ECLI:NL:RBAMS:2014:9582

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
13/520086-09, 13/6886
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afname DNA bij veroordeelde in verband met witwassen

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam wordt het bezwaar van een veroordeelde tegen de afname van DNA gegrond verklaard. De zaak betreft een veroordeling voor witwassen, waarbij de rechtbank de wetgeving omtrent DNA-onderzoek bij veroordeelden in acht neemt. De veroordeelde, geboren in Joegoslavië in 1966, had bezwaar aangetekend tegen de afname van celmateriaal, dat op 9 oktober 2013 was uitgevoerd, en dit bezwaar werd op 22 oktober 2013 ingediend. De rechtbank heeft op 23 mei 2014 de raadsvrouw van de veroordeelde en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld, vallen onder de uitzonderingen van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De verdediging stelde dat de feiten, zoals oplichting en witwassen, vergelijkbaar zijn met delicten waarvoor doorgaans geen celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie voerde aan dat de hoogte van de opgelegde straf en de beslissing van de zaaksofficier van justitie ook van belang zijn. De rechtbank concludeert dat in dit specifieke geval, gezien de aard van de gepleegde delicten, DNA-onderzoek niet van betekenis zal zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten.

De rechtbank stelt vast dat de wet vereist dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen, maar dat er uitzonderingen zijn. In dit geval is er geen recidivegevaar aangetoond dat zou rechtvaardigen dat het DNA-profiel van de veroordeelde wordt bepaald en verwerkt. De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en beveelt de officier van justitie om het celmateriaal van de veroordeelde te vernietigen. Deze beslissing is op 6 juni 2014 gegeven en in het openbaar uitgesproken door rechter C.S. Schoorl, in tegenwoordigheid van griffier M. Oosterhuis. Tegen deze beslissing staat voor de veroordeelde geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/520086-09
RK: 13/6886

BESCHIKKING

op het bezwaarschrift
ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden(hierna: de Wet) van:

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedag] 1966,
wonend op het adres [adres, te plaats],
te dezen woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw,
mr. W.A. Monster, [adres, te plaats],
verder te noemen veroordeelde.

Procesgang

Het bezwaarschrift is op 22 oktober 2013 bij akte ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 23 mei 2014 de raadsvrouw van veroordeelde en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.
Veroordeelde is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Beoordeling

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
-relevante feiten-
Bij bevel van 25 juni 2013 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel.
Op 9 oktober 2013 is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen. Het bezwaarschrift is op 22 oktober 2013 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan in zoverre worden ontvangen in zijn bezwaar.
Als grondslag van het bevel heeft gediend het vonnis van 13 maart 2013 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarbij veroordeelde ter zake van medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, oplichting, poging tot oplichting en witwassen, meermalen gepleegd (artikelen 225, 326 en 420bis Wetboek van Strafrecht (Sr)) is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
-standpunten-
Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank. In het bezwaarschrift en in raadkamer is door de raadsvrouw aangevoerd dat de feiten, waarvoor veroordeelde is veroordeeld, vallen onder de uitzonderingen van artikel 2 van de Wet. De raadsvrouw heeft aan de rechtbank haar pleitnotities overgelegd, welke in het dossier zijn gevoegd. Kort samengevat, luidt het standpunt dat de feiten, oplichting en witwassen, ter zake waarvan veroordeelde is veroordeeld naar hun aard vergelijkbaar zijn aan de expliciet door de wetgever in de memorie van toelichting genoemde uitgezonderde delicten. Valsheid in geschrifte is een expliciet genoemd voorbeeld van misdrijf waar doorgaans geen celmateriaal wordt achtergelaten. Bovendien is veroordeelde ‘first offender’.
De officier van justitie heeft in raadkamer aangevoerd dat de aard van het feit in dit concrete geval weliswaar het type feit is, waar doorgaans geen DNA-onderzoek wordt achtergelaten, maar dat de hoogte van de opgelegde straf en de omstandigheid dat het de zaaksofficier van justitie is geweest die heeft beslist tot afgeven van het bevel afname, ook van belang is.
De rechtbank overweegt het volgende.
-wettelijk kader-
De Wet heeft als uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. Artikel 2 lid 1 van de Wet heeft betrekking op misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank stelt vast dat de feiten, waarvoor veroordeelde tot een gevangenisstraf is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
-uitzonderingen-
Ten aanzien van de aard van het misdrijf overweegt de rechtbank dat tijdens de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel misdrijven zijn genoemd waarbij doorgaans geen celmateriaal wordt achtergelaten, te weten valsheid in geschrift, meineed, schuldheling en verduistering. Deze delictsomschrijvingen kunnen echter niet categorisch worden uitgesloten, omdat bij deze misdrijven telkens gevallen denkbaar zijn waarin DNA-onderzoek wel van betekenis kan zijn. In deze gevallen dient te worden gekeken naar de aard van het concreet gepleegde delict waarop het bevel tot afname ziet, met de toets of het bepalen en verwerken van een DNA-profiel in dat geval redelijkerwijs van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten.
De vraag die dan ook dient te worden beantwoord, is of het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde gelet op de aard van dit concrete in de onderliggende strafzaak gepleegde delicten redelijkerwijs van belang kan zijn voor het voorkomen, opsporen, vervolgen dan wel berechten van strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat in dit concrete geval, waarin veroordeelde hypotheekfraude heeft gepleegd door gebruik te maken van een valste werkgeversverklaring en salarisspecificaties, DNA-onderzoek in beginsel redelijkerwijs niet van betekenis zal kunnen zijn voor de opheldering van dergelijke door veroordeelde gepleegde strafbare feiten. In een geval als het onderhavige zal in beginsel ook in het voorbereidend onderzoek geen celmateriaal voor DNA-onderzoek worden afgenomen vanwege het vereiste belang van het onderzoek, zodat er sprake is van een door de wetgever bedoelde uitzondering.
-recidivegevaar-
Indien de aard van het concreet gepleegde delict zich verzet tegen de DNA-afname, dient het DNA-profiel van veroordeelde onder bepaalde in de wetsgeschiedenis genoemde omstandigheden toch te worden bepaald en verwerkt. Zo kunnen er omstandigheden zijn die aannemelijk maken dat de veroordeelde zal recidiveren ter zake van andere misdrijven waarvoor DNA-onderzoek van belang kan zijn of indien de veroordeelde in het verleden ook andere misdrijven heeft begaan waarbij doorgaans celmateriaal achterblijft. Hierbij is van belang of in zijn algemeenheid, bijvoorbeeld op grond van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie of andere bijzondere omstandigheden deze persoon betreffend, sprake kan zijn van een concreet recidivegevaar voor misdrijven waar DNA-onderzoek in de toekomst wel kan bijdragen aan het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten daarvan.
Van belang hierbij is dat het niet - als voorwaarde verbonden aan het geven van het bevel - aan het openbaar ministerie is om dit recidivegevaar aan te tonen. De Wet vereist slechts dat op grond van de bijzondere omstandigheden van de persoon kan worden vastgesteld dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van belang kan zijn.
Van dergelijke omstandigheden is in het onderhavig geval evenwel niet gebleken.
Conclusie
Nu een van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 2 van de Wet zich hier voordoet, zal de rechtbank het bezwaar gegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond zal worden vernietigd.
Deze beslissing is op 6 juni 2014 gegeven en in het openbaar uitgesproken door
mr. C.S. Schoorl, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Oosterhuis, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor veroordeelde géén rechtsmiddel open.