Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.DE STAAT DER NEDERLANDEN,
advocaat mr. G.J.H. Houtzagers te Den Haag,
[gedaagde 2],
gedaagden.
1.De procedure
Ter terechtzitting van 19 november 2014 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [eiser] heeft zijn eis gewijzigd overeenkomstig de eveneens in fotokopie aan dit vonnis gehechte brief van 17 november 2014. De Staat en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Alle partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Ter zitting waren voor zover van belang aanwezig: [eiser] met mr. Verhoeven, mevrouw[naam 1], senior juridisch adviseur bij de Raad voor de Rechtspraak, met mr. Houtzagers en [gedaagde 2] met mr. Croiset van Uchelen.
2.De feiten
Topadvocatuur: in de keuken van de civiele rechtspraktijk” waarin [eiser] sprekend werd opgevoerd en waarin hij – samengevat weergegeven – heeft gezegd dat [gedaagde 2] uitvoerig heeft gebeld met advocaten in de zogenaamde Chipsholzaak, een zaak die bij [gedaagde 2] in behandeling was en waarbij [eiser] als advocaat was betrokken. Bij vonnis van 23 januari 2008 heeft de rechtbank Rotterdam voor recht verklaard dat [eiser] met die uiting onrechtmatig jegens [gedaagde 2] heeft gehandeld en hem veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [gedaagde 2], op te maken bij staat. [eiser] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Bij tussenarrest van het gerechtshof Den Haag van 23 juni 2009 is behoudens tegenbewijs bewezen geacht dat [gedaagde 2] een telefoongesprek heeft gevoerd met [eiser]. Na dit tussenarrest is de procedure bij het gerechtshof Den Haag doorgehaald. Partijen zijn hierbij overeengekomen dat [gedaagde 2] de geliquideerde proceskosten (€ 5.300,-) aan [eiser] zal voldoen. De hier genoemde procedures bij de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag zullen hierna worden aangeduid als zaak I.
Dit levert misbruik van bevoegdheid op, hetgeen onrechtmatig is jegens [eiser]. Dat [eiser] hierdoor (reputatie)schade heeft geleden is vooralsnog aannemelijk.Dat neemt niet weg dat het [gedaagde 2] op zichzelf genomen vrij stond te procederen tegen [eiser] over de uitlatingen van [eiser] in het boek van [auteur boek]. Die procedure is op zichzelf genomen niet onrechtmatig. Het staat ook een rechter vrij om te procederen tegen een advocaat over de vraag of uitlatingen van die advocaat in de media ten onrechte de reputatie en goede naam van de betreffende rechter aantasten. Het onrechtmatig handelen in deze zaak bestaat uit het vermelden van feiten in de dagvaarding waarvan [gedaagde 2] wist dat die onjuist waren en voor de schade die dientengevolge ontstaat is [gedaagde 2] aansprakelijk.
€ 160.000,-, zijnde de kosten van [eiser] voor rechtsbijstand voor zaak I, alsmede
€ 216.409,- zijnde de kosten van [eiser] voor rechtsbijstand voor zaak II (tot dan toe). Uit de akte van [eiser] van 22 oktober 2014 blijkt voorts (zie onder punt 20.4) – kort gezegd – dat [eiser] van mening is dat het voor de toewijzing van zijn schade geen verschil maakt of uitgegaan wordt van het oordeel van de rechtbank over de verjaring zoals opgenomen in het tussenvonnis van 9 maart 2011 of dat uitgegaan wordt van het oordeel hierover zoals opgenomen in het tussenvonnis van 24 september 2014.
(…)Bij zijn ontslag als rechter zijn er tussen de heer [gedaagde 2] en zijn voormalig werkgever, de rechtbank Den Haag en de Raad, afspraken gemaakt over de juridische procedures tegen u en de heer [auteur boek]. Afgesproken is dat de heer [gedaagde 2] is gevrijwaard door de Raad voor alle verdere aanspraken van u en de heer [auteur boek] voor zover deze aanspraken in rechtstreeks verband staan met de door de heer [gedaagde 2] tegen hen gevoerde procedures. De Raad stelt zich daarbij op het standpunt dat deze vrijwaring niet van toepassing is als onherroepelijk komt vast te staan dat de heer [gedaagde 2] willens en wetens schade heeft toegebracht. In de bodemprocedure die wordt gevoerd staat nog niet vast of daarvan sprake is.Volledigheidshalve merk ik op dat deze afspraken betrekking hebben op de rechtsverhouding tussen de Staat en de heer [gedaagde 2] en dat u of anderen daaraan geen rechten kunnen ontlenen. (…)
3.Het geschil
I. De Staat en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om een afschrift te verschaffen van de overeenkomst van augustus 2009 (zie 2.7), alsmede van alle nadere afspraken tussen de Staat en [gedaagde 2] met betrekking tot de onderhavige procedure;
II. De Staat en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van
€ 160.000,- (de door [eiser] gemaakte proceskosten voor zaak I);
€ 216.409,- (de door [eiser] gemaakte proceskosten voor zaak II);
IV.
Subsidiairde Staat en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen voorschot;
met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
ik heb niet gebeld”. Een hoger beroep tegen het vonnis van 24 september 2014 maakt redelijkerwijs geen kans van slagen. [eiser] heeft thans een spoedeisend belang bij toewijzing van de geldvorderingen, die zien op vergoeding van door hem reeds gemaakte kosten van rechtsbijstand. De rechtsstrijd tussen [eiser] en [gedaagde 2] duurt inmiddels tien jaar. Het is in strijd met artikel 6 EVRM dat de Staat de kosten voor rechtsbijstand van [gedaagde 2] betaalt, terwijl [eiser] die kosten uit eigen zak moet betalen, terwijl hij hiertoe, mede gezien zijn leeftijd, niet langer in staat is. Er is sprake van een fundamenteel ongelijke strijd. Van [eiser] kan in redelijkheid niet worden verlangd dat hij nog langer kosten moet maken voor het incasseren van een schadevergoeding die hem – los van de omvang ervan – is toegewezen. Van belang is dat de kosten voor zaak I (€ 160.000,-) door de Staat zijn erkend, omdat [eiser] in februari 2010 een aanbod is gedaan ter hoogte van dit bedrag door de toenmalige voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak.
De geldvordering van [eiser] is ook jegens de Staat toewijsbaar. De Staat heeft het initiatief genomen voor zaak I en heeft die procedure, ondanks dat zij wist dat [gedaagde 2] had gelogen, gefaciliteerd en gefinancierd. Weliswaar is in het eerste tussenvonnis van 9 maart 2011 geoordeeld dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser], maar nadien zijn nieuwe feiten aan het licht gekomen die nopen tot een ander oordeel.
Daarnaast heeft [eiser] een spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering die ziet op het verschaffen van een afschrift van de overeenkomst tussen de Staat en [gedaagde 2] die dateert van augustus 2009, alsmede van overige afspraken die zijn gemaakt tussen de Staat en [gedaagde 2]. [eiser] baseert deze vordering op artikel 843a Rv. De Staat handelt onrechtmatig jegens [eiser] door de overeenkomst die de Staat heeft met [gedaagde 2] niet na te komen. De houding van de Staat na het tussenvonnis van 24 september 2014 is 180 graden gedraaid, hetgeen [eiser] aanduidt als een “frontverandering”. De Staat gaf eerder te kennen in te staan voor al hetgeen [eiser] van [gedaagde 2] te vorderen zou hebben (ook [gedaagde 2] zegt dat de Staat geen voorbehoud heeft gemaakt), doch zegt nu dat de vrijwaring uitsluitend de kosten van rechtsbijstand betreft en geen vrijbrief is voor het spreken van onwaarheid (“geen vrijwaring voor onrechtmatigheden”). Dit bevreemdt [eiser], omdat op het moment dat de vrijwaring is overeengekomen (in augustus 2009), het gerechtshof te Amsterdam reeds had geoordeeld dat [gedaagde 2] met zijn uitlating “
ik heb niet gebeld” had gelogen. Er zijn bovendien al bewijzen uit 1994 en 1997 van het bellen door [gedaagde 2]. De plotselinge verandering van houding van de Staat is voor [eiser] van vitaal belang voor de verhaalbaarheid van zijn schadeclaim. [gedaagde 2] zal immers niet in staat zijn om de schade van [eiser] te betalen. Hij heeft er dan ook recht op en belang bij om te worden geïnformeerd over de afspraken tussen de Staat en [gedaagde 2], mede ter bepaling van zijn processtrategie.
4.De beoordeling
algemeneexhibitieplicht.
unfairis dat de Staat de kosten van [gedaagde 2] vergoedt en [eiser] alles uit eigen zak dient te betalen, geldt dat [eiser]
weetdat de kosten van [gedaagde 2] worden vergoed en dat dit door [gedaagde 2] en de Staat niet wordt bestreden. Derhalve is ook hiervoor een afschrift van de overeenkomst niet van belang. Tot slot is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit hetgeen [eiser] ter zitting naar voren heeft gebracht kan worden afgeleid dat hij aan de hand van een afschrift van de overeenkomst met name de mogelijkheden tot
verhaalvan zijn vordering wenst onderzoeken, mede ter bepaling van zijn processtrategie. Artikel 843a Rv heeft als doel het dienen van een
bewijsbelang, niet het dienen van een
verhaalsbelang.
als onherroepelijk komt vast te staan dat de heer [gedaagde 2] willens en wetens schade heeft toegebracht”.
geennadere afspraken tussen [gedaagde 2] en de Staat bestaan.
nietheeft prijsgegeven. Voorts heeft [eiser] blijkens zijn akte van 22 oktober 2014 (zie 2.6) het standpunt ingenomen dat het voor de hoogte van zijn vordering niet uitmaakt dat de rechtbank in haar tussenvonnis van 24 september 2014 heeft geoordeeld dat een schadevergoeding op grond van gedragingen van [gedaagde 2] van vóór 23 april 2005 is verjaard. Voorshands valt echter niet uit te sluiten – mede gezien hetgeen [gedaagde 2] hierover heeft aangevoerd – dat op grond van dit oordeel in het tussenvonnis de schadevordering van € 160.000,- (gedeeltelijk) is verjaard. Tot slot geldt dat in het tussenvonnis van 24 september 2014 niet is geoordeeld dat het aanspannen door [gedaagde 2] van de procedure tegen [eiser] op zich onrechtmatig is geweest, doch (enkel) het onjuist vermelden van bepaalde feiten in de dagvaarding. Ook dit pleit er tegen dat de bodemrechter de volledige proceskosten van [eiser] voor zaak I als schadevergoeding zal toekennen.
816,00
816,00