ECLI:NL:RBAMS:2014:976

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
AWB 14-823
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen het verplanten van beeldbepalende iepen in het Oosterpark te Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De Vereniging Vrienden van het Oosterpark had bezwaar gemaakt tegen de vergunning die het stadsdeel Oost had verleend voor het kappen van 392 bomen en het verplanten van enkele iepen in het Oosterpark. De vereniging verzocht de rechter om het verplanten van drie specifieke iepen, die beeldbepalend zijn voor de omgeving van de muziekkoepel, uit te stellen totdat de rechtbank op het beroep had beslist. De voorzieningenrechter oordeelde dat de onomkeerbare gevolgen van de verplanting en de mogelijke impact op de beoordeling van de kapvergunning zwaar wogen in de belangenafweging.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de drie iepen in een matige tot redelijke conditie verkeren, maar dat de argumenten van de gemeente om deze bomen te verplanten niet overtuigend waren. De rechter wees erop dat de bomen, hoewel ze geen bijzondere waarde op zichzelf hebben, wel een belangrijke rol spelen in de esthetiek van het park. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de vereniging toegewezen en bepaald dat het stadsdeel Oost de drie iepen niet mag kappen of verplanten totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Tevens werd bepaald dat de gemeente het griffierecht van de vereniging moest vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen bij het verlenen van vergunningen voor het kappen of verplanten van bomen, vooral wanneer deze bomen een belangrijke rol spelen in het landschap en de cultuurhistorische waarde van een gebied.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/823

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

de vereniging Vereniging Vrienden van het Oosterpark, te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigden B. Mentink en F. Köhler),
en

het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde mr. A.E. Jansen).

Procesverloop

Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekster ingediende beroep tegen het besluit van verweerder van 19 november 2013 (het bestreden besluit).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 februari 2014. Partijen zijn vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigden. Namens verweerder zijn tevens verschenen [naam 1], [naam 2] en[naam 3].

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2.1.
Op 16 april 2013 heeft verweerder een aanvraag ontvangen van stadsdeel Oost voor een omgevingsvergunning voor het vellen van 404 bomen in het Oosterpark. De projectomschrijving op de aanvraag luidt:
- Versterken groene kwaliteit door van landschappelijke zuidelijke deel en het bebouwde
noordelijke deel weer een samenhangend geheel te maken;
- Aanpakken grondwaterproblematiek;
- Moderniseren en verbeteren voorzieningen;
- Zichtbaar maken van het park langs de Mauritskade.
Deze aanvraag hangt samen met het project Verdubbeling Oosterpark. De algemene doelstelling van het project is het Oosterpark te laten uitgroeien tot één van de nieuwe centrale stadsparken en ruimte te bieden aan groen, cultuur en ontmoeting in een hogere concentratie en kwaliteit dan op dit moment het geval is.
2.2.
Bij primair besluit van 10 juni 2013 heeft verweerder vergunning verleend voor het kappen van 392 bomen en het verplanten van drie respectievelijk vier bomen op de locatie Oosterpark. Tegen dit besluit heeft verweerder 156 bezwaarschriften ontvangen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – voor zover van belang – de bezwaren voor zover gericht tegen het kappen van gezonde bomen gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herzien en het aantal te kappen bomen bepaald op 334.
2.3.
Verzoekster heeft op 31 december 2013 beroep ingesteld tegen dit besluit. Verweerder heeft de stadsdeelraad bij brief van 18 december 2013 laten weten dat niet eerder zal worden gestart met de werkzaamheden dan 1 september 2014. Bij brief van 3 februari 2014 heeft verweerder omwonenden van het Oosterpark als volgt bericht:
‘Stadsdeel Oost is, zoals u weet, bezig met het voorbereiden van de uitvoering van fase 1 en 2 van de renovatie van het Oosterpark. Voor de uitvoering van het definitief Ontwerp is het nodig om bomen te verplanten. (…) Het verplanten van deze acht bomen was onderdeel van de kapvergunning die het dagelijks bestuur op 10 juni 2013 heeft verleend en die op 19 november 2013 is gewijzigd. (…) Omdat het verplanten van bomen tot nu toe niet omstreden is en dit in verband met het broedseizoen en de levensvatbaarheid van de boom voor 1 maart 2014 moet gebeuren, zal het stadsdeel voor wat betreft het verplanten van de acht bomen de verleende vergunning gebruik maken.’
2.4.
Naar aanleiding van deze brief heeft verzoekster een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening, in die zin dat het bestreden besluit van 19 november 2013 wordt geschorst totdat op het beroep is beslist. Verzoekster heeft het verzoek uitdrukkelijk beperkt tot drie iepen – Ulmus Amsterdam – rondom de muziekkoepel met de boomnummers 104583, 104587 en 104610 die deel uitmaken van de verleende omgevingsvergunning en die verweerder vóór 1 maart 2014 wil verplanten. Verzoekster heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat deze drie bomen onderdeel uitmaken van enkele karakteristieke rijen rondom de muziekkoepel in het Oosterpark en dat de motivering van verweerder dat de drie bomen ongezond zijn, onjuist is.
3.
Gelet op dit verzoek zal de voorzieningenrechter zich in zijn voorlopig oordeel beperken tot de drie iepen (Ulmus Amsterdam) met de boomnummers 104583, 104587 en 104610 rond de muziekkoepel in het Oosterpark en geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel geven over het gehele bestreden besluit van 19 november 2013.
4.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder aan zijn besluit om de drie iepen te verplaatsen het rapport ‘Onderzoek bomen en groeiplaats OOSTERPARK rond muziekkapel’ van New York Boomadvies BV van 17 februari 2012 ten grondslag heeft gelegd. Uit dit rapport volgt volgens verweerder dat de drie iepen in een matige, afnemende conditie verkeren en dat zij nooit de volwassen fase zullen bereiken. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat sprake is van een zeldzame boomsoort die zowel in het stadsdeel Centrum als in het iepenarboretum in stadsdeel Noord niet aanwezig is. Door de drie iepen te verplanten wordt getracht de boom duurzaam te laten leven. Verder hebben de individuele iepen volgens verweerder geen bijzondere boomwaarde, maar zijn zij alleen in de groep rondom de muziekkoepel beeldbepalend. Voor deze groep van in totaal 24 iepen is een omgevingsvergunning verleend en naast de verplaatsing van de drie in geding zijnde iepen zullen de andere iepen allemaal worden gekapt. Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat op dit moment tijd, mankracht en de benodigde financiële middelen beschikbaar zijn om de iepen te kappen of te verplaatsen en dat ook bomen die (nog) een langere levensduur hebben zullen worden verwijderd, zodat het Oosterpark, na afronding van het gehele project, voor langere tijd in goede staat is.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat in de conclusies van het rapport van New York Boomadvies BV staat dat de groei van de meeste iepen matig is en dat zij in een matige tot redelijke conditie verkeren. Over de drie in geding zijnde iepen vermeldt het rapport dat twee van de drie te verplanten bomen in een matige conditie verkeren en dat één boom in een redelijke conditie verkeert. Verder staat in het rapport dat het jongere iepen zijn die zich ondanks de niet-optimale bodemkundige omstandigheden, zullen ontwikkelen tot halfwas bomen. Na zo’n 15 tot 20 jaar gaan de geringe doorwortelbare ruimte en de geringe onderlinge afstand een rol spelen en zal hun conditie teruglopen. Tevens staat in het rapport vermeld dat na verwijdering van de vier zwaarste iepen de groeiplaatsomstandigheden voor de resterende iepen kunnen worden verbeterd door bijvoorbeeld de aanleg van verticale grondkolommen en drainage.
4.3.
Het standpunt van verweerder dat de bomen moeten worden gekapt of verplaatst omdat ze ongezond zijn, kan de voorzieningenrechter niet volgen. Ook de reden van de kap zoals staat vermeld in de bijlage ‘Kapredenen ontwerpbomen’ behorend bij de brief van verweerder aan de Stadsdeelraad over ‘behoud van de bomen en toelichting op kaplijst’ van 29 oktober 2013, strookt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet met de conclusies zoals die staan in het rapport van New York Boomadvies BV. In de bijlage staat immers onder ‘kapredenen’ dat de bomen dienen te worden gekapt wegens reden ‘K’, te weten ‘Slechte toekomst, ongezond’. Dit is anders dan in het rapport van New York Boomadvies BV staat. De voorzieningenrechter merkt hierover op dat verweerder in de beroepsprocedure nog nader kan ingaan op het standpunt van verzoekster dat de bomen nog tientallen jaren zouden kunnen blijven staan op hun huidige plek.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat in de toelichting bij de aanvraag onder het kopje ‘Verplanten’ is vermeld dat parkbomen in het algemeen moeilijk te verplanten zijn en dat de overlevingskans niet groot is. In het rapport van New York Boomadvies BV staat over de drie iepen vermeld dat zij niet verplantbaar zijn. Gelet op de onherroepelijkheid van een verplanting en de onomkeerbare gevolgen daarvan weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter het belang van verzoekster bij toewijzing van het verzoek zwaar. Daartegenover staat het belang van verweerder bij een voortvarende aanpak van de herinrichting van het Oosterpark, zodat het in het voorjaar van 2015 weer beschikbaar is voor het publiek. Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat toewijzing van het verzoek ertoe zal leiden dat een herziening van de aanbesteding moet plaatsvinden, wat veel geld zal kosten, en dat het daardoor onzeker is of alle geplande werkzaamheden wel binnen de gestelde termijn zullen zijn afgerond.
4.5.
Bij afweging van de betrokken belangen weegt het belang van verzoekster bij toewijzing van het verzoek zwaarder dan het belang van verweerder bij afwijzing daarvan. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het beroep tegen het bestreden besluit in mei 2014 zal worden behandeld door de meervoudige kamer van deze rechtbank en dat over dit integrale besluit zoals hierover is overwogen, nog geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel kan worden gevormd. De voorzieningenrechter acht ook van belang dat het bestreden besluit in zijn geheel onderwerp van geschil dient te zijn in de beroepsprocedure, omdat de kap en de verplanting van bomen in het Oosterpark onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Verweerder heeft hierover zelf gezegd dat de te verplanten iepen op zichzelf geen bijzondere waarde hebben, maar dat zij in de groep waarin zij staan rond de muziekkoepel, een beeldbepalende waarde hebben. Een en ander kan dus niet los van elkaar worden gezien en de verplanting van de drie iepen zal gevolgen kunnen hebben voor de beoordeling van het bestreden besluit. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder door al diverse stappen te zetten in de uitvoering van het project Verdubbeling Oosterpark het risico loopt dat tegen de afzonderlijke besluiten rechtsmiddelen worden aangewend. De mededeling van verweerder in de brief van 3 februari 2014 dat het verplanten van de bomen tot nu toe niet omstreden is, is dan ook niet juist. Dat verweerder verwacht dat het bestreden besluit in beroep zal standhouden en daarom meent al met de uitvoering te kunnen beginnen, komt voor zijn rekening en risico.
5.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toewijzen, in die zin dat het verweerder wordt verboden de drie iepen met boomnummers 104583, 104587 en 104610 te kappen of te verplanten, dan wel hiervoor voorbereidende werkzaamheden te verrichten, totdat op het beroep is beslist.
6.
Ten aanzien van de proceskosten overweegt de voorzieningenrechter dat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat geen aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit van 19 november 2013 in die zin dat het verweerder wordt verboden de iepen met boomnummers 104583, 104587 en 104610 te kappen of te verplanten, dan wel hiervoor voorbereidende werkzaamheden te verrichten totdat op het beroep is beslist;
  • bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ter hoogte van € 318,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter,
in aanwezigheid van mr. L.D. Wevers, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2014.
de griffier
de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
Coll: MB
D: B
SB