ECLI:NL:RBAMS:2014:9324

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
AMS 14-2336
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw uit Guercif (Marokko), en de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw), die door de Svb was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres op 31 januari 2013 door de Svb was afgewezen, omdat eiseres geen nabestaande in de zin van de Anw was. Dit was gebaseerd op het feit dat haar huwelijk met haar overleden echtgenoot, [echtgenoot], niet geldig was, aangezien zij de vijfde echtgenote was en de wet in Nederland niet toestaat dat een man met meer dan vier vrouwen getrouwd is.

Eiseres had eerder, in 2005, al een aanvraag voor een nabestaandenuitkering ingediend, die ook was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die de eerdere afwijzing konden rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat de afwijzing van de aanvraag in 2005 onherroepelijk was geworden, omdat eiseres daartegen geen bezwaar had gemaakt. De rechtbank kon daarom niet opnieuw beoordelen of de eerdere besluiten van de Svb juist waren.

Eiseres had ook aangevoerd dat zij ziek was en niet kon werken, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen invloed had op haar recht op een nabestaandenuitkering. De rechtbank concludeerde dat de Svb niet verplicht was om een nieuw onderzoek naar de arbeidsongeschiktheid van eiseres uit te voeren, omdat dit niet relevant was voor de beoordeling van haar recht op een nabestaandenuitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, maar oordeelde wel dat de Svb fouten had gemaakt in de communicatie en besluitvorming, en droeg de Svb op om het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/2336

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2014 in de zaak tussen

[eiseres] , te Guercif (Marokko), eiseres

en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. G.E. Eind).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de (herhaalde) aanvraag van eiseres voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) afgewezen.
Bij besluit van 12 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2014.
Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [echtgenoot] ( [echtgenoot] ) is op [dag] maart 2001 overleden. Eiseres heeft op 27 januari 2003 voor het eerst een nabestaanden- en halfwezenuitkering aangevraagd bij verweerder, vanwege het overlijden van [echtgenoot] .
2. Verweerder heeft bij besluit van 23 februari 2005 de aanvraag voor een nabestaandenuitkering afgewezen. Volgens verweerder is eiseres geen nabestaande in de zin van de Anw, omdat haar huwelijk met [echtgenoot] niet geldig was. Eiseres was namelijk de vijfde echtgenote en het is niet toegestaan dat een man met meer dan vier vrouwen getrouwd is, aldus verweerder. Eiseres heeft tegen dit afwijzende besluit geen rechtsmiddel aangewend, zodat dit besluit inmiddels onherroepelijk is geworden.
3. Bij afzonderlijk besluit van eveneens 23 februari 2005 heeft verweerder eiseres wel een halfwezenuitkering toegekend tot maximaal de 18e verjaardag van haar zoon [naam] .
Op 9 augustus 2011 is [naam] 18 jaar geworden. In verband daarmee heeft verweerder bij besluit van 11 mei 2011 aan eiseres meegedeeld dat de halfwezenuitkering per 31 augustus 2011 wordt beëindigd. Eiseres kon (ook) tegen dit besluit binnen zes weken bezwaar maken, maar heeft dat niet gedaan, zodat ook dit besluit onherroepelijk is geworden.
4. Wel heeft eiseres vijf maanden later, bij brief van 12 oktober 2011, verzocht om herziening van haar Anw-uitkering, met als reden dat zij volledig arbeidsongeschikt is.
Dit verzoek is op 4 mei 2012 afgewezen onder verwijzing naar het besluit van 11 mei 2011 tot beëindiging van de halfwezenuitkering. Dit besluit heeft verweerder in bezwaar bij beslissing van 13 september 2012 gehandhaafd.
Eiseres kon ook tegen dit besluit binnen zes weken beroep instellen bij de rechtbank, maar heeft dat niet gedaan. Ook dit besluit is dus onherroepelijk.
5. Wel heeft eiseres verweerder daarna bij brief van 5 december 2012 opnieuw verzocht de beslissing met betrekking tot de nabestaandenuitkering te herzien. Verweerder heeft dit verzoek bij het primaire besluit van 31 januari 2013 onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. Volgens verweerder heeft eiseres geen nieuwe feiten of nieuwe omstandigheden doorgegeven op basis waarvan het besluit van 23 februari 2005 kan worden herzien. Verweerder heeft het primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd.
6. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij zo ziek is dat zij niet kan werken. Verweerder heeft ten onrechte geen lichamelijk onderzoek verricht. Verder heeft eiseres gesteld dat zij verzekerd is, omdat haar eerder wel een Anw-uitkering is toegekend.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. In artikel 6:7 van de Awb is neergelegd dat de termijn voor het instellen van bezwaar of beroep zes weken bedraagt.
Zoals hiervóór is vastgesteld, heeft eiseres deze termijn meerdere malen laten verstrijken.
Dat heeft tot gevolg dat zowel het besluit tot beëindiging van het halfwezenpensioen als de (al uit 2005 daterende) weigering om aan eiseres een nabestaandenpensioen toe te kennen, voor de rechter een gegeven zijn dat de rechter niet meer mag beoordelen.
8. Eiseres heeft wel de mogelijkheid om aan de Svb herziening te vragen van die beslissingen. De Svb kan een dergelijk verzoek inwilligen, maar kan het ook afwijzen (zoals is gebeurd).
9. Maar ook in het beroep van eiseres tegen die afwijzing kan de rechtbank niet (alsnog) beoordelen of de intrekking van het halfwezenpensioen of de weigering van het nabestaandenpensioen destijds wel juist zijn geweest. Ook dan dient de rechtbank die intrekking en die weigering als een gegeven te aanvaarden, omdat eiseres daartegen destijds geen bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld.
10. Op grond van artikel 4:6 van de Awb kan de rechtbank verweerders weigering om de eerdere besluiten te herzien alleen vernietigen indien eiseres bij haar verzoek om herziening nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, en dient de rechter de afwijzing van het herzieningsverzoek te accepteren.
11. Volgens vaste jurisprudentie moet onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd, en ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Het moet hierbij gaan om feiten en omstandigheden die van zodanige aard zijn dat zij tot een andere beschikking aanleiding kunnen geven.
12. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd, die niet bekend waren ten tijde van het eerdere afwijzende besluit van 23 februari 2005 of van de beëindiging van het halfwezenpensioen per 31 augustus 2011.
13. De omstandigheid dat eiseres ziek of arbeidsongeschikt zou zijn, baat eiseres niet.
Er is aan eiseres in 2005 immers niet een nabestaandenpensioen geweigerd omdat zij niet ziek of arbeidsongeschikt zou zijn, maar omdat zij als vijfde echtgenote van haar overleden man geen nabestaande was voor een nabestaandenpensioen.
Het halfwezenpensioen is ook niet beëindigd omdat eiseres arbeidsgeschikt zou zijn, maar omdat haar zoon [naam] 18 jaar werd.
14.
Toch heeft verweerder niet één, maar meerdere malen onderzoek ingesteld naar de arbeidsongeschiktheid van eiseres.
Het gaat hier om fouten van verweerder. Verweerder heeft dat zelf ook toegegeven in zijn brief van 28 februari 2012 aan eiseres, en in die brief toegelicht dat het (op 31 augustus 2011 beëindigde) halfwezenpensioen niet kan herleven als eiseres arbeidsongeschikt is.
15. Dat heeft verweerder er echter niet van weerhouden om naar aanleiding van het bezwaar van eiseres ontvangen op 28 februari 2013 opnieuw een onderzoek te starten naar de arbeidsongeschiktheid.
Dat onderzoek was niet gericht op de voorwaarden voor een halfwezenpensioen, maar van een nabestaandenpensioen. Daarvoor gelden andere eisen in de wet. Zoals verweerder in de brief van 9 december 2013 schrijft, is één van de eisen dat betrokkene ten minste 45% arbeidsongeschikt is.
Of daarvan sprake is, wordt niet door verweerder, maar door het UWV onderzocht.
16. Naar blijkt uit een telefoonnotitie in het dossier (gedingstuk 41) heeft verweerder op 7 maart 2014 echter aan het UWV laten weten dat het onderzoek inzake de arbeidsongeschiktheid van eiseres beëindigd kan worden. Deze mededeling is ook bevestigd bij brief van 10 maart 2014 aan het UWV (gedingstuk 42).
In die brief wordt aan het UWV ook de reden vermeld van de stopzetting van het onderzoek. Die reden is dat eiseres nooit officieel gehuwd is geweest met [echtgenoot] . Om die reden kan er hoe dan ook geen recht bestaan op een nabestaandenpensioen, en is het niet meer van belang om te weten of sprake is van arbeidsongeschiktheid, aldus de brief van 10 maart 2014. Of een dergelijke brief ook aan eiseres is verstuurd door verweerder, wordt niet duidelijk uit het dossier.
17. Dat geen sprake is geweest van een officieel huwelijk tussen eiseres en [echtgenoot] was ook de reden dat destijds, al op 23 februari 2005, is geweigerd om eiseres een nabestaandenpensioen toe te kennen. Eiseres was immers niet de eerste, tweede, derde of vierde, maar de vijfde echtgenote van [echtgenoot] .
18. Zoals hiervóór al is vastgesteld, is die weigering in rechte onaantastbaar geworden, omdat eiseres daartegen destijds geen bezwaar heeft gemaakt. Dat betekent dat ook de rechtbank daarvan dient uit te gaan.
In dit beroep leidt dat ertoe dat eiseres hoe dan ook geen recht heeft op een nabestaandenpensioen, ook al zou zij arbeidsongeschikt zijn.
19. Een onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres heeft dan geen zin. Datzelfde geldt voor het door eiseres genoemde lichamelijk onderzoek. Verweerder hoefde een dergelijk onderzoek dan ook niet te (laten) doen.
20. Eiseres stelt ook nog dat zij verzekerd is, omdat haar eerder wel een Anw-uitkering is toegekend.
Ook deze stelling kan haar niet baten.
21. In dat verband wijst de rechtbank er allereerst op, dat verweerder geen uitkering heeft geweigerd aan eiseres omdat zij niet verzekerd zou zijn.
Los daarvan wijst de rechtbank er nog op dat het bij een halfwezenpensioen of een nabestaandenpensioen niet gaat om de vraag of degene die een dergelijke uitkering ontvangt verzekerd is. Het gaat dan juist om de vraag of de overleden echtgenoot destijds verzekerd was.
Tot slot wijst de rechtbank er volledigheidshalve nog op dat een in Marokko ontvangen halfwezenpensioen niet leidt tot verzekering voor de Nederlandse sociale zekerheid of tot een recht op een nabestaandenpensioen. Dat eiseres in het verleden een halfwezenpensioen ontving, baat haar in deze procedure dus ook niet.
22. Het beroep van eiseres dient daarom ongegrond te worden verklaard.
23. Ook al moet eiseres inhoudelijk in het ongelijk worden gesteld; staan blijft dat de wijze van besluitvormen door verweerder in dit dossier, bepaald als verwarrend en onduidelijk is te kenschetsen. Dat geldt ook voor verweerders opstelling naar eiseres.
Verweerder is twee maal een onderzoek begonnen naar de arbeidsongeschiktheid van eiseres terwijl een dergelijk onderzoek niet kon leiden tot enige nabestaandenuitkering voor eiseres.
Daarin ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Van proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Pol, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op:
D: C