ECLI:NL:RBAMS:2014:9517

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 12 _ 4028
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over WIA-uitkering en psychische beperkingen van eiser

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 9 juli 2014, staat de zaak van eiser centraal, die een WIA-uitkering aanvraagt vanwege ernstige psychische klachten. Eiser, die in het verleden als dokwerker heeft gewerkt, heeft sinds 2005 te maken met pseudo-epileptische aanvallen, posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) en een conversiestoornis, als gevolg van seksueel misbruik in zijn jeugd. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om zijn uitkering te verhogen. Eiser heeft eerder een WIA-uitkering van 55-65% gekregen, maar stelt dat zijn klachten zijn verergerd en dat hij meer beperkingen ondervindt in zijn functioneren.

De rechtbank heeft deskundige M.R. Weeda, psychiater, ingeschakeld om de situatie van eiser te beoordelen. In haar rapporten heeft Weeda aangegeven dat eiser regelmatig aanvallen heeft die zijn functioneren ernstig beperken. De rechtbank concludeert dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van het UWV niet alle beperkingen van eiser adequaat weergeeft. De rechtbank oordeelt dat de FML moet worden aangepast om rekening te houden met de ernst van eisers klachten en de impact daarvan op zijn werkcapaciteit.

De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen en stelt een termijn van zes weken in om dit te doen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de beperkingen van eiser en de impact daarvan op zijn arbeidsmogelijkheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/4028 WIA

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2014 in de zaak tussen

[naam],

wonende te Amsterdam,
eiser,
gemachtigde mr. R.E. Zalm,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder,
gemachtigde mr. Z. Seyban.

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eisers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) te verhogen.
Bij besluit van 4 juli 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2013.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en onafhankelijk deskundige M.R. Weeda, psychiater te Amsterdam, opdracht gegeven eiser te onderzoeken en vragen van de rechtbank te beantwoorden. Het rapport van 4 december 2013 van psychiater Weeda is aan beide partijen voorgelegd. Naar aanleiding van de reactie van de bezwaarverzekeringsarts heeft de rechtbank nadere vragen aan psychiater Weeda gesteld. Het tweede rapport van psychiater Weeda, gedateerd 17 maart 2014, is opnieuw aan partijen voorgelegd, waarna zij een inhoudelijke reactie hebben gegeven.
Partijen hebben de rechtbank vervolgens toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft gewerkt als dokwerker. Op 14 maart 2005 is hij uitgevallen met psychische klachten. Eiser lijdt aan pseudo-epileptische aanvallen, posttraumatisch stresssyndroom (ptss) en conversiestoornis. Eiser is in zijn jeugd seksueel misbruikt. Per einde wachttijd heeft verweerder geweigerd eiser een WIA-uitkering toe te kennen. In beroep is eiser onderzocht door psychiater Tonneijck. Deze heeft het medisch oordeel van de artsen van het UWV bevestigd. Eisers beroep is om arbeidsdeskundige redenen gegrond verklaard. Aan eiser kunnen geen functies met een hoog handelingstempo worden opgedragen. Een deugdelijke motivering van de arbeidsdeskundige ontbrak. Verweerder heeft eiser hierna een WIA-uitkering van 55-65% toegekend. Tegen deze beslissing heeft eiser opnieuw een beroepsprocedure gestart. Dit beroep is bij uitspraak van 11 januari 2011 van de rechtbank Amsterdam ongegrond verklaard. Aangezien eiser alleen medische gronden had aangevoerd, die al vast waren komen te staan met de uitspraak van 7 januari 2010, waarvan eiser geen hoger beroep heeft aangetekend, is de rechtbank daarom uitgegaan van de juistheid van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 mei 2009. De door eiser overgelegde informatie van een bloedonderzoek is niet meegenomen, nu eiser die resultaten niet heeft onderbouwd met bevindingen van deskundigen. De hieruit door zijn gemachtigde getrokken conclusies heeft de rechtbank niet voldoende geacht.
1.2.
Op 4 maart 2011 heeft eiser verzocht om verhoging van zijn uitkering wegens toename van zijn klachten. Zijn pseudo-epileptische aanvallen zijn volgens hem erger geworden. Daarnaast heeft hij een operatie aan zijn benen gehad in verband met vaatproblemen. Eiser is onder behandeling van een klinisch psycholoog.
1.3.
De verzekeringsarts heeft op 6 december 2011 eiser onderzocht en vastgesteld dat zijn beperkingen in grote lijnen overeenkomen met de beperkingen zoals die laatstelijk zijn vastgesteld op 16 juli 2009. De enige wijziging in de situatie is een beperking zonder uitzonderingssituaties op het onderdeel “Emotionele problemen van anderen hanteren” en “Eigen gevoelens uiten”. Ook is hij beperkt in staan vanwege de vaatproblemen. De verzekeringsarts acht de prognose gunstig, want een verbetering van de psychische mogelijkheden kan niet uitgesloten worden.
1.4.
Na een arbeidsdeskundige beoordeling waarin passende functies voor eiser zijn geduid, heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.5.
De bezwaarverzekeringsarts heeft door eiser in bezwaar overgelegde informatie van zijn behandelaar bij Punt P beoordeeld. Punt P stelt dat eiser in perioden van stress meerdere keren per week een pseudo-epileptische aanval heeft. Hij kan geen drukte verdragen, zoals voorkomt in het openbaar vervoer. Er is inmiddels meer bekend over het seksueel misbruik in zijn jeugd. Tevens is gebleken dat eiser op 3-jarige leeftijd ernstig gewond is geraakt door een hond die hem in zijn gezicht heeft gebeten. De bezwaarverzekeringsarts is op grond van deze informatie niet tot een ander oordeel gekomen omtrent de beperkingen die voor eiser gelden.
1.6.
Verweerder heeft hierna het bestreden besluit genomen.
1.7.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat stress bij hem een pseudo-epileptische aanval uitlokt. Tijdens zo’n aanval is het voor omstanders zeer moeilijk om eiser te benaderen. Hij wordt agressief en gaat (zoals hij het zelf formuleert) “in de verdediging”. Dit is terug te leiden op het seksueel misbruik uit zijn jeugd. Eiser kan vanwege deze aanvallen al jaren niet met het openbaar vervoer reizen. Eiser heeft zelfs ooit tijdens een hoorzitting bij het UWV een aanval gehad in bijzijn van een bezwaarverzekeringsarts. Het ambulancepersoneel durfde hem toen ook niet op te pakken. Een dergelijke aanval is in het verleden ook tijdens het werk gebeurd en kan weer gebeuren.
Tijdens een aanval moet eiser medicatie worden toegediend. Op de werkvloer zou dat door collega’s moeten gebeuren. Ambulancepersoneel wil eiser niet meer vervoeren. Hij is tijdens een aanval in het ziekenhuis gereanimeerd en toen op zijn rug vastgebonden. Daardoor kwam zijn tong voor de luchtpijp en raakte hij bewusteloos.
De artsen van het UWV hebben geen enkel inzicht in eisers ziekte getoond.
Eiser heeft aangevoerd dat er in de FML tevens beperkingen dienen te worden opgenomen ten aanzien van concentreren, verdelen van aandacht, herinneren, handelingstempo en specifieke voorwaarden voor persoonlijk functioneren in arbeid. Eiser kan gelet op de aanvallen niet op hoogtes werken. Op het gebied van sociaal functioneren dienen er meer beperkingen te worden opgenomen ten aanzien van omgaan met conflicten, eigen gevoelens uiten, samenwerken, vervoer, contact met collega’s, patiënten of klanten en ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van anderen, aldus nog steeds eiser.
Rapportages deskundige Weeda
2. Psychiater Weeda heeft in haar eerste rapport van 4 december 2013 naar aanleiding van de vragen van de rechtbank het volgende meegedeeld. Ten tijde van de datum in geding, 4 maart 20111, leed eiser aan een conversiestoornis, PTSS en een dissociatieve stoornis. Eiser had wekelijks een aanval (PPEA). Angst voor een aanval zorgde ervoor dat hij niet veel de deur uitging en openbare ruimtes vermeed. Tevens had hij restverschijnselen van de PPEA, bestaande uit een verdraaide nek en pijnklachten. Herbelevingen traden voorts dagelijks op. Verder leed hij aan angst, spanning, zweten, hartkloppingen, bedrukte stemming en slaapproblemen.
Het effect van de aanvallen is volgens psychiater Weeda wisselend. Bij een zware aanval, die ongeveer eenmaal per drie weken voorkomt, heeft eiser daarvan nog dagen last. Bij een kortere aanval duren de restverschijnselen enige uren. De gevolgen die hij ondervindt van kneuzingen en bloedingen kunnen dagen tot weken aanhouden. Psychiater Weeda acht het niet onwaarschijnlijk dat eiser hierdoor regelmatig in enige mate beperkt is in zijn functioneren.
Psychiater Weeda kan zich niet verenigen met de inhoud van de door verweerder opgestelde FML. Er zijn overige beperkingen in het persoonlijk functioneren, zoals de angst, schaamte en hartkloppingen. Bij het sociaal functioneren dient een beperking te worden toegevoegd ten aanzien van werken met klanten en werken als leidinggevende. Psychiater Weeda acht eiser te onstabiel om met conflictsituaties om te kunnen gaan. Ten aanzien van fysieke omstandigheden geldt er volgens de psychiater een beperking voor situaties waarin hij of anderen ten gevolge van de aanvallen gevaar kunnen lopen. ‘s Nachts werken is in eisers geval onwenselijk. Psychiater Weeda acht het bovendien evident heel lastig voor eiser om normaal in een werkomgeving te kunnen functioneren. In het algemeen acht zij eiser sterk beperkt ten aanzien van het verrichten van arbeid. De arbeidsomstandigheden waarin eiser komt te verkeren moeten bovendien aan diverse eisen voldoen, zowel voor eiser zelf als voor zijn omgeving.
3. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn reactie op dit rapport van 23 december 2013 meegedeeld dat de door de deskundige aangegeven extra beperkingen zijn toegevoegd in een nieuwe FML van diezelfde datum. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de zaak daarop bekeken en is tot de conclusie gekomen dat de functie van inpakker koekjes niet meer geschikt is voor eiser. Aangezien er andere passende functies kunnen worden gevonden, is het arbeidsongeschiktheidspercentage niet gewijzigd.
4. De rechtbank heeft het dossier vervolgens opnieuw aan psychiater Weeda voorgelegd met nadere vragen. In haar tweede rapport van 17 maart 2014 heeft psychiater Weeda het volgende meegedeeld.
De psychiater kan zich evenmin verenigen met de nieuwe FML van 23 december 2013, omdat de door haar aangegeven beperkingen daarin niet geheel zijn overgenomen. De verschijnselen passend bij de gediagnosticeerde PTSS en de angstgevoelens die eiser voortdurend ervaart voor een naderende aanval zijn niet meegenomen. Over de gevolgen van de restverschijnselen van een aanval heeft de bezwaarverzekeringsarts niets gezegd. Voor eiser gelden invaliderende persoonlijkheidstrekken die een stempel op zijn sociaal en persoonlijk functioneren drukken. In het algemeen is hier volgens de psychiater te weinig rekening mee gehouden. De deskundige blijft erbij dat zonder adequate behandeling en begeleiding werken voor een belangrijk deel voor eiser onmogelijk zal zijn.
De FML van 23 december 2013 bevat volgens de psychiater een tegenstrijdigheid: eiser moet enerzijds kunnen terugvallen op collega’s, maar kan anderzijds geen direct contact met collega’s hebben. Gelet op eisers problemen met hiërarchie, overprikkeling en stressgevoeligheid is een werkomgeving waarin hij met anderen moet functioneren niet passend. Bij een aanval op het werk moeten er wel weer collega’s zijn om hem op te vangen. Dit is een dilemma. In hoeverre de veiligheid van anderen kan worden gegarandeerd komt niet terug in de FML. Eiser kan een gevaar voor anderen opleveren tijdens een insult, zeker als men niet goed weet hoe men hem moet benaderen. Collega’s dienen goed op de hoogte te zijn van wat zij wel en vooral niet moeten doen.
De psychiater is van oordeel dat het volgen van een interne opleiding slechts onder bepaalde omstandigheden voor eiser mogelijk is. Het opvolgen van aanwijzingen etc. roept veel stress bij eiser op, hetgeen dan weer een aanval uitlokt.
De psychiater kan niet precies aangeven hoe lang eiser last heeft van de restverschijnselen. Dat hangt af van het soort werk dat hij doet en de duur en ernst van een insult.
De psychiater kan evenmin een inschatting maken van eisers te verwachten ziekteverzuim. Zij acht het echter niet onwaarschijnlijk dat eiser in een neerwaartse spiraal terecht komt als hij gaat werken.
5. In zijn reactie van 9 april 2014 op dit rapport heeft de bezwaarverzekeringsarts verklaard dat de overige specifieke beperkingen die onder de punten 1.9.4 en 1.9.6. van de FML van 23 december 2013 zijn opgenomen in voldoende mate refereren aan de beperkingen die eiser ten gevolge van de PTSS ondervindt. Ook het feit dat eiser in het algemeen is beperkt is volgens de bezwaarverzekeringsarts voldoende weergegeven in de FML. Met eisers agressieve uitingen is voldoende rekening gehouden door sterke beperkingen ten aanzien van gevoelens uiten in de FML op te nemen. De overige opmerkingen van de psychiater hebben volgens de bezwaarverzekeringsarts geen relatie met de FML.
6. De bezwaararbeidsdeskundige heeft op 2 mei 2014 een reactie gegeven. Hij heeft volstaan met de opmerking dat enige hiërarchie bij opleiding of werk onvermijdelijk is. Bij eiser kunnen de grenzen duidelijk aan hem aangegeven worden. Eiser heeft ook, ondanks zijn beperkingen, een eigen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag tijdens opleiding en op de werkvloer. Hij is immers niet ontoerekeningsvatbaar.
Oordeel van de rechtbank
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij volgens vaste rechtspraak het oordeel van een onafhankelijke door haar ingeschakelde deskundige pleegt te volgen, mits de deskundige zijn bevindingen en conclusies op inzichtelijke wijze en naar behoren heeft gemotiveerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 10 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM8042).
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de deskundige kennis heeft genomen van de gedingstukken en dat de deskundige eiser zelf heeft onderzocht. Tijdens dit onderzoek heeft eiser een aanval gehad, zodat de deskundige met eigen ogen heeft kunnen aanschouwen wat de gevolgen hiervan zijn. Voorts heeft de deskundige uitgebreid over haar bevindingen gerapporteerd en de nadere vragen van de rechtbank beantwoord. De deskundige heeft daarbij in het bijzonder veel inzicht gegeven in de bijzondere kenmerken van eisers ziekte, die niet alledaags kan worden genoemd.
7.3.
De rechtbank volgt dan ook het oordeel van de psychiater Weeda dat de FML van 23 december 2013 niet alle beperkingen van eiser bevat. De rechtbank somt hieronder de punten op waarop verweerder de FML (in ieder geval) dient aan te passen.
  • Onder 1.8 van de FML (overige beperkingen in het persoonlijk functioneren) staat de toelichting dat eiser wekelijks een pseudo-epileptisch insult heeft dat enkele minuten tot uren kan duren. De bezwaarverzekeringsarts gaat daarbij uitsluitend uit van een lichte aanval, terwijl de psychiater heeft gerapporteerd dat eiser na een zware aanval daarvan nog dagen last ondervindt die hem beperkingen opleveren. De beperkingen uit items 1.9.4 en 1.9.6 van de FML (het aangewezen zijn op werk waarbij hij niet wordt afgeleid door de activiteiten van anderen en waarbij hij niet veelvuldig wordt gestoord en onderbroken) kan dan ook niet de lading dekken van de beperkingen die eiser ondervindt ten gevolge van een zwaardere aanval. Evenmin zien deze beperkingen op de angst die hij voortdurend heeft voor een nieuwe aanval en de daaruit voortvloeiende invaliderende persoonlijkheidstrekken.
  • Bij item 1.9.9. (werk zonder verhoogd risico) heeft de bezwaarverzekeringsarts buiten beschouwing gelaten dat eiser, teneinde te kunnen werken, adequate begeleiding nodig heeft.
  • Item 2.9. (samenwerken) gaat voorbij aan hetgeen psychiater Weeda heeft gezegd over het niet passend zijn van een werkomgeving met anderen. Een sterke beperking was daar op zijn plaats geweest. Bij dit onderdeel heeft de bezwaarverzekeringsarts volledig buiten beschouwing gelaten dat eiser de veiligheid van anderen in gevaar brengt/kan brengen.
  • Bij de beperking voor vervoer (item 2.10) ontbreekt de beperkende invloed van angst die eiser in openbare ruimtes ervaart.
  • Bij item 2.11 (overige beperkingen in het sociaal functioneren) is uitsluitend opgenomen dat eiser overmatig kritiekgevoelig is bij hiërarchische bevelen en veel opdrachten. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt hierbij dat het volgen van een (interne) opleiding hierdoor eveneens een beperking is. Tevens had de veiligheid van anderen hier moeten worden meegewogen, in die zin dat voor eiser als beperking geldt dat hij een gevaar voor anderen kan opleveren. Eveneens geldt hier als beperking dat eiser niet op de werkvloer kan functioneren zonder dat zijn collega’s vooraf geïnstrueerd zijn over de risico’s die dit met zich meebrengt.
  • Bij item 2.12.4 ontbreekt de beperking dat eiser geen leidinggevende functie kan vervullen.
7.4.
De rechtbank komt tot de slotsom dat de FML van 23 december 2013 niet een juist beeld van de beperkingen van eiser weergeeft. De rechtbank merkt daarbij op het niet eenvoudig is om eisers beperkingen in een FML te vatten, omdat een deel van die beperkingen betrekking heeft op de veiligheid en medewerking van collega’s. Dit betekent echter niet dat die beperkingen dan dienen te worden weggelaten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de CRvB van 4 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1646) waarin is overwogen dat de verzekeringsarts de mogelijkheid heeft om in het individuele geval af te wijken van de lijst van beperkingen dan wel aanvullende beperkingen te formuleren, zowel op de FML als in de verzekeringsgeneeskundige rapporten. De CRvB heeft daarbij tevens overwogen dat de beoordeling door de verzekeringsarts voldoende in inzichtelijk moet worden gemotiveerd, nu het in het individuele geval gaat om de vraag of de vastgestelde beperkingen, waarmee de (bezwaar)arbeidsdeskundige bij het duiden van functies rekening moet houden, rechtens aanvaardbaar zijn. Het medische gedeelte van de schatting, zoals dit er nu uit ziet, kan het bestreden besluit niet dragen.
8.1.
Wat betreft de arbeidskundige kant van de beoordeling is de rechtbank eveneens van oordeel dat deze niet in stand kan blijven. Uit de rapporten van psychiater Weeda blijkt dat eiser grote beperkingen heeft ten aanzien van hiërarchie en het volgen van aanwijzingen en instructies, zowel het tijdens het uitvoeren van werkzaamheden als tijdens het volgen van (interne) opleidingen om ingewerkt te raken. De bezwaararbeidsdeskundige heeft dit niet bestreden, maar opgemerkt dat hiërarchie nu eenmaal onvermijdelijk is in elke functie. Waarom de functies dan toch passend voor eiser worden geacht blijft onduidelijk.
Verweerder zal het arbeidskundige gedeelte van de schatting, ook gelet op de veranderde medische beperkingen, opnieuw moeten doen.
8.2.
De opmerkingen van de bezwaararbeidsdeskundige over de eigen verantwoordelijkheid die eiser op de werkvloer heeft en het feit dat hij niet ontoerekeningsvatbaar is, gaan naar het oordeel van de rechtbank voorbij aan de ernst van de klachten van eiser. De rechtbank laat deze opmerkingen dan ook buiten beschouwing.
9. Uit het dossier en met name uit hetgeen psychiater Weeda over eiser heeft gerapporteerd komt het beeld naar voren van iemand met ernstige psychische beperkingen, die zich niet alleen tot zijn eigen persoon beperken, maar ook van invloed zijn op zijn omgeving. Eiser bevindt zich al een tijd lang in een patstelling, doordat zijn klachten onbehandelbaar zijn. Eisers klachten manifesteren zich immers bij stress en het ondergaan van een therapie voor zijn onderliggende problemen wekt die stress in hoge mate op. Psychiater Weeda heeft duidelijk en gemotiveerd gesteld dat, zolang er voor dit probleem geen oplossing is gevonden, niet valt te verwachten dat eiser aan het werk kan gaan.
De bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige hebben bovendien volledig buiten beschouwing gelaten of van een eventuele toekomstige werkgever van eiser kan worden verlangd dat hij iemand als eiser in dienst neemt. Niet alleen heeft eiser zware beperkingen, waardoor zijn uitval aanzienlijk zal zijn, maar ook voor zijn omgeving kan hij onomstotelijk gevaar opleveren. Het is de vraag of van directe collega’s en leidinggevenden kan worden verwacht dat zij eiser in de toestand van een pseudo-epileptische aanval opvangen.
10. Zoals hiervoor is overwogen onder 7.3 is het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat een besluit op een deugdelijke motivering dient te berusten. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder dan opnieuw eisers geval laten bekijken door een bezwaarverzekeringsarts en aansluitend door een bezwaararbeidsdeskundige. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. Het geding, zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB