Beoordeling in conventie en in reconventie
8. De kantonrechter zal de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk bespreken, nu deze nauw met elkaar samenhangen. Daarbij zal eerst het debat in conventie grotendeels aan bod komen. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] - de hierna afzonderlijk te bespreken kosten voor het werk van [installateur] niet meegenomen - in totaal een bedrag van € 23.132,70 van de facturen van C4U onbetaald heeft gelaten. Die onbetaald gebleven facturen zien deels op werk aan de [adres 3] en voor het andere deel op het werk aan de [adres 1 en 2].
10. Van de laatstgenoemde facturen heeft een deel betrekking op meerwerk. In totaal heeft C4U in verband met de [adres 1 en 2] naast de aanneemsom (zie 1.2) een bedrag van € 20.077,- (€ 41.119,46 - € 21.042,50) aan meerwerk gefactureerd. Dit meerwerk ziet, zo stelt C4U, onder meer op het herstel van houtrot en binnenwerkzaamheden, zoals schilderwerk en herstel van lekkages.
11. [gedaagde] heeft in dit laatste verband tot verweer aangevoerd dat C4U in strijd met het bepaalde van artikel 7:754 BW heeft gehandeld. Naar de kantonrechter begrijpt, voert [gedaagde] daartoe het volgende aan. [gedaagde] had in verband met de slechte staat van de [adres 1 en 2] een aanschrijving van de Gemeente Amsterdam ontvangen. [gedaagde] heeft toen aan C4U gevraagd om het pand zodanig te herstellen, dat aan de gemeentelijke aanschrijving zou zijn voldaan. Op basis van deze opdracht zijn partijen de genoemde aanneemsom overeengekomen. Vervolgens heeft C4U een groot aantal extra werkzaamheden in rekening gebracht. Dit meerwerk had echter in het aangenomen werk moeten zitten, althans [gedaagde] mocht er in het licht van de aan C4U gegeven opdracht (voldoen aan de aanschrijving) op vertrouwen dat dit daarin was opgenomen, aangezien dit meerwerk noodzakelijk was om aan de aanschrijving te voldoen. Dit laatste had C4U bij het opnemen van het werk ook redelijkerwijs moeten voorzien. C4U had dit meerwerk dus in de aanneemsom moeten opnemen of in elk geval [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst ervoor moeten waarschuwen dat het werk duurder zou uitvallen. Nu C4U niet aan die waarschuwingsplicht heeft voldaan, kan zij dit werk niet als meerwerk in rekening brengen, aldus [gedaagde].
12. C4U heeft in reactie op dit betoog van [gedaagde] gesteld dat de binnenwerkzaamheden (zoals door C4U omschreven in het door haar als productie 4 bij dagvaarding overgelegde overzicht waarvan de inhoud niet door [gedaagde] is weersproken) geen verband houden met de aanschrijving door de Gemeente, maar later door [gedaagde] zijn opgedragen, en dat het herstel van houtrot nooit in de offerte wordt opgenomen, omdat dit altijd op maat moet worden beoordeeld tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden. Nu [gedaagde] tegenover dit gemotiveerde verweer van C4U zijn onder 11 omschreven, andersluidende, stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, wordt zijn beroep op artikel 7:754 BW gepasseerd.
13. Aldus wordt als vaststaand aangenomen dat de door C4U als meerwerk gefactureerde werkzaamheden inderdaad extra werkzaamheden zijn die los stonden van de initiële opdracht tot herstel in verband met de gemeentelijke aanschrijving. [gedaagde] heeft op zichzelf niet weersproken dat hij opdracht heeft gegeven tot deze extra werkzaamheden. Evenmin heeft [gedaagde] voldoende gemotiveerd bestreden dat hij zich bij het geven van die opdracht heeft gerealiseerd dat het ging om meerwerk dat extra kosten met zich zou brengen. Nu tenslotte van de kant van [gedaagde] ook niet gemotiveerd is bestreden dat de prijs die C4U voor dit extra werk in rekening heeft gebracht, op zichzelf als een redelijke prijs is aan te merken, is de slotsom dat [gedaagde] de facturen voor het verrichte werk aan de [adres 1 en 2] volledig moet voldoen.
14. Met betrekking tot het deel van de facturen dat ziet op de [adres 3], heeft [gedaagde] aangevoerd dat C4U bij het sluiten van de overeenkomst een richtprijs van € 10.000,- heeft genoemd en aldus op grond van het bepaalde in artikel 7:752 lid 2 BW, behoudens een nadere waarschuwing, niet met meer dan 10% van die richtprijs mocht afwijken. C4U heeft echter niet aan die verplichting voldaan, aangezien C4U zonder nadere waarschuwing een bedrag van € 25.868,25 (€ 12.404,75 + € 13.463,50) in rekening heeft gebracht voor het totale werk, aldus [gedaagde].
15. De kantonrechter passeert ook dit verweer. Uit de facturen volgt dat er over een periode van ruim 9 maanden diverse werkzaamheden aan de [adres 3] zijn uitgevoerd. Uit de door C4U als productie 4 bij dagvaarding overgelegde overzichten (met als titels ‘Project [adres 3] buiten Achtergevel’ en ‘Project [adres 4]’) volgt welke werkzaamheden er zijn uitgevoerd. [gedaagde] heeft de door C4U gegeven omschrijving van het werk niet bestreden, zodat deze is vast komen te staan. Daaruit blijkt dat er zowel werkzaamheden aan de achtergevel, waarvan een deel meerwerk (omschreven als ‘project [adres 3]’) , als aan de binnenzijde van het pand zijn uitgevoerd, waarvan een groot deel als meerwerk ([abusievelijk] omschreven als ‘project [adres 4]’, omdat het ook hier werkzaamheden op [adres 3] betrof). Die werkzaamheden zijn met verschillende facturen gedeclareerd. Mede tegen deze achtergrond heeft [gedaagde] onvoldoende concreet en onderbouwd gesteld dat er voorafgaand aan de aannemingsovereenkomst een richtprijs van € 10.000,- door C4U was genoemd en zo ja, voor welke werkzaamheden die richtprijs dan precies gold. De schriftelijke verklaring van [schoonvader], de schoonvader van [gedaagde] (hierna: [schoonvader]), waar hij zich in dit verband op beroept, kan hem niet baten. In deze verklaring staat immers - zakelijk weergegeven - dat [schoonvader] heeft gehoord dat [gedaagde] aan [naam] van C4U, vroeg wat de eventuele kosten zouden worden als de achterkant [van [adres 3], kantonrechter] gerenoveerd zou worden. ‘[naam] gaf als antwoord dat het project niet duurder zou worden als tienduizend euro’. Vast staat echter dat C4U in opdracht van [gedaagde] meerwerk aan de achtergevel van [adres 3] heeft verricht en bovendien (meer)werk aan de binnenzijde van [adres 3]. Dat de uiteindelijk in rekening gebrachte kosten die betrekking hebben op [adres 3] dan (veel) hoger uitvallen dan een (gesteld) genoemde richtprijs van € 10.000,- voor werk aan de achtergevel is dan niet meer dan logisch. Nu aldus het beroep op een richtprijs wordt gepasseerd en [gedaagde] ook in dit verband ten aanzien van de eigenlijke onderliggende opdracht en de redelijkheid van de prijs geen verweer is gevoerd, dient [gedaagde] ook deze facturen volledig te betalen.
wanprestatie en vordering tot schadevergoeding/verrekening
16. Voor zover [gedaagde] tenslotte heeft betoogd hij de vordering tot betaling van de facturen kan verrekenen met een tegenvordering tot schadevergoeding vanwege ondeugdelijke uitvoering van het geleverde werk, faalt dat. Nog daargelaten dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat de door hem onder 6 omschreven gebreken aan de [adres 3] zijn toe te rekenen aan ondeugdelijkheden in het werk dat C4U ruim twee jaar daarvoor heeft uitgevoerd, heeft [gedaagde] geen enkele onderbouwing gegeven van de door hem genoemde herstelkosten van de gebreken. Nu [gedaagde] aldus de door hem gestelde wanprestatie én de daardoor geleden schade onvoldoende heeft onderbouwd, wordt de vordering in reconventie afgewezen. Omgekeerd staat aldus in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen vast dat de vordering in conventie ten minste tot een bedrag van € 23.132,70 toewijsbaar is. Immers, gelet op de onder genoemde 1.6 sommatie staat ook vast dat [gedaagde] met de betaling van die facturen in verzuim is.
17. C4U heeft in conventie tevens betaling gevorderd van voorbereidend werk voor het plaatsen van een cv-ketel, welk werk [installateur] als onderaannemer in april/mei 2011 in opdracht van C4U heeft uitgevoerd ten behoeve van [gedaagde]. Naar de kantonrechter begrijpt, heeft C4U voor dit werk € 2.000,25 (€ 25.132,95 - € 23.132,70, zie 1.3 en 1.4) bij [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] heeft niet gemotiveerd betwist dat de genoemde werkzaamheden door [installateur] zijn uitgevoerd, noch heeft [gedaagde] bestreden dat hij opdracht heeft gegeven tot deze werkzaamheden. [gedaagde] heeft wel tot verweer aangevoerd dat [installateur] hem direct heeft gefactureerd. [gedaagde] heeft echter nagelaten deze laatste stelling te onderbouwen, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Aldus wordt met C4U aangenomen dat C4U het werk als hoofdaannemer heeft aangenomen en dat [installateur] dit vervolgens als op basis van onderaanneming in opdracht voor C4U heeft uitgevoerd. Daarmee staat vast dat [gedaagde] uit hoofde van de overeenkomst van aanneming tussen partijen ook dit resterende deel van de factuursom aan C4U moet voldoen.
18. De slotsom is aldus, dat de in conventie gevorderde hoofdsom toewijsbaar is tot een bedrag van ten minste € 25.000,-. Aangezien C4U haar vordering in dit geding tot dat bedrag heeft beperkt, behoeven de gevorderde incassokosten en de tot aan de dag der dagvaarding verbeurde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW geen bespreking. Wel zal de kantonrechter de over de hoofdsom van € 25.000,- gevorderde wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding toewijzen.
19. Bij deze uitkomst van de procedure wordt [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van C4U worden
in conventiebegroot op € 1.818,77 (€ 95,77 aan explootkosten, € 923,- aan griffierecht en € 800,- aan salaris gemachtigde (2 punten x liquidatietarief € 400,-) en
in reconventieop € 200,- aan salaris gemachtigde (1 punt x liquidatietarief € 400,- x factor 0,5).
20. Ook wordt [gedaagde] veroordeeld in de nakosten, die worden begroot zoals hierna weergegeven.
21. Het bezwaar van [gedaagde] tegen een uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt gepasseerd, nu [gedaagde] geen, althans onvoldoende feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven om van daarvan af te zien.