ECLI:NL:RBAMS:2014:9830

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2014
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
13/741079-13 (A); 13/674224-12 (B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling van ex-vriendin en bedreiging van ex-vriendin

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 augustus 2014 uitspraak gedaan in de zaken tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van ernstige geweldsdelicten tegen zijn ex-vriendinnen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dichtknijpen van de keel van zijn toenmalige vriendin [persoon 1] en het drukken van haar hoofd in een kussen, waardoor zij niet meer kon ademen. Dit leidde tot een poging tot doodslag. Daarnaast heeft hij [persoon 1] ook zwaar mishandeld door haar te slaan en te stompen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor bedreiging en dat hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van zijn ex-vriendin [persoon 2]. De rechtbank heeft bij de strafmaat rekening gehouden met de psychiatrische problematiek van de verdachte, die hij niet erkent, en de kans op recidive. De verdachte is vrijgesproken van enkele feiten, maar is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte niet opnieuw in detentie hoeft te worden gehouden, maar dat er wel een groot voorwaardelijk strafdeel moet zijn als stok achter de deur.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741079-13 (
A); 13/674224-12 (
B) (Promis)
Datum uitspraak: 21 augustus 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de gemeentelijk basisadministratie persoonsgegevens en verblijvende op het
adres [adres] , [te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 augustus 2014.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.M.M. Gabel, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.W.B. Snijders Blok, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte wordt, kort samengevat, verweten dat hij op 31 maart 2013 [persoon 1] van het leven heeft geprobeerd te beroven (zaak A, feit 1) of heeft geprobeerd voornoemde [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en/of [persoon 1] , zijn levensgezel, heeft mishandeld (zaak A, feit 2), op 30 juli 2012 [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht (zaak B, feit 1) en op 29 juli 2012 een muur in de woning van voornoemde [persoon 2] te [plaats] heeft beschadigd (zaak B, feit 2). De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Uit het dossier en uit wat ter terechtzitting is besproken, leidt de rechtbank het volgende af.
Zaak A, feit 1 en 2
Verdachte heeft de beschuldigingen van meet af aan ontkend en heeft verklaard dat aangeefster [persoon 1] het geconstateerde letsel bij zichzelf heeft toegebracht. De deskundige Reijnders heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het geconstateerde letsel bij aangeefster onder meer past bij verschikkingsverschijnselen en acht het onwaarschijnlijk dat aangeefster dit letsel, en ook het overige geconstateerde letsel, bij zichzelf heeft toegebracht. De vraag die zal moeten worden beantwoord, is of verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het bij aangeefster aangetroffen letsel en hoe deze handelingen in dat geval juridisch moeten worden gekwalificeerd.
Zaak B, feit 1
Aangeefster [persoon 2] heeft aangifte van een bedreiging door verdachte gedaan. Zij heeft vervolgens haar Blackberry overhandigd en de pingberichten waarin de bedreigingen worden geuit, die verdachte volgens haar had verstuurd, door de politie laten uitlezen. Tevens heeft zij haar moeder een filmopname laten maken van het moment waarop zij met een man aan de telefoon was, volgens haar verdachte, terwijl hij bedreigingen aan haar adres uitte. Verdachte ontkent betrokkenheid bij de ten laste gelegde bedreigingen. De vraag die zal moeten worden beantwoord, is of verdachte op basis van het dossier aan voornoemde pingberichten en aan het telefoongesprek kan worden gekoppeld.
Zaak B, feit 2
Op 17 augustus 2012 doet [persoon 2] een aanvullende aangifte waarin zij verklaart dat verdachte op 29 juni 2012 de muren in haar woning met rode stift heeft beklad. Verdachte ontkent dat hij verantwoordelijk is voor voornoemde beschadiging.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak B onder feit 2 ten laste gelegde, nu onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
Voor het in zaak A onder feit 1 en feit 2 eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief en in zaak B onder feit 1 ten laste gelegde kan wel tot een bewezenverklaring worden gekomen en de officier van justitie heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd.
Op basis van de aangifte, de aanvullende aangifte, de letselverklaring en het verhoor van deskundige Reijnders bij de rechter-commissaris kan de in zaak A onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag worden bewezen. De deskundige heeft een uitgebreide verklaring afgelegd, waarin hij stelt dat het letsel past bij verstikkingsverschijnselen. Een scenario waarin aangeefster zelf zich dit letsel heeft toegebracht, is volgens de deskundige hoogst onwaarschijnlijk.
Ook de in zaak A onder feit 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [persoon 1] kan op basis van diezelfde bewijsmiddelen bewezen worden verklaard. Door tegen het hoofd en in de nek van [persoon 1] te schoppen, heeft verdachte het risico genomen, en daarmee aanvaard, dat zij ernstig letsel zou oplopen door zijn handelen. Voorst is komen vast te staan dat verdachte ten tijde van de onder feit 2 ten laste gelegde handeling de levensgezel van [persoon 1] was. Daarom kan tevens tot een bewezenverklaring van de gekwalificeerde mishandeling worden gekomen.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit dat onder het eerste gedachtestreepje in zaak B onder feit 1 ten laste is gelegd. Het tegen de deur schoppen van de woning is immers geen op zichzelf staande handeling die in direct verband staat met de daaropvolgende bedreigende woorden die worden geuit. Ten aanzien van de overige onder feit 1 ten laste gelegde onderdelen kan, gelet op de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen dat ziet op het uitluisteren van de bedreiging via de telefoon en het proces-verbaal dat ziet op de verstuurde ping-berichten, tot een bewezenverklaring worden gekomen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnotities, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd.
Er is onvoldoende bewijs voorhanden om te komen tot een bewezenverklaring van het in zaak A onder feit 1 en onder feit 2 ten laste gelegde. Verdachte heeft van meet af aan verklaard dat [persoon 1] zichzelf heeft verwond, een scenario dat ook overeind blijft, indien de letselverklaring en de verklaring van deskundige Reijnders goed worden bekeken. Ondersteuning voor de lezing van verdachte wordt tevens gevonden in de omstandigheid dat al het geconstateerde letsel binnen armbereik van [persoon 1] was.
Subsidiair bepleit de raadsman dat niet tot een bewezenverklaring van de poging tot doodslag kan worden gekomen, nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [persoon 1] . Conform vaste jurisprudentie (
vgl. onder meer Hoge Raad 25 maart 2003, LJN: AE9049) dient te worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen de dood had kunnen intreden. Op basis van het dossier kan een dergelijke stelling niet worden bewezen, nu het dossier daartoe onvoldoende aanknopingspunten biedt en geen evidente sporen zichtbaar zijn dat verdachte heeft gepoogd [persoon 1] te wurgen.
Tevens dient een vrijspraak te volgen voor de in zaak B onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging van aangeefster [persoon 2] . Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte de bedreigingen heeft geuit. Verdachte ontkent de bedreigingen. Bovendien is het op basis van de processtukken niet mogelijk vast te stellen dat de mannenstem die de bedreigingen uitte, van verdachte is en de Blackberry waarmee de ping-berichten zijn verstuurd, aan hem kan worden toegeschreven.
De raadsman sluit zich aan bij het door de officier van justitie ingenomen standpunt dat verdachte van de in zaak B ten laste gelegde vernieling dient te worden vrijgesproken, nu onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak
Ten aanzien van zaak B, feit 2
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2, nu er onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn om te kunnen vaststellen dat verdachte de persoon is die op 29 juni 2012 te [plaats] teksten op een muur in de woning van aangeefster [persoon 2] heeft geschreven.
4.4.2.
Partiële vrijspraak
Ten aanzien van zaak A, feit 2
Verdachte wordt vrijgesproken van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde, nu kan worden volstaan met een veroordeling voor de onder feit 1 en de onder feit 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde gedragingen, die zien op de door verdachte gepleegde handelingen op 31 maart 2013.
Ten aanzien van zaak B, feit 1
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder het eerste gedachtestreepje, nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen vaststellen dat het trappen tegen de deur van de woning van [persoon 2] in een direct verband staat met de daaropvolgende dreigende woorden die zijn geuit. Onder de gegeven omstandigheden vormt deze handeling op zichzelf geen bedreiging.
4.4.3.
Bewijs
Anders dan de verdediging is de rechtbank op grond van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting, zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in bijlage II, van oordeel dat verdachte de in zaak A onder feit 1, feit 2 eerste cumulatief/alternatief en in zaak B onder feit 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals beschreven in rubriek 5.
4.4.4.
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van zaak A, feit 1
Op basis van de aangifte met foto’s van het bij aangeefster geconstateerde letsel, de aanvullende aangifte en de verklaring van deskundige Reijnders bij de rechter-commissaris kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Alternatief scenario verdachte
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat onvoldoende bewijs voorhanden is om een scenario waarin aangeefster zichzelf heeft verwond, uit te sluiten. De verklaring van aangeefster dat verdachte haar heeft geprobeerd te wurgen en haar gezicht in een kussen heeft gedrukt, wordt ondersteund door de letselverklaring en de verklaring die de deskundige Reijnders bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Volgens Reijnders past het letsel dat bij aangeefster wordt waargenomen, de zogenaamde petechiën in de ogen, bij verstikkingsverschijnselen. Deze verschijnselen passen bij een wurggreep en kunnen ook ontstaan, indien iemands hoofd gedurende enige periode in een kussen wordt gedrukt. Het is volgens Reijnders niet mogelijk dat aangeefster dergelijk letsel bij zichzelf heeft toegebracht, omdat zij in die situatie bewusteloos zou zijn geraakt en in een reflex zou hebben losgelaten. Gelet op voornoemde omstandigheden is het door verdachte geschetste scenario ongeloofwaardig; de rechtbank schuift dit dan ook terzijde.
Opzet op de dood
De reeds aangehaalde bewijsmiddelen kunnen de conclusie dragen dat verdachte aangeefster tweemaal bij de keel heeft gepakt en deze heeft dichtgeknepen. Tevens heeft verdachte het hoofd van aangeefster in een kussen gedrukt, waardoor zij niet meer kon ademen. Gelet op de aard van de zojuist uiteengezette gedragingen van verdachte is sprake van een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat hij aangeefster zou doden. De rechtbank neemt daarbij mee dat aangeefster heeft verklaard beide keren het gevoel te hebben gehad dat zij geen of moeilijk lucht kreeg. Dit vindt bevestiging in de door Reijnders gegeven uitleg over de bij aangeefster waargenomen petechiën in haar ogen.
De gedraging van verdachte dient voorts naar de uiterlijke verschijningsvormen te worden aangemerkt als een gedraging die zozeer was gericht op levensbedreigend handelen jegens aangeefster dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is in dit geval niet gebleken. Op basis van de aangifte kan zelfs worden vastgesteld dat verdachte zijn handelen pas staakte, nadat aangeefster er in was geslaagd hem van zich af te duwen.
Ten aanzien van zaak A, feit 2 eerste cumulatief/alternatief
Gelet op de door de rechtbank reeds onder feit 1 aangehaalde bewijsmiddelen en op wat is overwogen ten aanzien van ‘het alternatieve scenario van verdachte’, wordt tevens de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen geacht. Het alternatieve scenario dat verdachte schetst, wordt ook ten aanzien van dit feit niet aannemelijk geacht, nu de aangifte steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de foto’s van het letsel en de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de deskundige Reijnders over de toedracht van het geconstateerde letsel bij aangeefster, waaruit blijkt dat het wederom niet waarschijnlijk is dat aangeefster het letsel bij zichzelf heeft toegebracht. De verwondingen passen bij de handelingen die door aangeefster in de aangifte worden beschreven, zoals het schoppen en toepassen van stomp geweld. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden kan de poging tot zware mishandeling bewezen worden.
Ten aanzien van zaak B, feit 1
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de bedreigingen, zoals die ten laste zijn gelegd onder het tweede en het derde gedachtestreepje, bewezen kunnen worden geacht. De rechtbank baseert zich daarbij op de geluidsopnamen die de moeder van aangeefster heeft gemaakt van een gesprek tussen aangeefster en verdachte en op de pingberichten die zijn uitgelezen vanaf de telefoon die aangeefster aan de politie heeft overhandigd. Aanknopingspunten dat verdachte de persoon is die deelnam aan de bedreigende telefoongesprekken en de persoon is die de ping-berichten heeft gestuurd, vindt de rechtbank onder meer in de soortgelijke bedreigingen die telefonisch worden geuit en de omstandigheid dat in de ping-berichten herhaaldelijk over ‘ [persoon 3] ’, een bekende van verdachte en aangeefster, wordt gesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen en op grond van wat hiervoor is overwogen, bewezen het primair ten laste gelegde dat verdachte
ten aanzien van zaak A, feit 1
op 31 maart 2013 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf opzettelijk [persoon 1] van het leven te beroven, met dat opzet de keel van voornoemde [persoon 1] meermalen heeft dichtgeknepen en dichtgedrukt gehouden en het gezicht van voornoemde
[persoon 1] in een kussen heeft gedrukt en gedrukt gehouden, als gevolg waarvan voornoemde [persoon 1] niet, in elk geval moeilijk adem kon halen;
ten aanzien van zaak A, feit 2 eerste cumulatief/alternatief
op 31 maart 2013 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
  • voornoemde [persoon 1] meermalen met een vlakke hand en gebalde hand tegen het hoofd en in het gezicht heeft geslagen en gestompt en
  • voornoemde [persoon 1] meermalen aan de haren heeft getrokken en
  • voornoemde [persoon 1] meermalen tegen het hoofd en in de nek heeft geschopt;
ten aanzien van zaak B, feit 1:
op 30 juli 2012 te [plaats] en/of Amsterdam, [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
  • voornoemde [persoon 2] , per telefoon, dreigend de woorden toegevoegd: “Dan kill ik jou en [naam] en je moeder” en “Ennuh er is een naald met hiv. Je bent gewaarschuwd. Zelfs als je zit in de bus of loopt of bij een bank zit kan je een prik verwachten” en
  • voornoemde [persoon 2] , per telefoon, dreigend de woorden heeft toegevoegd: “Anders dan ga ik je gewoon klappen als je de waarheid vertelt” en “Je kan slapen. Je kunt ook doodgaan hoor. Dan rust je voor altijd. Dan slaap je altijd ook. Ik kan je helpen hoor. Luister dan. Je zal nooit rust vinden, zal nooit rust en slaap krijgen waar je ook bent” en “Je gaat toch doodgaan vandaag [persoon 2] . Vandaag, als jij vandaag een grote bek hebt” en “Ik zweer het, je wilt niet weten wat ik ga doen met jou he. Ik zweer het, ik ga eerst [naam] helemaal kapot trappen voor jou, voor je gezicht”.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit en verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke deel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals de reclassering ze heeft geformuleerd. Een voorwaardelijk strafdeel is noodzakelijk, gelet op de recidiverende component en de diverse rapportages die over verdachte zijn opgemaakt.
De in beslag genomen goederen kunnen worden geretourneerd aan verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd, gelet op de bepleite vrijspraak.
Net als de officier van justitie heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen goederen dienen te worden geretourneerd aan verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dichtknijpen van de keel van zijn toenmalige vriendin [persoon 1] en heeft tevens haar hoofd in een kussen gedrukt, waardoor zij niet meer kon ademen. Dit is een ernstig feit, waarbij verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [persoon 1] door verwurging om het leven zou komen. [persoon 1] heeft van zich af moeten vechten om aan de greep van verdachte te ontkomen. Verdachte heeft zich op datzelfde moment tevens schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van diezelfde [persoon 1] door aan haar haren te trekken en haar te slaan en te stompen. Deze ervaring is voor het slachtoffer beangstigend geweest en hiermee is een grove inbreuk op haar persoonlijke integriteit gemaakt. Het is bekend dat dergelijke feiten tot psychische schade kunnen leiden.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan de bedreiging van zijn ex-vriendin [persoon 2] en heeft haar hiermee angst ingeboezemd; dat kan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 15 juli 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een bedreiging. Kennelijk heeft deze eerdere veroordeling verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank verder onder meer acht geslagen op de inhoud van een verdachte betreffende NIFP-rapport d.d. 9 mei 2014, een psychiatrisch rapport d.d. 26 juni 2013 en een psychologisch rapport d.d. 30 mei 2013. Uit voornoemd NIFP-rapport valt af te leiden dat er bij verdachte op basis van de beschikbare informatie aanwijzingen zijn voor psychiatrische problematiek, die hem (chronisch) belemmert in zijn functioneren op diverse terreinen. De door de rechtbank gestelde onderzoeksvragen betreffende een eventuele ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens ten tijde van het ten laste gelegde konden echter niet worden beantwoord, aangezien verdachte heeft geweigerd zijn medewerking aan het onderzoek te verlenen.
De rechtbank acht deze weigerende houding van verdachte een zorgwekkend gegeven, nu op basis van het verleden van verdachte en voornoemde rapporten de overtuiging ontstaat dat verdachte gebaat zou zijn bij gerichte interventies aangaande zijn gedrag. In de uitkomsten van de rapporten vindt de rechtbank diverse aanknopingspunten die ertoe zouden moeten leiden dat de maatschappij gedurende een langere tijd tegen verdachte wordt beschermd. Nu verdachte niet erkent dat hij persoonlijke problemen heeft die moeten worden behandeld en geen zelfinzicht toont, zijn immers de kans op recidive en het gevaar voor anderen (voornamelijk een toekomstige partner) groot.
Aangezien de voorlopige hechtenis van verdachte reeds geruime tijd geleden is geschorst, acht de rechtbank het op dit moment niet opportuun verdachte opnieuw in detentie te laten verblijven. Wel is een groot voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur geboden, opdat verdachte ervan doordrongen raakt dat hij zich niet opnieuw schuldig moet maken aan soortgelijke strafbare feiten. Gelet op voornoemde omstandigheden zullen bepaalde bijzondere voorwaarden, die reeds met de schorsing van de voorlopige hechtenis aan verdachte zijn opgelegd, opnieuw aan het voorwaardelijk strafdeel worden gekoppeld.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde strafeis en acht de na te noemen straf in de onderhavige zaak passend en geboden.
Beslag
Teruggave aan de rechthebbende
De onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Zaak A
  • rode Nike Air Max gympen (4497295);
  • rode Nike Air Max gympen (4497296);
  • een zilverkleurige ring met doodskop (4497291);
  • een zilverkleurige ring met jaguar (4497293);
  • een zilverkleurige ring met indianenhoofd (4497292);
  • een Nokia telefoon (4497340).
Zaak B
- een Blackberry (43585435)
worden teruggegeven aan verdachte.

9.Vordering benadeelde partij

9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, nu de gevorderde schade met betrekking tot een ketting en een jurk niet kunnen worden gekoppeld aan de ten laste gelegde feiten.
9.2.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat hij - met de officier van justitie - meent dat er geen verband is tussen de ten laste gelegde feiten en de door de benadeelde partij opgegeven schadeposten. Voorts is de vordering onvoldoende onderbouwd, nu er geen onderliggende stukken voorhanden zijn.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen vaststellen dat de opgegeven schadebedragen direct kunnen worden gekoppeld aan de ten laste gelegde gedragingen. Daarom is de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 285, 287 en 302 Sr.
De wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder feit 1 bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag;
ten aanzien van het in zaak A onder feit 2 eerste cumulatief/alternatief bewezenverklaarde:
Poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van het in zaak B onder feit 1 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast, indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Nederland, [adres, te plaats] ;
- zich gedurende de op twee jaar gestelde proeftijd houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang als de reclassering dat noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland, locatie [adres, te plaats] , om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart
[persoon 1] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
Zaak A
  • rode Nike Air Max gympen (4497295);
  • rode Nike Air Max gympen (4497296);
  • een zilverkleurige ring met doodskop (4497291);
  • een zilverkleurige ring met jaguar (4497293);
  • een zilverkleurige ring met indianenhoofd (4497292);
  • een Nokia telefoon (4497340).
Zaak B
- een Blackberry (43585435).
Heft het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Wieland, voorzitter,
mrs. W.F. Korthals Altes en A.B.M. Wijnveldt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. van de Venn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 augustus 2014.