4.4Het oordeel van de rechtbank
Voordat de rechtbank uiteenzet welke in de wettige bewijsmiddelen vervatte feiten en omstandigheden zij redengevend acht voor het bewijs, zal zij ingaan op het verweer van de verdediging dat geen sprake is van opzet.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte het slachtoffer een steekverwonding heeft toegebracht als gevolg waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. Het steekwapen betrof een mes met een lemmet van 15 centimeter lang. Het slachtoffer is geraakt in het linker bovenbeen, buiten/achterwaarts.
Uit het deskundigenrapport dat is opgemaakt op 20 mei 2014 door forensisch arts Van Venrooij blijkt het volgende. De vorm en diepte van de steekwond worden bepaald door een groot aantal factoren, zoals de specifieke eigenschappen van het veroorzakende voorwerp, de richting, kracht en snelheid van de beweging waarmee de geweldsinwerking plaatsvindt en de lokalisatie op het lichaam. Vervolgens wordt dan de maximale lengte van de huidperforatie afgezet tegen de maximale breedte van het lemmet en wordt voorts de lengte en het verloop van het steekkanaal bezien. Hieruit leidt de deskundige af dat de snijdende bewegingscomponent bij de in- en uitgaande beweging waardoor de steekwond in het been werd veroorzaakt, kan worden aangemerkt als relatief gering. De geringe bijkomende bijdrage van de snijdende bewegingscomponent aan de huidwondlengte past bij een opeenvolging van bewegingen waarbij de ingaande en de uitgaande beweging van een lemmet langs nagenoeg hetzelfde traject hebben plaatsgevonden zonder zijdelingse bewegingscomponenten van betekenis. Daarbij is een belangrijk gegeven dat de omgeving van het letsel volledig vrij is van andere verwondingen zoals krassen, huidverscheuringen en bloeduitstortingen. Ook dit past bij een ontstaanswijze van de verwonding met relatief weinig bijkomende dynamiek. In een situatie waarin het steekletsel zou zijn ontstaan door een val van enige hoogte in het mes dat steeds vastgehouden zou zijn, zouden zowel een grotere snijcomponent, een minder regelmatige wondvorm, onderbrekingen van de wondranden en begeleidend andersoortig letsel te verwachten zijn. Nu hiervan geen sprake is, komt de deskundige tot de conclusie dat de kans op het aantreffen van de onderzoeksbevindingen, het mes en de wondkenmerken van het steekletsel, veel groter is onder een scenario met relatief weinig dynamiek tussen beide betrokkenen dan onder een scenario met relatief veel dynamiek tussen betrokkenen.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet precies kan herinneren hoe het slachtoffer is gevallen. Wel heeft hij tijdens de reconstructie verklaard dat hij het slachtoffer van zich af heeft geduwd en wel naar achteren. Naar het oordeel van de rechtbank valt de lezing van verdachte onder het scenario met relatief veel dynamiek tussen betrokkenen, hetgeen door de deskundige ter zitting van 8 december 2014 is bevestigd.
Tegenover dit rapport staan de verklaringen van verdachte. Verdachte heeft in eerste instantie een leugenachtige verklaring afgelegd. Zowel ter plaatse als op het politiebureau heeft verdachte immers – naar later is gebleken in strijd met de waarheid – verklaard dat het slachtoffer al gewond was toen hij de coffeeshop binnenkwam. Nadat verdachte werd geconfronteerd met de eerder genoemde camerabeelden waaruit bleek dat tussen het moment dat het slachtoffer de coffeeshop binnenging en het moment dat verdachte arriveerde niemand anders de coffeeshop in of uit is gegaan, is verdachte op zijn eerdere verklaring teruggekomen. Zijn nieuwe verklaring heeft verdachte vervolgens in de loop van het onderzoek op meerdere (relevante) onderdelen aangepast. Zo heeft verdachte bij de politie verklaard dat het slachtoffer op een kruk stond toen hij met de spotjes aan het plafond bezig was. Op de foto in het dossier op pagina C 128 is te zien dat het slachtoffer volgens verdachte op de kruk stond en boven zijn hoofd met de spotjes bezig was. Uit de beschikbare informatie is gebleken dat dit, gezien de hoogte van de kruk en de lengte van het slachtoffer, feitelijk onmogelijk is. Bij de reconstructie is verdachte op deze verklaring teruggekomen en heeft hij verklaard dat het slachtoffer op de bar zat. Nadat verdachte ter zitting van 8 december 2014 met deze inconsequentie is geconfronteerd, heeft hij verklaard dat hij niet meer weet of het slachtoffer stond of zat en dat hij dat ook niet wist tijdens de reconstructie; hij heeft tijdens de reconstructie verklaard dat het slachtoffer op de bar zat omdat hij zich erg onder druk gezet voelde en niet de indruk wilde wekken dat hij niet wilde meewerken aan het onderzoek. De rechtbank acht deze uitleg van verdachte over de tegenstrijdigheden in zijn verklaringen onaannemelijk. Uit de beelden van de reconstructie blijkt immers dat verdachte wel degelijk kenbaar maakte wanneer hij zich bepaalde handelingen niet meer kon herinneren.
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat verdachte het slachtoffer tijdens een val en per ongeluk heeft gestoken. Hierbij betrekt de rechtbank de opvallende gedragingen van verdachte na afloop van het steken.
Over zijn gedragingen na het steken heeft verdachte gesteld dat hij in een paniekreactie handelde. Verdachte heeft verklaard dat hij het alarmnummer was vergeten en dat hij daarom zijn oom 112 heeft laten bellen, dat hij het mes – dat op zijn tas is aangetroffen en waarmee het slachtoffer is gestoken – onder de kraan heeft gehouden om af te spoelen en dat hij naar buiten is gegaan om hulp in te roepen.
De rechtbank is van oordeel dat het afwassen van het steekwapen of het vergeten van het alarmnummer op zichzelf genomen zou kunnen worden verklaard door een paniekreactie, maar dat de omstandigheden in de onderhavige zaak, in onderlinge samenhang bezien, daartegen pleiten. In de eerste plaats heeft verdachte tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn gemoedstoestand na het steken. Zo heeft verdachte meermalen verklaard dat hij, nadat het slachtoffer hem zei dat hij gestoken had, dacht dat het niet ernstig was, dat het slechts om een schrammetje zou gaan en dat het wel goed zou komen. In de tweede plaats heeft verdachte verklaard dat hij na de bovengenoemde opmerking van het slachtoffer meteen het mes ging afwassen en zijn oom ging bellen, zonder dat hij checkte hoe het met het slachtoffer gesteld was. In de derde plaats heeft verdachte verklaard dat hij in paniek naar buiten is gegaan om hulp te roepen en dat hij aan getuige [getuige] hulp heeft gevraagd, terwijl dit niet strookt met de camerabeelden en de verklaring van [getuige] zelf. Op de camerabeelden van voor de coffeeshop is immers te zien – in tegenstelling tot wat verdachte heeft verklaard – dat verdachte niet direct omstanders om hulp heeft gevraagd toen hij naar buiten liep. Hij heeft eerst nog bellend heen en weer gelopen, is gestopt met bellen en is opnieuw gaan bellen, is overgestoken en daar even blijven staan om vervolgens weer terug te lopen naar de coffeeshop. Nadat verdachte al ongeveer drie minuten buiten was, zag getuige [getuige] dat verdachte er erg beroerd uitzag en is daarom op hem afgestapt om te vragen of alles wel goed was. Verdachte heeft toen pas tegen [getuige] gezegd dat hij binnen moest kijken wat er is gebeurd.
De rechtbank is op grond van het voornoemde dan ook van oordeel dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat de gedragingen kunnen worden verklaard uit een paniekreactie, als onaannemelijk terzijde dient te worden geschoven. Het samenstel van gedragingen past veeleer bij een situatie waarin verdachte zich bewust moet zijn geweest van zijn handelen.
De rechtbank stelt vast dat, gelet op het rapport van de wonddeskundige en het achterwege blijven van een aannemelijk alternatief scenario over de oorzaak van het door het slachtoffer opgelopen dodelijk letsel, in combinatie met bovenomschreven gedragingen, boven redelijke twijfel is verheven dat verdachte het slachtoffer opzettelijk met het mes in zijn bovenbeen heeft gestoken. Dat een mogelijk motief voor het steken niet is komen vast te staan, doet hier niet aan af.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van voorbedachte raad, zodat verdachte van de hem ten laste gelegde moord zal worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de handelingen van verdachte willens en wetens op de dood van het slachtoffer waren gericht; van vol opzet is niet gebleken.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat evenmin kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
De rechtbank overweegt dat in het midden kan blijven of in het onderhavige geval de aanmerkelijke kans bestond dat door het handelen van verdachte de dood van het slachtoffer zou intreden, nu de rechtbank van oordeel is dat de hierboven beschreven omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat verdachte de kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. In aanmerking genomen dat de precieze toedracht van het steken onbekend is gebleven, dat verdachte slechts éénmaal heeft gestoken, dat het slachtoffer hierbij buiten/achterwaarts ter hoogte van het linker bovenbeen is geraakt en dat verdachte derhalve niet rechtstreeks op de slagader heeft ingestoken, kan niet worden vastgesteld dat verdachte de dood van het slachtoffer op de koop heeft toegenomen. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank komt niet toe aan het door de raadsvrouw subsidiair gedane verzoek, nu de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte opzet op de dood van het slachtoffer had.
Zware mishandeling met de dood ten gevolge
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wel kan worden bewezen, zoals hierna vermeld. Door met een mes met een lemmet van 15 centimeter diep in het (boven)been te steken, bestaat immers de aanmerkelijke kans dat er pezen, spieren, vaten en/of zenuwen worden geraakt en aldus lichamelijk letsel dat als zwaar kan worden gekwalificeerd als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, wordt veroorzaakt. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de uiterlijke verschijningsvormen van de gedragingen van verdachte, zoals hierboven geschetst, kan worden vastgesteld dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Hierdoor is sprake van – in ieder geval voorwaardelijk – opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Deze zware mishandeling heeft de dood ten gevolge gehad.