ECLI:NL:RBAMS:2014:8253

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
AMS - 13 _ 4423 en AMS -13_4482
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsverlening en terugvordering van onterecht ontvangen bijstand in verband met vermogen en pensioeninkomsten

In deze zaak, geregistreerd onder de nummers AMS 13/4423 en AMS 13/4482, heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 december 2014 uitspraak gedaan over de herziening van de bijstandsverlening aan eiser, die sinds 24 maart 2003 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Eiser had een appartement in Turkije op zijn naam staan, wat hij niet had gemeld aan verweerder, en ontving een Turks pensioen dat eveneens niet was gemeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de zus van eiser, die stelde dat zij de economische eigenaar was van het appartement, onvoldoende was om aan te tonen dat eiser niet over het vermogen beschikte. De rechtbank stelde vast dat de waarde van het appartement op € 46.000,- was getaxeerd, wat boven de voor eiser geldende vermogensgrens van € 5.795,- lag. Hierdoor was de intrekking van de bijstand per 6 december 2010 terecht.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de herziening van de bijstand over de periode van 24 maart 2003 tot en met 31 januari 2013 onterecht was, omdat verweerder niet had gekeken naar de daadwerkelijk genoten pensioeninkomsten per maand en de wisselkoers. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit II en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser had ook recht op vergoeding van de proceskosten, die door de rechtbank op € 1.217,50 werden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser gegrond was, en dat de terugvordering van de bijstand over de periode van 6 december 2010 tot en met 31 januari 2013 niet kon standhouden, omdat de herziening over deze periode onjuist was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 13/4423 en AMS 13/4482

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2014 in de zaak tussen

[naam], te Amsterdam, eiser

(gemachtigde mr. D.S. de Ploeg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde mr. M. Mulders).

Procesverloop

In de zaak AMS 13/4423
Bij besluit van 18 maart 2013 (het primaire besluit I) heeft verweerder de bijstand van eiser op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 6 december 2010 ingetrokken.
Bij besluit van 1 juli 2013 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
In de zaak AMS 13/4482
Bij besluit van 10 mei 2013 (het primaire besluit II) heeft verweerder de bijstand van eiser over de periode van 24 maart 2003 tot en met 31 januari 2013 herzien en de over deze periode ten onrechte betaalde bijstand van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 1 juli 2013 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
In beide zaken
Eiser heeft tegen deze besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Beide zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting op 9 december 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en B.P. den Butter, tolk Turks. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend teneinde eiser in de gelegenheid te stellen om nadere stukken over te leggen.
Eiser heeft op 21 maart 2014 en 2 juli 2014 nadere stukken overgelegd. Verweerder heeft bij brief van 28 mei 2014 op deze stukken gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op de zitting van 5 november 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontving sinds 24 maart 2003 bijstand, laatstelijk op grond van de WWB naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%.
1.2.
Naar aanleiding van een schriftelijke melding heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 3 oktober 2012, een rapportage vermogensonderzoek van het IBF van 15 januari 2013 en een rapport van bevindingen van 14 maart 2013. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat eiser tussen 6 december 2010 en 14 december 2012 een appartement in Turkije in eigendom heeft gehad, waarvan de waarde op € 46.000,- is getaxeerd. Daarnaast heeft eiser sinds 1 december 2002 een pensioen in Turkije ontvangen.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens bij het primaire besluit I, gehandhaafd bij het bestreden besluit I, de bijstand van eiser met ingang van 6 december 2010 ingetrokken, omdat eiser met ingang van die datum beschikte over een vermogen dat meer bedraagt dan de voor hem geldende vermogensgrens van € 5.795,-.
1.4.
Bij bet primaire besluit II, gehandhaafd bij het bestreden besluit II, heeft verweerder de bijstand van eiser over de periode van 24 maart 2003 tot en met 31 januari 2013 herzien omdat eiser niet heeft gemeld dat hij in deze periode pensioeninkomsten uit Turkije heeft gehad. Daarnaast heeft verweerder de teveel betaalde bijstand over de periode van 24 maart 2003 tot en met 31 januari 2013 tot een bedrag van € 85.043,60 teruggevorderd.
Ten aanzien van de zaak geregistreerd onder nummer 13/4423
2. De door de rechtbank te beoordelen periode loop van 6 december 2010 tot en met 18 maart 2013.
3. Niet in geschil is dat in de periode van 6 december 2010 tot en met 14 december 2012 een appartement in Turkije geregistreerd stond op naam van eiser en dat eiser dat niet heeft gemeld aan verweerder.
4.1.
Eiser stelt dat het huis weliswaar op zijn naam stond, maar dat zijn zuster economisch eigenaar was. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser een verklaring van zijn zuster overgelegd, waarin zij aangeeft dat eiser het appartement voor haar heeft gekocht maar op zijn eigen naam heeft gesteld.
4.2.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) rechtvaardigt het feit dat onroerend goed in een officieel register geregistreerd staat op naam van betrokkene de veronderstelling dat dit onroerend goed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt dan wel redelijkerwijs kan beschikken. Het ligt vervolgens op de weg van betrokkene om het tegendeel aan te tonen. De rechtbank wijst bijvoorbeeld op de uitspraak van 5 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR1227). Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. De verklaring van de zus van eiser is onvoldoende om aan te tonen dat hij niet over het vermogen heeft kunnen beschikken.
5.
5.1.
Eiser stelt voorts dat de waarde van het appartement onjuist is vastgesteld. Uitgegaan moet worden van de waarde van het appartement in de periode waarin eiser eigenaar was. Volgens eiser moet worden uitgegaan van het bedrag van 70.000 Turkse Lira, omgerekend ongeveer € 25.000,-, waarvoor eiser de woning op 6 december 2010 heeft gekocht en in december 2012 ook weer heeft verkocht. Deze waarde volgt volgens eiser ook uit de als bijlage bij brief van 28 november 2013 overgelegde waarde vaststelling door Reality World.
5.2.
De rechtbank overweegt dat het IBF het appartement heeft laten taxeren door een makelaar, die de actuele verkoopwaarde van het appartement op 9 januari 2013 heeft getaxeerd op € 46.000,-. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder van deze waarde uitgaan. Daarbij is van belang dat blijkens het taxatierapport de centrale ligging op 1000 m van de kust, de bouwmaterialen, het oppervlak en het verwarmingssysteem van het appartement bij de taxatie zijn betrokken alsook de omstandigheid dat het een nieuw gebouw betreft. Niet inzichtelijk is hoe Reality World tot de waardebepaling is gekomen en of de waarde is bepaald door een ter zake deskundige. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat verweerder had moeten bepalen wat de waarde van het appartement was in de periode dat eiser eigenaar was. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de waarde in het economisch verkeer in de periode van 6 december 2010 en 14 december 2012 substantieel lager lag dan de op 9 januari 2013 getaxeerde waarde. Daarin is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De door eiser gestelde omstandigheid dat hij het appartement voor ongeveer € 25.000,- heeft gekocht en verkocht betekent niet dat dat ook de reële waarde in het economisch verkeer betreft.
6.
6.1.
Ten slotte stelt eiser dat verweerder rekening had moeten houden met zijn schulden. Naast een schuld van € 7.500,- in Turkije stelt eiser dat hij ook andere schulden heeft in Nederland. Eiser heeft in dat kader een brief van Ymere overgelegd, waaruit een huurachterstand van € 263,92 blijkt.
6.2.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Daargelaten de vraag of met de gestelde schulden in het kader van de bijstand rekening moet worden gehouden, kunnen deze schulden gelet op de waarde van het onroerend goed, € 46.000,-, er niet toe leiden dat er geen sprake is van vermogen boven de voor eiser geldende vermogensgrens van € 5.795,-.
7. De rechtbank komt tot de slotsom dat de aangevoerde beroepsgronden niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
Ten aanzien van de zaak geregistreerd onder nummer 13/4482
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het primaire besluit II, gehandhaafd bij het bestreden besluit II, de bijstand van eiser heeft herzien over de periode van 24 maart 2003 tot en met 31 januari 2013 wegens het hebben ontvangen van een Turks pensioen. Aangezien de bijstand bij het primaire besluit I reeds volledig was ingetrokken vanaf 6 december 2010 wegens het bezit van vermogen boven de vermogensgrens, heeft de herziening alleen rechtsgevolg voor de periode van 24 maart 2003 tot en met 5 december 2010.
9. Vast staat dat eiser in deze periode een Turks pensioen heeft ontvangen en dat hij dat niet aan verweerder heeft gemeld. Verweerder was daarom bevoegd het recht op bijstand over deze periode te herzien.
10.1.
Het geschil spitst zich toe op de hoogte van de door verweerder gekorte pensioeninkomsten. Verweerder heeft de bijstand over de gehele periode herzien met een bedrag van € 383,67 per maand. Ter zitting op 9 december 2013 heeft verweerder verklaard dat dat bedrag is gebaseerd op het IBF-onderzoek, waaruit blijkt dat eiser een pensioen ontving van 851,77 Turkse Lira, en de wisselkoers ten tijde van de besluitvorming.
10.2.
Eiser heeft na de schorsing van het onderzoek ter zitting stukken overgelegd waaruit blijkt dat het pensioen tussen 25 juni 2004 en 25 december 2008 substantieel lager was. De rechtbank is met eiser van oordeel dat bij de herziening van de bijstand in verband met het pensioen moet worden uitgegaan van de daadwerkelijk genoten pensioeninkomsten per maand en dat telkens de in de betreffende maand geldende wisselkoers moet worden gehanteerd. Gelet hierop heeft verweerder de bijstand niet juist herzien door gehele periode een bedrag van € 383,67 in mindering te brengen. Het bestreden besluit II moet daarom wat betreft de herziening van de bijstand over de periode van 24 maart 2003 tot en met 5 december 2010 worden vernietigd.
11. Ten aanzien van de terugvordering overweegt de rechtbank als volgt.
Voor zover de terugvordering betrekking heeft op de periode van 24 maart 2003 tot en met 5 december 2013 kan deze geen stand kan houden, nu over deze periode de bijstand met een onjuist bedrag is herzien.
Gelet op het oordeel van de rechtbank in de zaak AMS 13/4423 en gelet op artikel 58, eerste lid, van de WWB is verweerder gehouden om de over de periode van 6 december 2010 tot en met 31 januari 2013 ten onrechte ontvangen bijstand integraal van eiser terug te vorderen. Niet gebleken is dat er dringende redenen zijn op grond waarvan verweerder van terugvordering behoorde af te zien. Niet duidelijk is echter welk deel van de terugvordering op de periode van 6 december 2010 tot en met 31 januari 2013 betrekking heeft. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit II ook wat betreft de gehele terugvordering vernietigen.
12. Het beroep is gegrond. Gelet op het bovenstaande dient verweerder ten aanzien van de herziening en de terugvordering een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het primaire besluit II, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
13. Met het oog op het nieuw te nemen besluit door verweerder overweegt de rechtbank nog het volgende. In de strafzaak tegen eiser is de officier van justitie in maart 2014 een nader onderzoek gestart naar de hoogte van de door eiser ontvangen pensioeninkomsten. De officier van justitie heeft ter zitting in de strafzaak verklaard het onderzoek te laten verrichten door de sociale recherche. De rechtbank acht het aangewezen dat verweerder aansluiting zoekt bij dat onderzoek.
Voorts zal verweerder in het nieuw te nemen besluit moeten beslissen op het verzoek van eiser om schadevergoeding, bestaande uit wettelijke rente.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Omdat eiser op basis van een toevoeging procedeert, dient verweerder dit bedrag aan de rechtsbijstandsverlener te betalen. Voorts dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AMS 13/4423
verklaart het beroep ongegrond.
In de zaak geregistreerd onder nummer AMS 13/4482
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 1.217,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op: