ECLI:NL:RBAMS:2014:9870

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2014
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
CV 13-10142
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van pensioenpremies door werkgever aan pensioenfonds na vrijstelling van verplichte deelneming

In deze zaak vorderde Den Hartogh Trucking B.V. een verklaring voor recht dat het Pensioenfonds zorg moet dragen voor de affinanciering, administratie en uitkering van een deel van de per 1 januari 2006 vastgestelde aanspraken krachtens Pensioenreglement V. Den Hartogh had van 1 januari 2006 tot 1 april 2012 pensioenpremies betaald aan het Pensioenfonds, maar verkreeg per 1 april 2012 vrijstelling van de verplichte deelneming. De werkgever stelde dat het Pensioenfonds onterecht een deel van de betaalde premies zou behouden, wat zou leiden tot ongerechtvaardigde verrijking van het Pensioenfonds.

De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van Den Hartogh niet konden worden toegewezen. De door het Pensioenfonds geheven doorsneepremie was in verband met de overgangsregeling slechts verhoogd en er bestond geen recht op terugbetaling van een deel van de premie na uittreding uit het Pensioenfonds. De solidariteitsgedachte die aan de doorsneepremie ten grondslag ligt, blijft ook na de uittreding van Den Hartogh bestaan. De kantonrechter concludeerde dat er geen bijzondere wettelijke regeling was die Den Hartogh aanspraak op terugbetaling kon geven en dat het standpunt van het Pensioenfonds niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid.

De vorderingen van Den Hartogh werden afgewezen en zij werd als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak vond plaats op 20 februari 2014, waarbij de kantonrechter mr. A.W.J. Ros de beslissing nam en deze ter openbare terechtzitting uitsprak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

AFDELING PRIVAATRECHT

Kenmerk : CV 13-10142
Datum : 20 februari 2014

493

Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DEN HARTOGH TRUCKING B.V.
gevestigd te Rotterdam
eiseres
gemachtigde: mr. W. van Heest
t e g e n:
de stichting STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
gemachtigde: mrs. E. Lutjens en B. Degelink.
Partijen worden hierna Den Hartogh en Pensioenfonds genoemd.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • dagvaarding van 5 april 2013, met producties;
  • conclusie van antwoord, met producties;
  • instructievonnis van 3 juli 2013;
  • conclusie van repliek, met producties;
  • conclusie van dupliek;
  • dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1.
Den Hartogh exploiteert een onderneming in de beroepsvervoerssector. Zij valt onder de werkingssfeer van Pensioenfonds en is uit dien hoofde in beginsel verplicht aangesloten.
1.2.
Naar aanleiding van gewijzigde wetgeving ter zake van VUT/prepensioen en levensloop (VPL) heeft Pensioenfonds per 1 januari 2006 een overgangsregeling ingevoerd voor deelnemers (werknemers van aangesloten ondernemingen) geboren op of na 1 januari 1950 (Pensioenreglement V) als compensatie voor het wegvallen van vroegpensioen.
1.3.
Dit heeft geleid tot verhoging van de te betalen doorsneepremie geregeld in het uitvoeringsreglement (UR) van Pensioenfonds.
1.4.
De aanspraken uit hoofde van Pensioenreglement V hebben een voorwaardelijk karakter. Onder meer geldt de eis dat de werknemer vanaf 1 januari 2006 tot de pensioendatum onafgebroken deelnemer moet zijn geweest in de pensioenregeling van Pensioenfonds (dienstjareneis). In verband met het voorwaardelijke karakter van deze aanspraken vindt de financiering daarvan plaats direct voorafgaand aan 31 december 2020 of een eventuele eerdere pensioendatum. Alleen de aldus gefinancierde aanspraken gelden als onvoorwaardelijk. Sinds 2010 houdt Pensioenfonds hiervoor op verzoek van DNB een bestemmingsreserve aan op de balans.
1.5.
Met ingang van 1 april 2012 heeft Den Hartogh op haar verzoek vrijstelling verkregen van de verplichte deelneming in Pensioenfonds. Zij voldoet sindsdien geen premie meer aan Pensioenfonds.
1.6.
Een voorwaarde voor die vrijstelling was het treffen van een eigen pensioenvoorziening voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 in plaats van voormelde aanspraken uit hoofde van Pensioenreglement V. Den Hartogh heeft daaraan voldaan door een pensioenregeling met AEGON.

Vordering

2. Den Hartogh vordert primair verklaring voor recht dat Pensioenfonds direct voorafgaande aan 31 december 2020 of een eerdere pensioendatum dient zorg te dragen voor affinanciering, administratie en uitkering van 6,25/15de deel van de per 1 januari 2006 vastgestelde aanspraken krachtens Pensioenreglement V voor deelnemers die aan de gestelde reglementaire voorwaarden voldoen. Subsidiair vordert Den Hartogh verklaring voor recht dat Pensioenfonds door middel van betaling aan Den Hartogh 6,25/15de deel van de kosten van financiering van deze aanspraken dient te voldoen. Meer subsidiair vordert Den Hartogh verklaring voor recht dat Pensioenfonds direct voorafgaand aan 31 december 2020 dient zorg te dragen voor terugbetaling aan Den Hartogh van de door haar over de periode van 1 januari 2006 tot 1 april 2012 krachtens Pensioenreglement V betaalde premies ten bedrage van
€ 2.847.602,-. Alles met veroordeling van Pensioenfonds in de kosten van het geding.
3. Den Hartogh stelt daartoe dat zij over de genoemde periode van zes jaar en drie maanden
(tot de vrijstelling) de vanwege Pensioenreglement V verhoogde pensioenpremie heeft voldaan, waaronder een gedeelte dat door Pensioenfonds wordt gereserveerd ten behoeve van de affinanciering van de daaruit voortvloeiende aanspraken van werknemers (VPL-gelden). Zij becijfert dit gedeelte op voormeld bedrag. Indien Pensioenfonds dit gedeelte van de premie behoudt, wordt zij daardoor ongerechtvaardigd verrijkt, althans handelt zij in strijd met de redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 BW. Den Hartogh zou daardoor voor de genoemde periode immers dubbele lasten hebben te dragen. Daarvoor bestaat geen wettelijke of reglementaire basis. Pensioenfonds is slechts beheerder van de VPL-gelden. Na de uittreding van Den Hartogh uit Pensioenfonds, komen deze gelden weer toe aan Den Hartogh, die deze nodig heeft om te zijner tijd dezelfde, maar nu bij AEGON ondergebrachte toezeggingen te kunnen financieren. Den Hartogh beroept zich in dit verband op een brief van DNB van 31 oktober 2012.

Verweer

4. Pensioenfonds verweert zich tegen de vorderingen, onder meer op de gronden die hierna bij de beoordeling aan de orde komen.

Beoordeling

5. De kantonrechter is van oordeel dat het verweer slaagt. Voor Pensioenreglement V is niet afzonderlijk premie geheven; de door Pensioenfonds geheven doorsneepremie is in verband daarmee “slechts” verhoogd. Zolang Den Hartogh (verplicht) bij Pensioenfonds was aangesloten, was zij tot betaling van deze doorsneepremie gehouden. De premie is voor alle deelnemers gelijk (of een gelijk percentage) uit hoofde van het solidariteitsbeginsel dat onder meer meebrengt dat de door Pensioenfonds ontvangen premie wordt gebruikt voor de collectieve financiering van alle toe te kennen pensioenaanspraken. Er bestaat geen één op één verband tussen betaalde premie en door deelnemers te verkrijgen aanspraken. De doorsneepremie wordt ook geheven van werkgevers die geen of weinig werknemers in dienst hebben die onder de hiervoor onder 1.2 bedoelde overgangsregeling vallen. De uittreding van Den Hartogh doet aan dit uitgangspunt niet af; de solidariteitsgedachte waarop de doorsneepremie is gebaseerd komt niet met terugwerkende kracht te vervallen. Haar uittreden geeft Den Hartogh volgens de statuten en reglementen van Pensioenfonds dan ook geen recht op terugbetaling van een deel van de premie, ook al geldt - anders dan voor onvoorwaardelijk opgebouwde pensioenaanspraken van deelnemers - voor de onderhavige voorwaardelijke aanspraken jegens Pensioenfonds dat deze als gevolg van de uittreding (in beginsel) komen te vervallen, omdat niet aan de dienstjareneis wordt voldaan. Een bijzondere wettelijke regeling waaraan Den Hartogh aanspraak op terugbetaling van een gedeelte van de betaalde premie kan ontlenen ontbreekt. Het standpunt van Pensioenfonds komt naar het oordeel van de kantonrechter ook niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid en van ongerechtvaardigde verrijking van Pensioenfonds is geen sprake. Pensioenfonds dient de door haar beheerde fondsen immers te gebruiken om pensioenaanspraken van deelnemers te voldoen. Pensioenfonds is van deze gelden geen eigenaar, maar beheerder ten behoeve van de collectiviteit van deelnemers (en niet voor een bepaald gedeelte ten behoeve van Den Hartogh). Dat Pensioenfonds conform de wens van DNB een reservering op de balans aanhoudt voor de voorwaardelijke aanspraken uit hoofde van Pensioenreglement V maakt het vorenstaande niet anders.
6. Het voorgaande betekent dat de vorderingen van Den Hartogh zullen worden afgewezen.
7. Den Hartogh wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt Den Hartogh in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Pensioenfonds begroot op € 2.400,- aan salaris gemachtigde, inclusief eventueel verschuldigde BTW;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter