In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De Vereniging Vrienden van het Oosterpark had bezwaar gemaakt tegen de vergunning die het stadsdeel Oost had verleend voor het kappen van 392 bomen en het verplanten van enkele iepen in het Oosterpark. De vereniging verzocht de rechter om het verplanten van drie specifieke iepen, die beeldbepalend zijn voor de omgeving van de muziekkoepel, uit te stellen totdat de rechtbank op het beroep had beslist. De voorzieningenrechter oordeelde dat de onomkeerbare gevolgen van de verplanting en de mogelijke impact op de beoordeling van de kapvergunning zwaar wogen in de belangenafweging.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de drie iepen in een matige tot redelijke conditie verkeren, maar dat de argumenten van de gemeente om deze bomen te verplanten niet overtuigend waren. De rechter wees erop dat de bomen, hoewel ze geen bijzondere waarde op zichzelf hebben, wel een belangrijke rol spelen in de esthetiek van het park. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de vereniging toegewezen en bepaald dat het stadsdeel Oost de drie iepen niet mag kappen of verplanten totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Tevens werd bepaald dat de gemeente het griffierecht van de vereniging moest vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen bij het verlenen van vergunningen voor het kappen of verplanten van bomen, vooral wanneer deze bomen een belangrijke rol spelen in het landschap en de cultuurhistorische waarde van een gebied.