4.5.3.De omvang van de gemeenschap
Partijen zijn het er over eens dat de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen op
15 augustus 2014 in ieder geval bestond uit de navolgende goederen en schulden:
- de gezamenlijke woning aan de [adres] en de aan voornoemde woning verbonden hypothecaire lening van € 168.000,-- bij Obvion met nr. [nummer] ;
- de aan de hypotheek gekoppelde polis bij Reaal met nr. [nummer] ;
- de aandelen die de man houdt in de besloten vennootschap Dis BV;
- de rekening courantschuld van de man aan zijn vennootschap Dis BV;
- rekening bij de ABN Amro met nummer [nummer] ;
- een schuld inzake het doorlopend krediet ABN AMRO met nummer [nummer] ;
- de spaarrekening met rekeningnummer eindigend op - [nummer] ;
- de rekening bij Binck Bank;
- de inboedel en de persoonlijke eigendommen van partijen.
Lotsverbondenheid artikel 1:100 BW
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat er sprake is van een doorbreking van de lotsverbondenheid op grond van de gedragingen van de vrouw. De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling de volgende gedragingen opgesomd:
- De vrouw heeft valselijk drie keer aangifte gedaan jegens de man van mishandeling van haar en de kinderen.
- Zij heeft samen met een vriend zonder toestemming voorraadgoederen uit de winkel van de man gehaald.
- De man heeft door toedoen van de vrouw een dag onterecht in de cel gezeten. Dat heeft tot schade in de verkoop van de winkel geleid.
- De vrouw heeft het doorlopend krediet van partijen volledig opgenomen tot € 30.000,--, terwijl partijen ten tijde van het feitelijk uiteengaan geen schulden hadden.
- Vervolgens beschuldigt zij de man dat hij het opgenomen geld van het doorlopend krediet heeft weggehaald uit de echtelijke woning.
- De vrouw in augustus 2014 bij de Mediamarkt een tv gekocht van € 2.300,--. Dit heeft zij op afbetaling gedaan onder opgave van het inkomen van de man, terwijl hij hier niet vanaf wist.
- De vrouw heeft de man bij de gemeente laten uitschrijven op het adres van de echtelijke woning als zijnde geëmigreerd naar buitenland.
De vrouw betwist hetgeen de man stelt, zij stelt dat er wel sprake is van lotsverbondenheid. Er was volgens haar geen sprake van valse aangiftes. Er is geen sprake van wangedrag, want dat ziet alleen op hele zware situaties. De man heeft destijds tegen haar gezegd dat ze van het doorlopend krediet mocht gaan leven. De schuld bij de Mediamarkt is de vrouw aangegaan voor een vriendin. Deze vriendin heeft de schuld reeds afbetaald en de tv staat bij haar thuis.
Ten aanzien van de stelling van de man dat er sprake is van een doorbreking van de lotsverbondenheid op grond van de gedragingen van de vrouw overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 1:100 BW hebben de echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap van goederen, zodat die gemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld. Een afwijking van deze regel is niet geheel uitgesloten, zij kan evenwel slechts worden aangenomen in zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarin het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene echtgenoot zich jegens de andere beroept op een verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap.
Gelet op het feit dat de vrouw de door de man opgesomde gebeurtenissen heeft weersproken en de rechtbank ten aanzien van het meerendeel van deze feiten niet heeft kunnen vaststellen hoe het een en ander daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en/of welke intenties partijen destijds hebben gehad, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van dusdanige gedragingen van de vrouw jegens de man dat gesteld kan worden dat tussen partijen gedurende hun huwelijk geen financiële lotsverbondenheid heeft bestaan. Op grond van deze feiten en omstandigheden dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet te worden afgeweken van de in artikel 1:94 BW lid 2 vervatte hoofdregel dat de gemeenschap voor wat haar lasten betreft alle schulden van ieder der echtgenoten omvat. Partijen zijn dan ook in gemeenschap van goederen gehuwd.
De auto met kenteken [kenteken]
Partijen twisten over het feit of de auto met kenteken [kenteken] van het [merk] onderdeel uitmaakt van de te verdelen gemeenschap van goederen. De vrouw stelt dat deze auto reeds geruime tijd geleden op naam is gezet van iemand anders. De man betwist dit.
Hij stelt dat de vrouw nog altijd gebruik maakt van de auto.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij de autosleutel van de [merk] niet continu in haar bezit heeft.
De rechtbank heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld na de mondelinge behandeling een vrijwaringsbewijs te overleggen en een bewijs van royement van de verzekering van de auto.
Hierop heeft de vrouw bij haar brief met bijlagen van 5 november 2015 een slecht leesbare kopie van een vrijwaringsbewijs overgelegd gedateerd op 15 juli 2014. Hieruit kan de rechtbank niet opmaken of de betreffende auto op 15 juli 2014 daadwerkelijk niet meer op naam stond van de vrouw. De rechtbank heeft van de vrouw geen bewijs van royement van de verzekering van de auto ontvangen.
Nu de vrouw heeft nagelaten een deugdelijk bewijs te overleggen waaruit blijkt dat de auto op de peildatum geen onderdeel meer uitmaakte van de tussen partijen te verdelen gemeenschap van goederen, gaat de rechtbank er vanuit dat deze auto zoals de man ook stelt onderdeel uitmaakte van de gemeenschap. De rechtbank zal de auto met kenteken [kenteken] dan ook toedelen aan de vrouw.
Nu de man heeft gesteld dat de auto thans € 5.000,-- waard is en de vrouw dit niet, althans onvoldoende, heeft betwist, zal de rechtbank de auto toebedelen aan de vrouw tegen de verplichting van de vrouw om de helft de voornoemde waarde, zijnde een bedrag van
€ 2.500,-- aan de man te voldoen.
Rabobankrekeningen met nummers [nummer] en [nummer]
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de rekeningen bij de Rabobank met nummers [nummer] en [nummer] beiden zijn opgeheven. De rechtbank behoeft ten aanzien van deze rekeningen dan ook geen beslissing meer te nemen.
Rekening bij de ABN AMRO met nummer [nummer]
Ten aanzien van de rekening bij de ABN AMRO met nummer [nummer] stelt de man dat er thans sprake is van een negatief saldo van een paar tientjes. Aan deze rekening zit het doorlopend krediet gekoppeld van € 30.000,--. Partijen kunnen deze rekening dan ook pas opzeggen als het krediet volledig is ingelost.
Nu deze rekening volgens partijen thans nog niet kan worden opgezegd, partijen geen afspraak hebben gemaakt over wie deze rekening tot het moment dat deze zal worden opgezegd zal voortzetten en de rechtbank van partijen geen stukken heeft ontvangen waaruit het saldo van deze rekening op de peildatum blijkt, kan de rechtbank thans geen beslissing nemen ten aanzien van deze rekening, anders dan dat ieder van partijen draagplichtig is voor de helft van de debetstand op 15 augustus 2014.
Spaarrekening met eindnummer - [nummer]
Partijen zijn het er over eens dat de spaarrekening met eindnummer - [nummer] wordt opgeheven. Er staat thans geen spaarsaldo op deze rekening.
De rechtbank gaat er vanuit dat partijen deze spaarrekening zullen opheffen. De rechtbank behoeft dan ook geen beslissing meer te nemen ten aanzien van deze rekening.
De rekening bij Binck Bank
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen nog een rekening hebben bij Binck Bank waarop thans een batig saldo staat van € 3.100,--.
De man wil dat dit saldo wordt gebruikt voor het aflossen van het doorlopend krediet bij de ABN AMRO met nummer [nummer] . De vrouw is het daar niet mee eens.
De rechtbank acht het in het belang van beide partijen dat dit tegoed wordt gestort op de rekening van het doorlopend krediet, zoals hierna weergegeven. De meest gerede partij kan daartoe opdracht geven. Zodra deze rekening op nul staat kan deze worden opgeheven. Daarom hoeft hierover geen verdere beslissing te worden genomen.
De rechtbank heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de lening bij Santander die de vrouw is aangegaan voor de aanschaf van een tv bij de Media Markt reeds is afgelost.
De vrouw heeft op 5 november 2015 aan de rechtbank een brief overgelegd afkomstig van Santander waaruit blijkt dat de voornoemde lening reeds op 17 april 2015 volledig is ingelost en dat er sindsdien geen gebruik meer is gemaakt van deze lening.
Gelet op het feit dat de lening bij Santander thans niet meer bestaat, behoeft de rechtbank geen beslissing meer te nemen over de draagplicht van partijen ten aanzien van deze lening.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide partijen niet in staat zijn de echtelijke woning over te nemen. De echtelijke woning zal dan ook verkocht moeten worden aan een derde. Partijen hebben de rechtbank verzocht de verkoop van de woning aan een derde te gelasten.
Ingevolge artikel 3:185 lid 1 BW kan de rechter, voor zover de deelgenoten over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling gelasten of zelf de verdeling vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang.
Nu de woning niet aan de man kan worden toegedeeld zal de rechtbank de verdeling van de gemeenschappelijke woning conform artikel 3:185 BW vast stellen en wel aldus dat de verkoop van deze woning wordt gelast.
Voornoemde verkoop zal dienen te geschieden door een gezamenlijke opdracht van partijen aan een makelaar in onroerend goed. Indien partijen niet binnen vier weken na de datum van deze beschikking gezamenlijk een makelaar daartoe opdracht hebben gegeven, dan zal de rechtbank bepalen dat de voormalige echtelijke woning door [makelaar] van ERA Van De Steege Amsterdam-West en Amstelveen, Osdorpplein 405 te Amsterdam, aan een derde wordt verkocht. Ieder van partijen is bevoegd de makelaar daartoe opdracht te geven.
Partijen zullen in overleg met de makelaar de vraagprijs, welke dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs.
Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zo ver die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen.
Beide partijen zijn gehouden aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken.
Iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen.
Na verkoop en overdracht van de voormalige echtelijke woning wordt de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire schulden, gelijkelijk tussen partijen verdeeld, dan wel zal ieder van partijen de helft van de restschuld als eigen schuld dragen en betalen. In dit kader zullen de eventueel aan de hypothecaire leningen verbonden polis(sen) van levensverzekering worden afgekocht en zal de afkoopwaarde bij helfte tussen partijen worden verdeeld, dan wel in mindering worden gebracht op de restschuld.
De overige stellingen en verzoeken van partijen ten aanzien van de echtelijke woning behoeven, gelet op het vorenstaande, geen nadere bespreking meer nu zij niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
De besloten vennootschap Dis BV
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de aandelen van de man in Dis BV aan hem zullen worden toebedeeld, zonder nadere verrekening. Voorts zijn partijen hierbij overeengekomen dat de man de rekening-courant schuld in Dis BV geheel voor zijn rekening zal nemen.
Inboedel en persoonlijke eigendommen
Nu de vrouw het eens is met het voorstel van de man om de inboedel bij helft te verdelen en te bepalen dat ieder zijn of haar eigen persoonlijke eigendommen zal ontvangen, zal de rechtbank dit verzoek van de man toewijzen zoals verzocht, waarbij de rechtbank als wijze van verdeling zal bepalen dat partijen om de beurt een inboedelgoed zullen kiezen.
Het doorlopend krediet bij de ABN AMRO Bank rekeningnummer [nummer]
De man verzoekt de rechtbank om de schuld inzake het doorlopend krediet aan de vrouw toe te bedelen en te bepalen dat de vrouw deze schuld als haar eigen schuld dient te voldoen onder vrijwaring van de man ten aanzien van de schuld aan de bank.
Voorts verzoekt de man te bepalen dat de vrouw al hetgeen zij aantoonbaar aan de
gemeenschap heeft onttrokken voor de helft aan de man zal vergoeden.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank kan de schulden niet tussen partijen verdelen. Het verzoek van de man tot het verdelen dan wel toescheiden van de schulden inzake het doorlopend krediet dient dan ook te worden afgewezen. Wel kan de rechtbank bepalen wat de gevolgen tussen partijen onderling zijn indien één van beide partijen de betaling van deze schuld op zich neemt. Dit betreft de vraag naar wie van partijen de schuld zal moeten dragen, ofwel de vraag naar onderlinge draagplicht. In zijn algemeenheid heeft de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de onderlinge draagplicht geen invloed op de aansprakelijkheid voor de schulden jegens de schuldeisers. Beide partijen blijven (in zijn algemeenheid) jegens de verschillende schuldeisers gehouden de schuld (mede) te voldoen.
De rechtbank leest het verzoek van de man als zijnde een beroep op artikel 1:164 BW. Hij stelt zich namelijk op het standpunt dat de gemeenschap door de vrouw is benadeeld.
Ten tijde van het vertrek van de man uit de echtelijke woning stond het saldo van het doorlopend krediet van partijen volgens de man op nul. De man stelt dat de vrouw, zonder zijn medeweten, in juni 2014 een bedrag van € 8.000,-- heeft opgenomen van dit krediet. Toen de man daar achter kwam heeft hij het doorlopend krediet van partijen op 24 juni 2014 geblokkeerd. Vervolgens heeft de vrouw het krediet weer gedeblokkeerd en heeft zijn op die dag contante opnames van het krediet gedaan die hebben geleid tot een maximale schuld van € 30.000,--.
Gelet op de stellingen van partijen staat in ieder geval vast dat de man vanaf 1 april 2014 niet meer in de echtelijke woning woonde. Voorts heeft de vrouw erkend dat zij in juni 2014, al dan niet met toestemming van de man, een bedrag van € 8.000,-- van het doorlopend krediet heeft opgenomen en dat zijn vervolgens enkele weken later nog een bedrag van het doorlopend krediet heeft opgenomen, waardoor de maximale kredietcapaciteit van € 30.000,-- was bereikt.
De vrouw stelt dat zij het eerste bedrag van € 8.000,-- heeft gebruikt om gemeenschappelijke lasten, de lasten van haarzelf en de lasten van de kinderen te kunnen voldoen. Het tweede bedrag dat zij heeft opgenomen stelt de vrouw te hebben opgenomen, omdat de man zou hebben gedreigd dit te gaan doen en zij hem voor wilde zijn. Zij stelt het contante geld vervolgens onder een matras in de echtelijke woning te hebben verstopt, alwaar de man het zou hebben weggehaald toen zij met de kinderen in de vrouwenopvang verbleef. De vrouw stelt dan ook dat de man thans beschikt over het geld en hij dit geld terug dient te storten ter aflossing van het doorlopend krediet.
Gelet op het voorgaande verzoekt de vrouw de rechtbank te bepalen dat de schuld inzake het doorlopend krediet aan de man wordt toegescheiden en daarbij te bepalen dat de man deze schuld in zijn geheel als eigen schuld dient te voldoen onder vrijwaring van de vrouw.
Artikel 1:164 BW bepaalt dat indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, hij gehouden is na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden. Deze rechtsvordering kan niet later worden ingesteld dan drie jaren na de inschrijving van de beschikking.
Vast staat dat de echtscheidingsprocedure op 15 augustus 2014 is aangevangen, door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding door de man. Voorts staat tussen partijen niet ter discussie staat dat de vrouw in juni 2014 een totaal bedrag van € 30.000,-- heeft opgenomen van het doorlopend krediet van partijen bij de ABN AMRO Bank.
De door de wet gebruikte terminologie: lichtvaardig en verspillen, veronderstelt dat er sprake moet zijn van opzettelijk benadelen dan wel zonder enige redelijke grond gemeenschapsgoederen verteren. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van benadeling van de gemeenschap als bedoeld in artikel 1:164 lid 1 BW. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw de gelden van het doorlopend krediet heeft opgenomen zonder dat zij daartoe de vereiste toestemming van de man had verkregen op grond van artikel 1: 88 lid 1 onder c BW.
De lezing van de gebeurtenissen die de vrouw geeft, te weten het willen voorkomen dat de man de gelden op zou nemen, komt de rechtbank niet aannemelijk voor, zeker gezien het feit dat deze gelden thans geheel zijn verdwenen en de man mogelijk – nu de vrouw een laag inkomen geniet – het doorlopend krediet in de komende jaren in elk geval deels zal aflossen.
Dan is het niet logisch dat hij deze gelden thans onder zich zou hebben. De vrouw heeft geen voor nadere bewijslevering in aanmerking komende feiten ten aanzien van de bezitter van de gelden naar voren gebracht en daarmee, tegenover de betwisting van de man, haar stellingen onvoldoende gemotiveerd. De stellingen van de vrouw impliceren tevens dat de opgenomen gelden niet ten goede van de gemeenschap zijn gekomen. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw met het bedrag van de door haar opgenomen gelden de gemeenschap heeft benadeeld. Gelet op het voorgaande dient de vrouw conform artikel 1:164 BW de door de gemeenschap geleden schade aan de gemeenschap te vergoeden. Nu de ABN AMRO Bank naar alle waarschijnlijkheid geen afstand zal doen van het verhaalsrecht dat thans bestaat jegens beide partijen, partijen dus hoofdelijke aansprakelijk zullen blijven voor de aflossing van deze schuld en thans onduidelijk is wie deze schuld daadwerkelijk af zal gaan lossen, zal de rechtbank bepalen dat de vrouw in de interne verhouding tussen partijen draagplichtig is voor de gehele schuld bij de ABN AMRO Bank van € 30.000,--. In verband met het verzoek van de man zal de rechtbank bepalen dat het tegoed bij de Binck Bank ten goede komt van deze schuld.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw alle mutaties dient te overleggen van de op haar naam sinds juni 2013 staande rekeningen over de periode sindsdien tot het moment van de mondelinge behandeling. Een en ander op grond van artikel 1:83 BW jo 22, 843a Rv. De man heeft gegronde redenen om aan te nemen dat de vrouw gelden aan de gemeenschap van partijen heeft onttrokken.
De vrouw heeft in haar verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoeken eveneens een verzoek gedaan aan de rechtbank om te bepalen dat de man over de periode van juni 2013 tot het moment van de mondelinge behandeling alle mutaties van de op zijn naam staande rekeningen overlegt. De vrouw stelt eveneens gegronde redenen te hebben aan te nemen dat de man gelden aan de gemeenschap van partijen heeft onttrokken.
In het eerste lid van artikel 843a Rv is bepaald dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
Er moet dus aan vier cumulatieve vereisten worden voldaan, wil een vordering tot afgifte van stukken of inzage in stukken toewijsbaar zijn, namelijk:
a. a) er moet sprake zijn van een rechtmatig belang,
b) het moet gaan om bepaalde bescheiden,
c) er moet sprake zijn van een rechtsbetrekking, en
d) degene van wie de bescheiden worden gevorderd, dient deze bescheiden tot zijn
beschikking of onder zijn berusting te hebben.
Wanneer aan al deze voorwaarden is voldaan, dan is de vordering tot het verstrekken van een afschrift van stukken of tot het verlenen van inzage in die stukken, in beginsel, toewijsbaar. Dit leidt echter, gelet op het bepaalde in artikel 843a lid 4 Rv, uitzondering wanneer i) daarvoor gewichtige redenen zijn, of ii) redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Nu partijen onvoldoende nauwkeurig hebben aangegeven welke stukken zij van elkaar wensen te zien en met welk doel zij dit wensen, worden deze verzoeken afgewezen. In dit oordeel neemt de rechtbank mee dat gelet op het hiervoor gegeven oordeel dat de lotsverbondenheid tussen partijen is blijven bestaan en de consequentie daarvan dat eventueel gemaakte schulden in beginsel tot de gemeenschap behoren. Kennelijk is de achtergrond van deze verzoeken de in artikel 1:164 BW geregelde benadeling van de gemeenschap, terwijl de periode waarover tot benadeling kan worden geoordeeld is beperkt tot zes maanden vóór aanvang van het geding en partijen daarover niets stellen.
Mitsdien zal worden beslist als volgt.