ECLI:NL:RBAMS:2014:8388

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
13-674270-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring vordering benadeelde partij in strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging en opzetheling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 12 december 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 13 mei 2014 te Amsterdam een damesfiets heeft verworven, wetende dat deze door diefstal verkregen was. Daarnaast heeft de verdachte twee politieagenten bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en hen beledigd. De rechtbank heeft op 28 november 2014 een zitting gehouden, waar de officier van justitie, mr. S.T.C. Bouhuijzen, en de raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van een deel van de belediging dat niet bewezen kon worden verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. De vorderingen van de benadeelde partijen, die immateriële schadevergoeding eisten, zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat er onvoldoende bewijs was van geestelijk letsel. De rechtbank heeft daarbij de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad in acht genomen, die stelt dat voor vergoeding van immateriële schade geestelijk letsel moet worden aangetoond. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de politieagenten meegewogen in haar beslissing, evenals het feit dat de verdachte niet eerder voor ernstige misdrijven was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/674270-14
Datum uitspraak: 12 december 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 november 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.T.C. Bouhuijzen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 13 mei 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, een
(dames)fiets (merk:Batavus) (kleur: Blauw) (registratienummer: BA9187830)
heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de
verwerving en/of het voorhanden krijgen wist dat het (een) door diefstal, in
elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks 13 mei 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, [persoon 1]
(hoofdagent Politie Eenheid Amsterdam) en/of [persoon 2] (aspirant
Politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend een vuurwapen en/of een kruisboog, althans een op een vuurwapen
en/of een kruisboog gelijkend object, gericht op die [persoon 1] en/of [persoon 2]
en/of (daarbij) deze (tijdens zijn aanhouding) dreigend de woorden
toegevoegd "Je weet niet wie ik ben, ik ben [verdachte]. Wacht maar tot je het
weet dan wordt je bang" en/of "ik maak jullie af" en/of "wacht maar af jullie.
Ik ga je doodmaken, helemaal dood maken!", althans woorden van gelijke
bedreigende aard en/of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 13 mei 2014 te Amsterdam, althans in Nederland,
opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [persoon 2] (aspirant Politie
Eenheid Amsterdam), gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van
zijn bediening, in/tegen diens hand, althans diens lichaam, heeft gespuugd
en/of (daarbij) een of meer perso(o)n(en), genaamd [persoon 1] (hoofdagent
Politie Eenheid Amsterdam) en/of [persoon 2] (aspirant Politie Eenheid
Amsterdam), in het openbaar mondeling heeft beledigd, door tegen voornoemde [persoon 1]
en/of [persoon 2] de volgende woorden te bezigen: "jij hebt iets tegen
mij, ik hou niet van vrouwen" (en/of daarbij met zijn tong over/langs zijn
lippen/mond streek/likte) en/of "kankerlijers, jullie zijn kankerlijers"
en/of "ik maak jullie af" en/of "wacht maar af jullie. Ik ga je doodmaken,
helemaal dood maken", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of
strekking;
3.
hij op of omstreeks 13 mei 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, een wapen
van categorie I, te weten een (gedeelte van een) kruisboog, merk Hou Shieuh,
type CF-111, 30 cm x 12 cm, voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunten
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 eerste cumulatief/alternatief, 2 tweede cumulatief/alternatief en 3 ten laste gelegde feiten.
De raadsvrouw heeft eveneens geconcludeerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsvrouw wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij dagvaarding onder 1, 2 eerste cumulatief/alternatief, 2 tweede cumulatief/alternatief en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 2 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat het onderdeel "jij hebt iets tegen mij, ik hou niet van vrouwen" (en/of daarbij met zijn tong over/langs zijn lippen/mond streek/likte) en/of "ik maak jullie af" en/of "wacht maar af jullie. Ik ga je doodmaken, helemaal dood maken" zonder nadere - en ontbrekende -toelichting niet beledigend is in de zin van artikel 266 Wetboek van Strafrecht, zodat dit onderdeel van het ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 13 mei 2014 te Amsterdam een damesfiets (merk: Batavus, kleur: Blauw) heeft verworven, terwijl hij ten tijde van de verwerving wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof;
ten aanzien van het onder 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde:
hij op 13 mei 2014 te Amsterdam [persoon 1] (hoofdagent Politie Eenheid Amsterdam) en [persoon 2] (aspirant Politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend object gericht op die [persoon 1] en daarbij [persoon 1] en [persoon 2] tijdens zijn aanhouding dreigend de woorden toegevoegd "Je weet niet wie ik ben, ik ben [verdachte]. Wacht maar tot je het weet dan word je bang" en "ik maak jullie af" en "wacht maar af jullie.
Ik ga je doodmaken, helemaal dood maken!";
ten aanzien van het onder 2 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde:
hij op 13 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [persoon 2] (aspirant Politie Eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening tegen diens hand heeft gespuugd en daarbij [persoon 1] (hoofdagent Politie Eenheid Amsterdam) en [persoon 2] (aspirant Politie Eenheid Amsterdam), in het openbaar mondeling heeft beledigd, door tegen [persoon 1] en [persoon 2] de volgende woorden te bezigen: "kankerlijers, jullie zijn kankerlijers";
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op 13 mei 2014 te Amsterdam een wapen van categorie I, te weten een gedeelte van een kruisboog, merk Hou Shieuh, type CF-111, 30 cm x 12 cm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2 eerste cumulatief/alternatief, 2 tweede cumulatief/alternatief en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte niet bewust met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de politieagenten heeft gericht. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat een persoon met wie hij ruzie had gehad, voor de deur stond en besloot haar af te schrikken met een oud deel van een kruisboog, en dat verdachte, op het moment dat hij zag dat er politie voor zijn deur stond, de deur heeft geopend en zichzelf heeft overgegeven aan de politie.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Hierbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belediging van twee politieagenten. Tevens heeft verdachte de Wet wapens en munitie overtreden. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan opzetheling.
Toen de politieagenten bij verdachte voor de deur kwamen in verband met verdenking van de heling van een fiets, heeft verdachte van achter het raam een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getrokken, waardoor één van de politieagenten oog in oog kwam te staan met - naar zij aannam - de loop van het wapen. Zij heeft voor haar leven gevreesd. Tijdens zijn aanhouding heeft verdachte bedreigende woorden geroepen naar de politieagenten. In de politieauto heeft verdachte tegen de hand van één van de politieagenten gespuugd en “kankerlijers” naar hen geroepen.
Politieagenten moeten hun functie kunnen uitoefenen zonder bedreigd en beledigd te worden. Met name het gebruik van een (imitatie)wapen daarbij is een zeer ernstig feit. Dergelijke handelingen tasten het gezag van het politieapparaat aan en kunnen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. Met het plegen van deze strafbare feiten heeft verdachte blijk gegeven de belangen van anderen te veronachtzamen.
Het gevaar dat uitgaat van het tonen van een (imitatie)wapen kan, ook in het geval van politieagenten, bovendien een (hevige) tegenreactie uitlokken. Verbalisant [persoon 1] voerde de trekkerdruk op en het had maar zeer weinig gescheeld of zij had daadwerkelijk een schot met haar dienstwapen op verdachte afgevuurd. Dat dit niet is gebeurd, is dan ook niet aan verdachte te danken maar aan het professionele optreden van de betreffende agenten.
Voorts is heling een ergerlijk feit en houdt deze de diefstal van goederen in stand.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden is.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat met deze strafoplegging voldoende recht wordt gedaan aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten, mede gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 oktober 2014 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor ernstige misdrijven is veroordeeld. Reden waarom de rechtbank bij de strafoplegging afwijkt van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

[persoon 1] en [persoon 2] hebben zich in deze strafzaak als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding groot respectievelijk € 2.000,- en € 1.000,- bestaande uit immateriële schade (psychisch leed).
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van beide vorderingen.
De raadsvrouw heeft bepleit de vorderingen van de benadeelde partijen ingevolge artikel 6:106 BW af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, nu angstgevoelens niet voor vergoeding in aanmerking komen en eventuele ernstigere schade, waarbij er wel sprake is van een aantasting in de persoon, niet door de benadeelde partijen is aangetoond.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De benadeelde partijen hebben gesteld psychisch leed te hebben opgelopen als gevolg van de onder 2, eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feiten. Voor het aannemen van psychisch leed dient aannemelijk gemaakt te worden dat er sprake is van geestelijk letsel.
Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2002 (NJ 2002, 240) is voor vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 BW vereist dat het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. In het arrest van 9 mei 2003 (NJ 2005, 168) heeft de Hoge Raad de aan geestelijk letsel als persoonsaantasting te stellen eisen gepreciseerd en bepaald dat de partij die zich op aantasting van de persoon beroept, voldoende concrete gegevens zal moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Dit zal in de regel betekenen dat rapportage door een deskundige onontbeerlijk is, aldus de Hoge Raad.
Gezien deze jurisprudentie van de Hoge Raad komt de rechtbank tot het oordeel dat het gestelde geestelijk letsel bij de benadeelde partijen als gevolg van de onder 2, eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feiten onvoldoende aannemelijk is geworden. De vordering is immers onvoldoende onderbouwd doordat er geen stukken van een deskundige zijn bijgevoegd waaruit dit zou kunnen blijken. Omdat evenwel ook aannemelijk is dat de gebeurtenissen op 13 mei 2014 op de benadeelde partijen, zelfs in hun hoedanigheid van agenten die veelvuldig met bedreigende situaties worden geconfronteerd, een diepe impact op hen hebben gehad, zal de rechtbank de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren zodat zij, desgewenst, de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 266, 267, 285 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
opzetheling;
ten aanzien van het onder 2 eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
90 (negentig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en T.H. van Voorst Vader, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2014.
mr. Van Voorst Vader is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.