ECLI:NL:RBAMS:2014:8981
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Noorse rechter en voorlopige verblijfplaats van een minderjarige na kinderontvoering
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 december 2014, gaat het om de voorlopige verblijfplaats van een minderjarige, die sinds de zomervakantie van 2014 bij haar vader in Nederland verblijft. De moeder, die in Noorwegen woont, heeft verzocht om de bevoegdheid van de Noorse rechter te erkennen, ondanks dat de minderjarige feitelijk in Nederland verblijft. De vader heeft de minderjarige zonder toestemming van de moeder in Nederland gehouden, wat formeel als kinderontvoering kan worden gekwalificeerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat, hoewel de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, de Noorse rechter bevoegd blijft om over de hoofdverblijfplaats te beslissen, gezien de omstandigheden van de zaak. De voorzieningenrechter heeft echter wel de bevoegdheid om een voorlopige voorziening te treffen, omdat er een spoedeisend belang is bij het vaststellen van de verblijfplaats van de minderjarige. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt dat de minderjarige voorlopig bij de vader zal verblijven, totdat er in een bodemprocedure een definitieve uitspraak wordt gedaan. De voorzieningenrechter heeft dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.