In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen PricewaterhouseCoopers B.V. (PwC) en een werkneemster, hierna aangeduid als [verweerster]. De werkneemster, die sinds 2003 te maken had met alcoholverslaving en langdurige periodes van arbeidsongeschiktheid, had na een periode van stabiliteit opnieuw te maken met uitval. PwC verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, stellende dat het vertrouwen in de werkneemster was weggevallen door haar verslaving en de daarmee gepaard gaande langdurige ziekteverzuim. De werkneemster betwistte de ontbinding en voerde aan dat haar alcoholverslaving als ziekte moet worden aangemerkt, waardoor het verzoek tot ontbinding niet kon worden toegewezen.
De kantonrechter oordeelde dat PwC in de jaren voorafgaand aan het verzoek voldoende gelegenheid had geboden aan de werkneemster om haar verslaving te behandelen en dat er een laatste kans was geboden in 2007. De rechter erkende dat de werkneemster in de jaren 2004 tot en met 2011 goed had gefunctioneerd, maar dat de situatie in 2012 weer escaleerde. De kantonrechter concludeerde dat PwC zich op het standpunt mocht stellen dat het vertrouwen in de werkneemster was weggevallen, maar dat dit gepaard moest gaan met een serieuze vergoeding. Uiteindelijk werd de arbeidsovereenkomst ontbonden met een vergoeding van € 55.000,- voor de werkneemster, rekening houdend met de duur van het dienstverband en haar leeftijd.
De rechter benadrukte dat PwC niet zorgvuldig had gehandeld door de werkneemster niet de kans te geven om haar werkzaamheden volledig op te pakken na haar herstel. De kantonrechter besloot dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst inging per 1 januari 2015, met de mogelijkheid voor PwC om het verzoek in te trekken voor een bepaalde datum. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg, tenzij PwC het verzoek introk, in welk geval zij de proceskosten zou moeten betalen.