ECLI:NL:RBAMS:2014:8279

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
CV VERZ 14-27606
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindejaarsuitkeringsregeling en prestatietoeslagregeling bij Woningstichting Rochdale

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2014 uitspraak gedaan naar aanleiding van een gezamenlijk verzoek van de stichting Woningstichting Rochdale en de Ondernemingsraad van Woningstichting Rochdale. De partijen hebben vragen voorgelegd over het voortduren van een eindejaarsuitkeringsregeling en het herleven van een prestatietoeslagregeling. De ondernemingsraad stelde dat zij instemmingsrecht had over de voortzetting van de eindejaarsuitkeringsregeling, maar de kantonrechter oordeelde dat deze regeling een tijdelijke overgangsregeling was die op 31 december 2012 automatisch was geëindigd. De rechter concludeerde dat de prestatietoeslagregeling niet herleefde, omdat de eindejaarsuitkeringsregeling in de plaats was gekomen van de prestatietoeslagregeling. De uitspraak benadrukte dat de ondernemingsraad geen instemmingsrecht had over de beëindiging van de regeling, aangezien deze was overeengekomen voor een bepaalde periode. De kantonrechter oordeelde dat de ondernemingsraad in staat moest worden geacht om juridische inlichtingen te verkrijgen en dat de onderhandelingen over de regeling niet betekenden dat de prestatietoeslagregeling nog van toepassing was. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 3456926 CV VERZ 14-27606
vonnis van: 1 december 2014
fno.: 560

vonnis van de kantonrechter

op het gezamenlijk verzoek ex artikel 96 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:

1. de stichting Woningstichting Rochdale

gevestigd te Amsterdam
nader te noemen: Rochdale
gemachtigde: mr. C. Nekeman
en

2. de Ondernemingsraad van Woningstichting Rochdale

domicilie gekozen te Utrecht,
nader te noemen: de ondernemingsraad
gemachtigde: mr. R. van der Stege

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- gezamenlijk verzoek van partijen, met producties;
- dagbepaling comparitie
- een aanvullende productie van Rochdale d.d. 22 oktober 2014 .
De comparitie heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2014. Voor Rochdale zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Namens de ondernemingsraad zijn [naam 3] en [naam 4] verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Daarnaast zijn een groot aantal belangstellenden verschenen.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van een pleitnota en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Na verder debat is vonnis gevraagd en is daarvoor een datum bepaald. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
Rochdale is voortgekomen uit een fusie van Bouwvereniging Rochdale en Woningstichting Patrimonium per 1 januari 2004. Op de arbeidsovereen-komsten van de werknemers van Rochdale is de CAO Woondiensten van toepassing(hierna: de CAO). De CAO heeft een standaardkarakter.
1.2.
Tussen de ondernemingen bestonden ten tijde van de fusie verschillen in de arbeidsvoorwaarden. Zo ontvingen de werknemers van Bouwvereniging Rochdale sinds 1981 jaarlijks een 13emaand, terwijl de medewerkers in dienst van Woningstichting Patrimonium een dergelijke toeslag niet ontvingen. Na de fusie bestonden er aldus wezenlijke verschillen tussen de arbeidsvoorwaarden tussen werknemers binnen Rochdale.
1.3.
In 2004 heeft Rochdale de wens uitgesproken om, kort gezegd de 13e maand van de medewerkers van voorheen Bouwvereniging Rochdale stop te zetten. Daarbij is door Rochdale het standpunt ingenomen dat de dertiende maand in strijd was met het standaardkarakter van de CAO. Rochdale en de ondernemingsraad hebben destijds uitvoerig overleg gevoerd maar dat leidde niet tot een vergelijk binnen afzienbare tijd.
1.4.
In overleg met de ondernemingsraad heeft Rochdale vervolgens het voornemen geuit voor de medewerkers, die geen 13e maand ontvingen, vast een prestatietoeslag in te voeren. In het kader daarvan heeft Rochdale op 1 december 2004 een “uitwerking prestatietoeslagregeling Rochdale” (verder prestatietoeslagregeling 2005) naar de ondernemingsraad gestuurd. Daarin is opgenomen:
“Noot.De duur van de regeling voor prestatietoeslag is 3 tot 5 jaar. De directie behoudt zich het recht voor in overleg met de Ondernemingsraad de regeling te herzien.”
1.5.
In het personeelshandboek, gedateerd januari 2006, is in artikel 2.5 over de prestatietoeslagregeling 2005 onder meer vermeld:
“Woningstichting Rochdale heeft een systeem voor prestatietoeslag dat in ieder geval geldt voor een periode van drie jaar (2005, 2006 en 2007)”
1.6.
Partijen hebben in 2005 naar aanleiding van het onder rov 1.3 genoemde geschil in 2005 een procedure ex artikel 96 Rv aan de kantonrechter en later het hof Amsterdam een aantal vragen voorgelegd.
1.7.
Het hof heeft op 22 februari 2007 arrest gewezen. Het hof oordeelde met de kantonrechter dat de 13e maand van de oud-Bouwvereniging Rochdale-medewerkers in strijd was met het bepaalde in de CAO. Het hof oordeelde daarbij dat de ondernemingsraad in redelijkheid niet kon verwachten dat de regeling (de 13e maand, ktr.) ongewijzigd werd voortgezet, maar wel dat een in de gegeven omstandigheden redelijke overgangsregeling werd getroffen (zie rov. 2.20 van voormeld arrest).
1.8.
Het hof overwoog in dat verband:
“De (vorm van de) overgangsregeling die Woningstichting voor ogen staat, namelijk het (zonodig) aanvullen van de uitkering op grond van het prestatieplan tot het bedrag dat op grond van de 13e maand-regeling zou zijn uitgekeerd, voldoet naar het oordeel van het hof aan de eisen die in redelijkheid aan een overgangsregeling kunnen worden gesteld. Daarbij acht het hof evenwel een overgangsperiode van 6 jaar meer passend dan de gekozen periode van drie jaar.”
1.9.
Na de uitspraak van het hof hebben Rochdale en de ondernemingsraad verder overleg gevoerd over de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden. In een brief van 1 november 2007 heeft de ondernemingsraad in reactie op een voorstel van Rochdale om te komen tot een afronding van de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden onder meer Rochdale geschreven:
“De prestatietoeslag krijgt een ander karakter:er zal sprake zijn van een vaste component van 6% en een variabele component van 2%. De door u voorgestelde koppeling met het totaalpakket harmonisatievoorstellen komt erop neer dat wijziging van de prestatietoeslag alleen geldt bij een akkoord over een 5-jarige periode van afkoop. (…)Ervan uitgaande dat:- (…)- de wijziging van de prestatietoeslag niet strijdig is aan de (standaard)bepalingen van de CAO;- overeenstemming wordt bereikt over een juridisch sluitende formulering voor de afdwingbaarheid van deze afspraken voor langere tijd;- (…);stemt de ondernemingsraad in met het totaal pakket harmonisatievoorstellen.”
1.10.
Op 15 november 2007 hebben Rochdale en de ondernemingsraad vergaderd. In de notulen van die vergadering is het volgende vermeld:

Voor de leaseregeling is een werkgroep gemandateerd aan het werk; het principe 6% + 2% met een looptijd van 5 jaar voor de prestatietoeslag is bewust gekozen met het oog op Woongroep Holland; voor alle overige zaken wordt een afkoopperiode van 5 jaar voldoende geacht. (…)”
1.11.
Na schorsing van de vergadering om de ondernemingsraad gelegenheid te bieden voor beraadslaging is de vergadering voortgezet en is het volgende opgetekend:

Na de schorsing deelt de OR mee akkoord te gaan met het voorstel. De OR wil ook graag de zaak afronden en kan dit resultaat goed uitleggen aan de achterban (…)”Per brief van 13 december 2007 heeft Rochdale aan de ondernemingsraad het “ondernemersbesluit harmonisatie arbeidsvoorwaarden” gestuurd. Daarin is onder meer vermeld:

In aanvulling op het voorstel van 8 juni 2006 is verder overeengekomen dat de prestatietoeslagregeling met ingang van 1 januari 2008 wordt omgezet in een regeling die voorziet in een eindejaarsuitkering van maximaal acht % waarvan zes procent als vast bestanddeel zal gelden en twee procent als variabel (…) Deze nieuwe regeling heeft een looptijd van vijf jaar. Aan het eind van deze looptijd zal de RvB met de OR in overleg treden, ter bespreking van een mogelijk vervolg van de regeling met inachtneming van de alsdan geldende omstandigheden.”
1.12.
Begin 2013 heeft Rochdale het voornemen geuit om de eindejaarsuitkerings-regeling na 2012 niet voort te zetten.
1.13.
Per brief van 1 oktober 2013 heeft de gemachtigde van de ondernemingsraad aan Rochdale, kort gezegd, bericht dat de Rochdale de instemming van de ondernemingsraad nodig heeft om de eindejaarsuitkeringsregeling niet voort te zetten en áls er al sprake van zou zijn dat de regeling automatisch kwam te vervallen, de toeslagregeling uit 2005 weer zou gelden.
1.14.
Rochdale heeft daarop bij brief van 28 oktober 2013 aan de ondernemings-raad, de bereidheid geuit om de eindejaarsuitkeringsregeling, voorzien van een aantal aanvullende voorwaarden, voor een periode van vijf jaar voor te zetten en heeft de ondernemingsraad daartoe een voorstel gedaan.
1.15.
Bij brief van 1 april 2014 heeft de ondernemingsraad uiteindelijk aan Rochdale bericht dat zij het voorstel van Rochdale van 28 oktober 2014 niet accepteerde en dat Rochdale de brief van de gemachtigde van 1 oktober 2013 alsnog diende te beantwoorden.
1.16.
Rochdale heeft over 2013 (in haar visie onverplicht) een eindejaarsuitkering van 6 % aan de medewerkers betaald.

Gezamenlijk verzoek

2. Partijen hebben – met behoud van de mogelijkheid van hoger beroep – de volgende vragen aan de kantonrechter voorgelegd:
Is de regeling die Rochdale ter zake de eindejaarsuitkering in haar besluit van 13 december 2007, na overeenstemming met de ondernemingsraad, heeft vastgesteld, na 31 december 2012 nog van kracht, een en ander met inachtneming van de rol van de ondernemingsraad?
In het geval de vorige vraag positief beantwoord dient te worden: is de aanspraak op vorenbedoelde eindejaarsuitkering nietig wegens strijd met de op de arbeidsovereenkomsten van toepassing zijnde CAO Woondiensten?
In het geval het antwoord op vraag 2positief beantwoord dient te worden: is Rochdale dan gehouden om de werknemers (volledig) te compenseren, mede in het licht van het bepaalde in artikel 3 van het Convenant zoals dit tussen partijen werd overeengekomen in mei 2008?
In het geval vraag 2negatief beantwoord dient te worden: dient Rochdale over het voornemen om tot intrekking van vorenbedoelde eindejaarsuitkering te komen overeenstemming te bereiken met de ondernemingsraad, dan wel haar voornemen tot intrekking ter instemming voor te leggen aan de ondernemingsraad?
Kunnen de werknemers na afloop of intrekking van vorenbedoelde eindejaarsuitkering, al dan niet na overeenstemming, dan wel instemming van de ondernemingsraad of toestemming van de kantonrechter als bedoeld in artikel 27 lid 4 van de WOR aanspraak maken op de prestatietoeslagregeling zoals beschreven in artikel 2.5 van het personeelshandboek van Rochdale?

Beantwoording van de vragen

3. Het tussen Rochdale en de ondernemingsraad gerezen geschil ziet - kort gezegd - op de vraag of Rochdale gerechtigd is de eindejaarsuitkeringsregeling niet voort te zetten en zo ja, of de werknemers van Rochdale bij het eindigen hiervan terugvallen op een oudere prestatietoeslagregeling 2005.
Bij de beantwoording van de vragen staat het volgende voorop. Partijen vragen om een uitleg van een tussen hen overeengekomen regeling. Bij de beantwoording van de vraag hoe een regeling moet worden uitgelegd gaat het niet alleen om de taalkundige uitleg, maar ook om de zin die partijen redelijkerwijs over en weer aan de regeling mochten toekennen en hetgeen zij in dat verband van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht.

Vraag 1

4. Rochdale heeft betoogd dat de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord. Volgens Rochdale is de eindejaarsuitkeringsregeling van tijdelijke aard en is deze na ommekomst van de gestelde looptijd van vijf jaar op 31 december 2012 (automatisch) geëindigd. Rochdale verwijst daartoe naar de notulen van de vergadering van 15 november 2007 (zie 1.10) en de brief van 13 december 2007 (zie 1.11). Rochdale voert daarnaast aan dat de inhoud van de bepaling die in 2005 in de personeelsgids is opgenomen, de prestatietoeslagregeling 2005, ook al voor bepaalde tijd gold. Ten slotte wijst Rochdale erop dat de regeling werd gezien als afkoop voor de werknemers die in het verleden aanspraak hadden op de 13e maand, maar waarvan het hof heeft geoordeeld dat de daaraan ten grondslag gelegde regeling wegens strijd met de CAO nietig was.
5. De ondernemingsraad heeft zich op het standpunt gesteld dat de eindejaarsuitkerings-regeling pas kan eindigen indien hij daaraan zijn toestemming heeft verleend. De ondernemingsraad wijst erop dat Rochdale conform de afspraken aan het einde van de looptijd van de regeling met de ondernemingsraad “in overleg” moet treden. Als de regeling niet zou worden gecontinueerd diende er ter zake “in overleg” met de ondernemingsraad, hetgeen in casu “met instemming” van de ondernemingsraad betekent, tot verdere besluitvorming te worden gekomen. De ondernemingsraad verwijst in dit verband naar een bepaling in de CAO Woondiensten 2007, welke bepaling luidde als volgt: “
Als in een artikel de terminologie in overleg wordt gebruikt zijn de regels van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) van toepassing. Dit kan betekenen dat er sprake is van advies- of instemmingsrecht op grond van artikel 25 WOR respectievelijk artikel 27 WOR.”Omdat daarvan geen sprake is geweest, duurt de regeling voort.
6. Het antwoord van de kantonrechter op de eerste vraag luidt ontkennend, hetgeen zij als volgt toelicht.
Anders dan de ondernemingsraad heeft betoogd, is de kantonrechter van oordeel dat de ondernemingsraad na afloop van de periode die in de regeling is genoemd - 31 december 2012 - geen instemmingsrecht toekomt omtrent het al dan niet afschaffen dan wel voortzetten van de eindejaarsuitkeringsregeling. Weliswaar is in de toelichting in de mail van 13 december 2007 opgenomen dat Rochdale na afloop van de periode “in overleg” treedt met de ondernemingsraad, maar aan de woorden “ in overleg” kan niet de betekenis worden toegekend die de ondernemingsraad daaraan heeft gegeven.
7. In de eerste plaats geldt daartoe dat de eindejaarsuitkeringsregeling in 2007 is overeengekomen tussen Rochdale en de ondernemingsraad. De terminologie die in de CAO is gehanteerd, kan dan ook niet één op één gelden voor de uitleg van de eindejaarsuitkeringsregeling 2007, die niet in de CAO is geregeld. Uit hetgeen Rochdale aan de ondernemingsraad heeft bevestigd op 13 december 2007 volgt voorts ook niet dat de ondernemingsraad ervan uit mocht gaan dat met “in overleg” werd bedoeld dat de ondernemingsraad ter zake instemmingsrecht toekwam. Uit enige mededeling voorafgaand aan het tot stand komen van de regeling van de zijde van Rochdale, voor zover die door partijen naar voren zijn gebracht, valt ook niet af te leiden dat een dergelijke uitleg door Rochdale is bedoeld noch zijn omstandigheden gebleken waardoor de ondernemingsraad ervan uit mocht gaan dat werd bedoeld de ondernemingsraad ter zake instemmingsrecht toe zou komen.
8. Dat Rochdale voorts in het Sociaal Plan van 31 mei 2013 voor wat betreft het berekenen van de hoogte van de vergoeding de eindejaarsuitkering als onderdeel van de beloning heeft genoemd, maakt dat niet anders. Rochdale heeft er in dit verband onbetwist op gewezen dat in dat artikel over de uitleg van het beloningsbegrip ook een variabele winstdeling wordt genoemd, terwijl van een dergelijke winstdelingsregeling bij Rochdale geen sprake is. Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat Rochdale – door in het Sociaal Plan op te nemen welke beloningsvarianten onder “beloning” dienen te worden betrokken – er daarom van uitging dat de eindejaarsuitkerings-regeling na ommekomst van de periode zou doorlopen.
9. Van belang daarbij is nog dat de onderhandelingen over de eindejaarsuitkeringsregeling 2007 zijn gevoerd nadat Rochdale aan de ondernemingsraad in 2004 te kennen had gegeven de toenmalige 13e maand te willen beëindigen en nadat het hof had geoordeeld dat de eindejaarsuitkeringsregeling, zoals die werd gehanteerd, al die tijd nietig is geweest. Volgens de CAO bestond er derhalve geen aanspraak op een 13e maand. Omdat medewerkers echter wel jarenlang een 13e maand hadden ontvangen, diende er een redelijke overgangsregeling te worden gesloten, waarbij de termijn op zes jaar is gesteld. De eindejaarsuitkeringsregeling 2007 moet tegen deze achtergrond worden bezien.
10. Op het moment dat de onderhandelingen na de uitspraak van het hof zijn gestart – in het kader van de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden – was reeds een prestatietoeslagregeling overeengekomen die tijdelijk was, namelijk (in ieder geval) voor de duur van drie jaar. Die regeling bood (tijdelijk) compensatie aan werknemers die voorheen een 13e maand ontvingen (Bouwvereniging Rochdale-medewerkers), maar verleenden ook aanspraken aan werknemers die geen 13e maand ontvangen hadden (Patrimonium-medewerkers). Nadat de eindejaarsuitkeringsregeling 2007 tot stand was gekomen is de prestatietoeslag-regeling niet meer toegepast. Het tot stand komen van de eindejaarsuitkeringsregeling moest in dat licht dus enerzijds als overgangsregeling vanwege de nietigheid van de eerdere regeling, maar anderzijds ook gedurende de overgangsregeling in het kader van harmonisatieaanspraken verlenen aan medewerkers die de 13e maand nooit hebben ontvangen. Een overgangsregeling is naar zijn aard ook tijdelijk. Uit de stukken die in het geding zijn gebracht blijkt in dat verband ook dat bij de bevestiging van de onderhandelingen steeds een termijn is genoemd voor wat betreft de duur van de regeling (zie 1.4, 1.5, 1.8 en 1.9).
11. Al het voorgaande in aanmerking genomen, waaronder het feit dat de ondernemingsraad (nauw) bij de totstandkoming van de eindejaarsuitkeringsregeling 2007 is betrokken en met die regeling heeft ingestemd, is de kantonrechter van oordeel dat de ondernemingsraad geen instemmingsrecht toekomt over het al dan niet afschaffen of voortzetten van de eindejaarsuitkeringsregeling 2007.
12. De ondernemingsraad moet voorts in staat worden geacht om, daar waar hij de implicaties van een (voorgenomen) besluit niet kan over- of voorzien, (juridische) inlichtingen daarover te verkrijgen. Dit geldt temeer daar de onderhandelingen over de eindejaarsuitkeringsregeling 2007 zijn voortgezet na de procedure bij de kantonrechter en het hof, alwaar de ondernemingsraad was voorzien van juridische bijstand. De ondernemingsraad wordt dan ook niet gevolgd in haar betoog dat vanwege de maatschappelijke positie die zij had bij de onderhandelingen de regeling moet worden uitgelegd zoals de ondernemingsraad heeft gedaan.
13. Rochdale is met de ondernemingsraad in overleg getreden over de voorwaarden waaronder de regeling zou kunnen worden voortgezet. Dat partijen daarover (nog) geen overeenstemming hebben bereikt staat er naar het oordeel van de kantonrechter niet aan in de weg dat de regeling eindejaarsuitkering 2007 op 31 december 2012 is geëindigd. Vraag 1. moet aldus ontkennend worden beantwoord.

Vraag 2, 3 en 4.

14. Nu het antwoord op vraag 1. ontkennend is, behoeven de vragen 2, 3 en 4 geen bespreking meer
.

Vraag 5.

15. Ook deze vraag dient naar het oordeel van de kantonrechter ontkennend te worden beantwoord. Ter toelichting dient het volgende.
16. Uit de onderhandelingen die zijn gevoerd met betrekking tot de totstandkoming van de eindejaarsuitkeringsregeling 2007 blijkt dat er vanuit is gegaan dat deze in de plaats treedt van de prestatietoeslagregeling 2005. Dit kan in de eerste plaats worden afgeleid uit de brief van 13 november 2007, waarin is opgetekend dat de prestatietoeslagregeling zal worden
omgezetin een eindejaarsuitkeringsregeling. Omzetting impliceert dat de regeling op zichzelf niet meer bestaat maar wordt vervangen. In de tweede plaats is aan de prestatietoeslagregeling 2005 geen gevolg meer gegeven vanaf het moment dat overeenstemming is bereikt over de eindejaarsuitkeringsregeling. Voorts blijkt nergens uit dat is besproken dat de prestatietoeslagregeling 2005 zou herleven als de eindejaarsuitkeringsregeling niet zou worden voortgezet. Dit had, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wel voor de hand gelegen.
16. De ondernemingsraad heeft nog betoogd dat zij nimmer akkoord zou zijn gegaan met afschaffing van de prestatietoeslagregeling, omdat die het mogelijk maakte om tot 12% bij te verdienen. De ondernemingsraad heeft echter niet toegelicht waarom hij dan met de eindejaarsuitkeringsregeling heeft ingestemd. De prestatietoeslag bood overigens weliswaar de mogelijkheid om meer bij te verdienen, maar de toeslag was volledig afhankelijk van de prestaties. In de nieuwe regeling waren de werknemers verzekerd van een toeslag van 6% en was de overige 2% variabel. De eindejaarsuitkeringsregeling bood werknemers derhalve meer zekerheid. Tegen die achtergrond kan het betoog van de ondernemingsraad geen stand houden.
18. Al het voorgaande leidt ertoe dat de eindejaarsuitkeringsregeling met instemming van de ondernemingsraad in de plaats is getreden van de prestatietoeslagregeling en die regeling is derhalve komen te vervallen. Dat de prestatietoeslagregeling nog is opgenomen in het personeelshandboek brengt niet mee dat daardoor werknemers nog aanspraak op een uitkering geldend kunnen maken of dat daaruit volgt dat de regeling niet is vervangen. Duidelijk is dat het personeelshandboek niet geheel up-to-date is. Vraag 5. dient derhalve ontkennend te worden beantwoord.
19. Gelet op de aard van de procedure worden de proceskosten gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING

De kantonrechter beantwoordt de vragen als volgt:

Vraag 1:

Vraag 2, 3 en 4 :Deze vragen kunnen onbeantwoord blijven;

Vraag 5:

De werknemers kunnen na afloop of intrekking van de eindejaarsuitkeringsregeling 2007 geen aanspraak maken op de prestatietoeslagregeling 2005, zoals beschreven in artikel 2.5 van het personeelshandboek van Rochdale.
De proceskosten worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, bijgestaan door mr. M. Nieuwenhuijs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.