie aanwezig was en die evenmin heeft deelgenomen aan de beraadslaging, heeft geconstateerd dat het vonnis al gereed was en aan partijen was verzonden, voordat zij in de gelegenheid is geweest haar op- of aanmerkingen op het concept te maken. Hieruit volgt dat het plaatsen van de gescande handtekening van [naam] niet die waarborg heeft kunnen omvatten die artikel 1057 lid 2 Rv tot doel heeft. Daarmee is sprake van een gebrek in de ondertekening.
4.5.
In de stelling van ABN AMRO ligt besloten dat een beroep op vernietiging in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank volgt haar daarin niet. De rechtbank acht hiervoor doorslaggevend dat niet kan worden vastgesteld dat [naam] inhoudelijk betrokken is geweest bij de totstandkoming van het arbitraal vonnis, waarvan de motivering van de beslissing een essentieel onderdeel uitmaakt. Anders dan ABN AMRO kennelijk meent, waarborgt de enkele omstandigheid dat na de mondelinge behandeling een beraadslaging zou hebben plaatsgevonden, waarbij [naam] aanwezig zou zijn geweest, onvoldoende de collegialiteit van de oordeelsvorming omdat daaruit niet blijkt dat [naam] daadwerkelijk bij de motivering van de uiteindelijke beslissing betrokken is geweest en met de inhoud daarvan instemde. Ditzelfde geldt voor de omstandigheid dat aan [eiser] mondeling de beslissing al was meegedeeld. Bovendien bestond die mededeling slechts daaruit dat zijn bezwaren waren afgewezen en bevat eerst de schriftelijke versie van het arbitrale vonnis de essentialia genoemd in artikel 1057 Rv. De door ABN AMRO aangevoerde omstandigheid dat [naam] nadien haar ‘natte’ handtekening onder het vonnis heeft gezet – waaruit zou blijken dat zij achter de inhoud ervan staat – maakt dit oordeel niet anders. De enkele omstandigheid dat na het bericht van de rechtbank, genoemd in r.o. 2.16, het vonnis (opnieuw) aan de rechtbank is toegezonden, maar nu met de originele handtekeningen van de arbiters, geeft immers geen blijk van de betrokkenheid van [naam] bij de motivering van het arbitrale vonnis. Bovendien is zij voor een voldongen feit geplaatst nu een afschrift van het oorspronkelijke, gelijkluidende, arbitrale vonnis al aan derden (waaronder de rechtbank) was toegezonden.
4.6.
De rechtbank passeert de in het laatste processtuk van ABN AMRO aangevoerde stelling dat de vordering tot vernietiging moet worden afgewezen omdat de oorspronkelijke versie van het arbitrale vonnis geen enkele ‘natte’ handtekening bevat. Deze stelling is tardief en kan door de rechtbank niet op juistheid worden gecontroleerd omdat het origineel van het oorspronkelijke arbitrale vonnis niet in het geding is gebracht. Bovendien faalt het verweer van ABN AMRO dat ofwel de digitale ondertekening van het arbitrale vonnis als ondertekening daarvan geldt, zodat geen sprake is van een gebrek in de ondertekening, ofwel de digitale ondertekening van het arbitrale vonnis niet geldt als ondertekening daarvan en het vonnis daarom pas tot stand is gekomen door de plaatsing van drie ‘natte’ handtekeningen. Deze stellingen van ABN AMRO gaan voorbij aan de vaststellingen in r.o. 4.4 en aan wat overigens in dit vonnis is overwogen. Het gebrek is immers hierin gelegen dat noch het plaatsen van de gescande handtekening van [naam], noch het plaatsen van haar ‘natte’ handtekening in het huidige geval aan het doel en de strekking van artikel 1057 lid 2 Rv hebben beantwoord.
4.7.
Uit de tekst en systematiek van de wet volgt verder dat een gebrek in de ondertekening van een arbitraal vonnis niet kan worden hersteld door de arbiters, nu het hier om een van de essentialia van een arbitraal vonnis gaat, die de collegialiteit van de oordeelsvorming waarborgt (HR 5 december 2008, LJN BF3799). Herstel of verbetering van een arbitraal vonnis is slechts mogelijk in één van de in artikel 1060 Rv limitatief opgesomde gevallen, waaronder niet is begrepen dat het vonnis niet overeenkomstig het in artikel 1057 Rv bepaalde is ondertekend. Een uitzondering wordt wel aangenomen voor zover partijen zelf contractueel (reglementair) hebben voorzien in minder verstrekkende ondertekeningseisen. Het reglement van de Geschillencommissie voorziet hier echter niet in.
4.8.
De slotsom luidt dan ook dat het arbitrale vonnis dient te worden vernietigd.
4.9.
Ingevolge artikel 1067 Rv herleeft de bevoegdheid van de gewone rechter, zodra het vonnis waarbij een arbitraal vonnis is vernietigd onherroepelijk is geworden. Hieruit volgt dat de gewone rechter thans geen bevoegdheid heeft om over de overige vorderingen van [eiser] te beslissen, met uitzondering van de vordering strekkende tot veroordeling van ABN AMRO in de kosten. In het midden kan derhalve blijven of de rechtbank dan wel de kantonrechter bevoegd is van het materiële geschil kennis te nemen.
Proceskosten
4.10.
ABN AMRO zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [eiser] worden veroordeeld, tot op heden begroot op:
griffierecht €  267,00
explootkosten €  90,64
salaris gemachtigde € 1.130,00 (2,5 punten x tarief II)
______
totaal € 1.487,64

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het arbitrale vonnis van de Geschillencommissie van 23 mei 2012,
5.2.
veroordeelt ABN AMRO in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.487,64,
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
verklaart zich wegens het bepaalde in artikel 1067 Rv ten aanzien van het meer of anders gevorderde onbevoegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Korsten - Krijnen en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2014.