ECLI:NL:RBAMS:2014:838

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_7151
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake boete opgelegd aan ondernemer wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

Op 20 februari 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen een ondernemer, die hoeden en petten verkoopt, en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De ondernemer had een boete van € 12.000,- opgelegd gekregen wegens het in dienst hebben van twee vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning. De ondernemer verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat de boete niet in verhouding stond tot de ernst van de overtreding en onvoldoende rekening hield met zijn financiële draagkracht.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de ondernemer de boete als onredelijk ervoer, vooral gezien de impact op zijn eenmanszaak en zijn inkomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat onmiddellijke uitvoering van het boetebesluit onomkeerbare gevolgen zou hebben voor de ondernemer, die in financiële problemen zou komen door de boete. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en schorste het bestreden besluit van 28 oktober 2013.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de Minister in het besluit op bezwaar moet onderbouwen hoe de hoogte van de boete zich verhoudt tot de draagkracht van de ondernemer. De uitspraak concludeerde dat de ondernemer voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij door de boete in een financiële noodsituatie zou komen. De schorsing van de boete werd zonder termijn opgelegd, en de voorzieningenrechter gaf aan dat de voorziening vervalt zodra de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/7151

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter op

20 februari 2014 in de zaak tussen

[naam],
te [plaats], verzoeker
(gemachtigde mr. T.P.A. Weterings),
en
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigde mr. M. Hokke).

Zitting hebben:

mr. R.B. Kleiss, voorzieningenrechter,
mr. R.E. Toonen, griffier.
Verzoeker is ter zitting verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen zoals tevoren schriftelijk was aangekondigd.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit van 28 oktober 2013;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,- te betalen aan verzoeker;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan verzoeker te vergoeden.

Overwegingen

Verzoeker verkoopt hoeden en petten op het [adres] te [plaats]. Op [datum]2013 hebben inspecteurs van de Arbeidsinspectie in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) een controle uitgevoerd. Naar aanleiding van deze controle hebben de desbetreffende inspecteurs op 2 september 2013 een zogenoemd boeterapport opgesteld. Kort gezegd komen de bevindingen in de rapportage er op neer dat ten tijde van de controle twee personen ([Vreemdeling 1] en [Vreemdeling 2]) werkend in de marktkraam van verzoeker zijn aangetroffen. Bij het besluit van 28 oktober 2013 heeft verweerder verzoeker een boete opgelegd van € 12.000,- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de WAV, omdat twee vreemdelingen in de zin van de WAV arbeid voor hem verrichtten, terwijl zij niet over een tewerkstellingsvergunning beschikten.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gemotiveerd verzocht de boete te schorsen totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep.
Verweerder stelt dat onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit geen onomkeerbare gevolgen meebrengt, aangezien een ten onrechte betaalde geldsom met wettelijke rente wordt terug betaald. Dit standpunt volgt de voorzieningenrechter niet. Het is aannemelijk dat een boete van deze omvang in relatie tot het inkomen van verzoeker gevolgen heeft voor het eenmansbedrijf van verzoeker en de voorziening in zijn primaire levensbehoeften. In zoverre leidt onmiddellijke uitvoering van het boetebesluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot onomkeerbare gevolgen. Verzoeker heeft dus een spoedeisend belang bij een voorlopig oordeel over het bestreden besluit.
De bezwaren van verzoeker komen er op neer dat hij de boete niet evenredig acht aan de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan en dat voorts onvoldoende rekening is gehouden met zijn financiële draagkracht. Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat de heer [Vreemdeling 2] op zijn kraam heeft gelet omdat hij een afspraak met zijn advocaat had. De kraam heeft hij zelf opgebouwd, dat is enkele minuten werk. De heer [Vreemdeling 1] heeft hij op de bewuste dag voor het eerste ontmoet, maar verzoeker heeft hem niets gevraagd. [Vreemdeling 2] en [Vreemdeling 1] kennen elkaar wel, mogelijk hebben zij samen wat hoeden herschikt, maar ook dat was niet door hem gevraagd. Bij een eventuele verkoop zou [Vreemdeling 2] met verzoeker bellen, maar in de tijd dat hij weg was, is ook niets verkocht. Het pleit verder voor verzoeker dat hij tegenover de inspecteurs direct openheid van zaken heeft gegeven over de rol van [Vreemdeling 2]. Die omstandigheden zal verweerder moeten meewegen in de beslissing op bezwaar. Dat geldt evenzo voor de ernst van de gedraging. Verweerder zal zich moeten uitlaten over de vraag of de arbeidsduur van de betrokkenen in verhouding staat tot de hoogte van de boete.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het evident dat verzoeker met zijn inkomen door een boete van € 12.000,- waarvan hij gedurende 2 jaar maandelijks een bedrag van € 500,- moet betalen, in de financiële problemen terecht komt. Nu het hier een punitieve sanctie betreft zal verweerder in het besluit op bezwaar moeten onderbouwen in welke mate bij de hoogte van de boete rekening is gehouden met de draagkracht van verzoeker. Het gaat daarbij om een passende bestraffing enerzijds, waarbij verzoeker anderzijds niet onevenredig in zijn inkomen wordt getroffen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij door betaling van de boete in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Niet valt in te zien dat verweerder de beslissing op bezwaar en een eventuele beroepsprocedure niet kan afwachten. De voorzieningenrechter zal het besluit dan ook schorsen.
Aan de schorsing wordt geen termijn verbonden. Op grond van artikel 8:85, tweede lid onder c, van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de voorziening zodra de rechtbank uitspraak heeft gedaan.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier
de voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: C
Coll:WN
SB