In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 december 2014 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor huisvesting door de Stichting Islamitisch Onderwijs Amsterdam. De aanvraag was ingediend in het kader van het Onderwijshuisvestingsprogramma 2013. De gemeente Amsterdam had het bezwaar van de stichting tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat er volgens de gemeente geen procesbelang zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het belang van de stichting bij een oordeel over de rechtmatigheid van het primaire besluit wel degelijk aanwezig was, aangezien dit oordeel invloed kan hebben op toekomstige besluiten over opname in het programma.
De voorzieningenrechter stelde vast dat de afwijzing van de aanvraag niet kon standhouden binnen het huidige wettelijke kader. De gemeente had inbreuk gemaakt op de vrijheid van richting en inrichting zoals vastgelegd in artikel 23, vijfde lid, van de Grondwet. De rechter benadrukte dat de weigeringsbevoegdheden in artikel 76k van de Wet op het voortgezet onderwijs limitatief zijn en dat de gemeente geen dwingende voorwaarden kan stellen met betrekking tot de bestuurlijke inrichting van een school en de kwaliteit van het onderwijs.
De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag dat de gemeente in gebreke blijft, tot een maximum van € 15.000,-. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de stichting tot een bedrag van € 974,- en het griffierecht van € 328,- diende te worden vergoed.