ECLI:NL:RBAMS:2015:10013

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
C/13/570700 / FA RK 14-6075
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, gebruiksrecht echtelijke woning, verdeling gemeenschap en alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 januari 2016 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen een man en een vrouw, waarbij nevenvoorzieningen zijn vastgesteld. De man en vrouw zijn gehuwd geweest en hebben samen drie minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling, de alimentatie en het gebruiksrecht van de echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw het gebruiksrecht van de echtelijke woning heeft tot 31 december 2015, waarna zij de woning dient te verlaten. De rechtbank heeft ook de verdeling van de gemeenschap van goederen vastgesteld, waarbij de man de aandelen in zijn vennootschap en de auto heeft gekregen, terwijl de vrouw de inboedel en haar persoonlijke eigendommen heeft behouden. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om advies uit te brengen over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en vrouw om alimentatie en kinderbijdragen aanhouden in afwachting van het advies van de Raad. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen zijn verplicht om mee te werken aan de verkoop van de echtelijke woning. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden tot 25 april 2016 voor verdere behandeling van de verzoeken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/570700 / FA RK 14-6075 en C/13/590331/FA RK 15-5006 (KK/SM)
Beschikking van 27 januari 2016 betreffende de echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van:
[man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. H. Vosmeijer te Amstelveen,
tegen
[vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. C.C. Sneper te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen JBRA.

1.Het verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 30 oktober 2015.
Gehoord zijn: partijen, hun advocaten en mevrouw [naam 1] van JBRA.
Op 7 december 2015 heeft de rechtbank een F2-formulier ontvangen van mr. Z. Taspinar, waarin zij zich onttrekt als advocaat van de vrouw.
Op 8 december 2015 heeft de rechtbank een faxbericht ontvangen met daarbij een F2-formulier, waarin mr. C.C. Sneper zich stelt als advocaat van de vrouw.

2.De feiten

Partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaats] op [datum] .
Partijen hebben tezamen de navolgende minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
Tot het gezin van partijen behoort tevens de dochter van de vrouw,
[minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
Bij beschikking van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2014 is voor de duur van de voorlopige voorzieningenprocedure bepaald dat de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning, dat de minderjarige kinderen van partijen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de vrouw worden toevertrouwd, dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal voldoen van € 34,50 per kind per maand en tenslotte is de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders bepaald.
De rechtbank heeft de Raad – zowel in het kader van deze procedure als in het kader van de hoofdprocedure- verzocht advies uit te brengen omtrent de vragen (a) welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het meest in het belang van de kinderen is, (b) hoe de regeling qua aard, duur en frequentie vormgegeven moet worden en (c) of hulpverlening nodig is en zo ja met welk doel.
Bij beschikking van 25 maart 2015 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is iedere verdere beslissing aangehouden.
Het huwelijk van partijen is op 29 april 2015 ontbonden door inschrijving van de voornoemde echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Bij beschikking van 19 mei 2015 zijn [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, te weten tot 19 mei 2016. Tevens is in deze beschikking het op dat moment nog ongeboren kind van de vrouw onder toezicht gesteld voor de duur van zes maanden, te weten tot 19 november 2015.
Bij beschikking van 3 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank:
- bepaald dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus zal zijn dat dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] eens in de veertien dagen van zaterdag 18.00 uur tot maandag naar school, alsmede elke woensdag uit school tot en met donderdagochtend naar school bij de man verblijven, waarbij de zomervakantie in beginsel tussen partijen bij helfte wordt gedeeld, behoudens in het geval de man voor die tijd nog geen passende woonruimte heeft gevonden, in dat geval verblijven de kinderen twee aaneengesloten weken bij de man.
- de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
Bij beschikking van 18 november 2015 heeft de rechtbank bepaald dat partijen niet langer samen belast zijn met het gezag over [minderjarige 3] , maar dat de moeder voortaan alleen het gezag over [minderjarige 3] zal uitoefenen.

3.De verzoeken en verweren

De man verzoekt de rechtbank – na wijziging van zijn aanvankelijke – verzoeken:
I. te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem zal zijn;
II. te bepalen dat de kinderen in de woonplaats van de man naar school zullen gaan en aan de man met toepassing van artikel 1: 253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige kinderen in te schrijven op een basisschool in zijn woonplaats;
III. de zorgregeling met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een cyclus van twee weken vast te stellen aldus:
-
primair: dat de kinderen een weekeind per twee weken bij de vrouw zullen zijn van vrijdag uit school tot maandag naar school en de helft van de vakanties en voor het overige bij de man;
-
subsidiair: dat de kinderen een weekeind per twee weken bij de vrouw zullen zijn van vrijdag uitschool tot maandag naar school en daarbij elke donderdag na school tot vrijdag na school en de helft van de vakanties en voor het overige bij de man;
-
meer subsidiair: dat de kinderen in de ene week bij de vrouw zullen zijn van donderdag uit school tot maandag naar school en in de andere week van donderdag uit school tot zaterdag 18.00 uur en de helft van de vakanties en voor het overige bij de man;
-
meest subsidiair: dat de kinderen in de ene week bij de man zullen zijn van zaterdag 18.00 uur tot donderdag naar school en in de andere week van woensdag uit school tot vrijdag naar school en de helft van de vakanties en voor het overige bij de vrouw;
IV. te bepalen dat de vrouw € 25,-- per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van de verzorging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , bij vooruitbetaling aan de man te voldoen, te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van de geldende wetten of regelingen ten behoeve van de minderjarige kan of zal worden verstrekt, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanig datum als de rechtbank juist acht;
V. te bepalen dat de vrouw (op grond van artt. 1: 83 BW jo 22 Rv jo 843a Rv) in het geding dient te brengen alle mutaties van alle op haar naam staande bankrekeningen over de periode juni 2013 tot heden;
VI. te bepalen dat de vrouw al hetgeen zij aantoonbaar aan de gemeenschap heeft
onttrokken voor de helft aan de man zal vergoeden:
VII. de wijze van de verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen in die zin
dat:
aan de man wordt toebedeeld:
 de woning aan de [adres] voor de waarde van
€ 145.000,--;
 de aan de woning verbonden hypothecaire lening van € 168.000;
 de aandelen in de besloten vennootschap Dis BV;
 de rekeningcourantschuld aan de besloten vennootschap Dis BV;
 de op zijn naam staande bankrekeningen onder verdeling van de saldi per peildatum bij helften;
 de helft van de inboedelgoederen;
 zijn persoonlijke eigendommen;
en aan de vrouw zal worden toebedeeld:
 de op haar naam staande bankrekeningen onder verdeling van de saldi per
peildatum bij helften;
 de helft van de inboedelgoederen;
 haar persoonlijke eigendommen;
 de schuld inzake het doorlopend krediet;
en daarbij te bepalen dat:
- de vrouw gehouden is aan de man te vergoeden € 11.500,-- zijnde de onderwaarde/ restschuld inzake de gezamenlijke woning;
- de vrouw gehouden zal zijn aan de man te vergoeden de helft van de per peildatum bestaande rekening courant schuld van de man aan de besloten vennootschap Dis BV;
- de vrouw de schuld inzake het doorlopend krediet als haar eigen schuld dient te
voldoen onder vrijwaring van de man ten aanzien van de schuld aan de bank;
- de vrouw alle medewerking dient te verlenen aan de levering van de gezamenlijke woning aan de man op straffe van een dwangsom van € 2.000,--, voor ieder dag dat de vrouw daaraan niet voldoet;
- de vrouw alle medewerking dient te verlenen aan de levering van de aandelen in
de besloten vennootschap Dis BV aan de man, uiterlijk een maand na de
inschrijving van de echtscheiding op straffe van een dwangsom van € 2.000,--, voor ieder dag dat de vrouw daaraan niet voldoet;
De vrouw voert verweer tegen de voornoemde verzoeken van de man en verzoekt de rechtbank om de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze verzoeken af te wijzen.
Daarnaast verzoekt de vrouw – na wijziging van haar aanvankelijke verzoeken – bij wijze van zelfstandige verzoeken:
1. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn;
2. te bepalen dat er een zorgregeling wordt vastgesteld inhoudende dat de kinderen bij de
man verblijven:
- elke zaterdag 10:00 uur tot dinsdagochtend naar school;
- de helft van de feestdagen en vakanties en overige vrije dagen;
- te bepalen dat de regeling, zoals in het door haar opgestelde ouderschapsplan vermeld staat wordt opgenomen in de door de rechtbank te wijzen beschikking althans het ouderschapsplan te hechten aan de beschikking en de inhoud als herhaald en ingelast te beschouwen;
3. de man te veroordelen om een bijdrage in de kosten van de opvoeding en verzorging van de kinderen te voldoen met € 350,-- per kind per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans een bedrag dat uw rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven acht;
4. de man te veroordelen om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 653,-- per maand te voldoen, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans een nader vast te stellen bedrag dat de vrouw tijdig voor de mondelinge behandeling zal verzoeken, althans een bedrag dat uw rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven acht.
5. te bepalen dat aan de vrouw het uitsluitend gebruik van de echtelijke koopwoning aan de [adres] toekomt;
6. te bepalen dat de omvang en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap wordt
vastgesteld op wijze zoals door de vrouw in haar akte vermeerdering zelfstandige verzoeken van de vrouw onder punt 8 t/m 14 is verzocht.
De man voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw en verzoekt de
rechtbank deze verzoeken af te wijzen.
Op de stelling van partijen zal hierna verder worden ingegaan.

4. De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de nevenvoorzieningen
De Nederlandse rechter is bevoegd en het Nederlandse recht is van toepassing ten aanzien van de hierna te noemen nevenvoorziening.
4.2.
De hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en vervangende toestemming schoolkeuze
Op 29 januari 2015 heeft de Raad in zowel de voorlopige voorzieningenprocedure als de echtscheidingsprocedure een rapportage uitgebracht.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man opgemerkt dat er in het kader van de procedure met betrekking tot de ondertoezichtstelling van de kinderen van partijen is gesproken over uithuisplaatsing van de kinderen, dan wel plaatsing van de kinderen bij de man. De man wil graag dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem komen wonen. Hij maakt zich zorgen over de kinderen zolang ze bij de vrouw wonen. JBRA ondersteunt dit verzoek. De man stelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet aan zijn kant lagen. Hij wil voorkomen dat de kinderen nogmaals belast worden met een Raadsonderzoek. De kinderen hebben eerder het onderzoek van de Raad als zeer belastend ervaren. De man stelt zorgen te hebben over het welzijn van de kinderen bij de vrouw. De man hoort via de kinderen dat de vrouw binnenkort gaat verhuizen en zij is inmiddels verhuisdozen aan het inpakken. Dit is een erg ingrijpende gebeurtenis voor de kinderen. De man wil hen daarin steunen, maar hij wordt door de vrouw niet geïnformeerd over haar aanstaande verhuizing.
De vrouw stelt tijdens de mondelinge behandeling dat het goed gaat met de kinderen zowel thuis als op school. De omgang met de man verloopt volgens de vrouw goed. Er zijn geen signalen dat de omgang niet goed zou lopen. Er moeten alleen nog afspraken worden gemaakt over de omgang in de vakanties. Een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen is volgens de vrouw niet in het belang van de kinderen. De vier kinderen zijn nu bij elkaar. Er is in het verleden sprake geweest van huiselijk geweld. Een sepot betekent volgens de vrouw nog niet dat het niet gebeurd is. De kinderen van partijen zijn onder toezicht gesteld vanwege de aanhoudende strijd tussen partijen. De vrouw merkt op dat het van belang is voor de kinderen dat er rust komt.
JBRA heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat er thans sprake is van een onveilige situatie voor de kinderen. De kinderen zijn langdurige door partijen betrokken in hun onderlinge strijd. Partijen communiceren slechts via JBRA. De man heeft thans een stabiele relatie en is beter in staat om de kinderen een stabiele en veilige plek te geven. Gebleken is dat de vrouw het lastig vindt om het belang van de kinderen voorop te stellen. De kinderen zitten nu zo klem tussen partijen, dat ze zelf niet meer weten wat ze willen.
De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen. Derhalve zal de rechtbank de Raad op dit punt om advies vragen.
Teneinde de rechtbank te adviseren dienen de volgende vragen in het onderzoek te
worden betrokken:
  • Welke hoofdverblijfplaats past voorlopig het beste bij de pedagogische-, affectieve- en ontwikkelingsbehoeften van de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ?
  • Welke verdeling van de dagelijkse zorg past voorlopig het beste bij de pedagogische-, affectieve- en ontwikkelingsbehoeften van de voornoemde minderjarigen?
  • Hoe dient de zorgregeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
  • Zijn er contra-indicaties voor een zorgregeling en zo ja, welke? In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen: hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
  • Waarmee dient rekening gehouden te worden ten aanzien van de schoolkeuze voor de kinderen?
  • Zijn er andere feiten en omstandigheden die de rechtbank bij haar oordeel moet betrekken?
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de kinderen van partijen het eerdere onderzoek van de Raad als zeer belastend hebben ervaren. De rechtbank verzoekt de Raad dan ook om, indien mogelijk, de kinderen niet te horen tijdens dit nieuwe onderzoek, tenzij mocht blijken dat dit van essentieel belang is voor de uitkomst van dit onderzoek.
De rechtbank zal in afwachting van de uitkomst van het onderzoek van de Raad de behandeling van de verzoeken van partijen – ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen, de zorgregeling en de vervangende toestemming voor de schoolkeuze voor de kinderen – aanhouden tot de
pro forma zittingvan
25 april 2016.
De Raad en partijen dienen de rechtbank
uiterlijk tien dagen vóór deze behandelingte informeren omtrent de stand van zaken van het raadsonderzoek en de gewenste voortgang van deze procedure.
Tot dat het raadsonderzoek is afgerond en/of de rechtbank een beslissing heeft genomen in deze zaak, blijft de op 3 juni 2015 door de voorzieningenrechter bepaalde zorgregeling van kracht, waarbij de rechtbank nog opmerkt dat de schoolvakanties tussen partijen in onderling overleg bij helfte dienen te worden gedeeld.
4.3.
Kinderbijdrage en partneralimentatie
Nu de rechtbank de beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de zorgregeling zal aanhouden in verband met het verzoek aan de Raad om advies uit te brengen, zal de rechtbank de verdere verzoeken van partijen ten aanzien van de kinderbijdrage en de partneralimentatie aanhouden in afwachting van het Raadsadvies.
In de tussentijd blijft de beschikking van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2014, waarin is bepaald dat de man gehouden is een kinderbijdrage te voldoen van € 34,50 per kind per maand, van kracht.
4.4.
Gebruiksrecht van de echtelijke woning
De vrouw verblijft thans met de kinderen in de echtelijke woning. Zij verzoekt de rechtbank te bepalen dat zij recht heeft op het uitsluitend gebruiksrecht van deze woning tot de verkoop en levering van deze woning aan een derde.
De man wil dat de vrouw de echtelijke woning verlaat. Hij wil de woning graag verkopen. Voordat de woning verkocht kan worden dient de woning echter te worden opgeknapt.
Op grond van artikel 1: 165 BW kan de vrouw de rechtbank verzoeken om tot uiterlijk zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, te weten zes maanden na 29 april 2015, om de echtelijke woning te mogen gebruiken bij uitsluiting van de man.
Nu de voornoemde termijn van zes maanden inmiddels is verlopen heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling bepaald dat de vrouw uiterlijk op 31 december 2015 de echtelijke woning dient te verlaten. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dit te zullen doen. Daarnaast heeft zij ook toegezegd mee te werken aan de verkoop van de woning, onder andere door de man de gelegenheid te geven de woning te betreden om de woning waar nodig op te knappen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in het dictum van deze beschikking bepalen dat de vrouw recht heeft op het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning tot 31 december 2015. Nu de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd dat zij de echtelijke woning tijdig zal verlaten en zij mee zal werken aan de verkoop van de woning, ziet de rechtbank geen aanleiding een dwangsom op te leggen. De verzoeken van de man daartoe, zullen dan ook worden afgewezen.
4.5.
De verdeling van de gemeenschap van goederen
4.5.1.
Peildatum omvang van de huwelijksgemeenschap
Op 15 augustus 2014 heeft de man bij de rechtbank een echtscheidingsverzoekschrift ingediend.
De peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap is dan ook 15 augustus 2014, het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift.
4.5.2.
Peildatum van de waarde van de huwelijksgemeenschap
Bij het vaststellen van de peildatum voor de waarde van tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen geldt als hoofdregel de waarde ten tijde van de (feitelijke) verdeling. Dit is slechts anders als partijen een andere datum zijn overeengekomen of als op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet gelden. Indien niet is gesteld of gebleken dat partijen een andere datum zijn overeengekomen, dan wel dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet gelden, zal de rechtbank derhalve de waarde op het tijdstip van de (feitelijke) verdeling hanteren.
De peildatum van de waardering van schulden en vorderingen (waaronder saldi op bankrekeningen) is echter de datum van ontbinding van de gemeenschap, zijnde 15 augustus 2014. Dit uitgangspunt betekent dat inkomsten, aflossingen en stortingen gedaan vóór deze datum worden geacht te zijn ontvangen ten bate van de gemeenschap of te zijn gedaan ten laste van de gemeenschap. Deze lossen dus op in de te verdelen gemeenschap van goederen per peildatum. Ook betekent dit uitgangspunt dat inkomsten, aflossingen en betalingen gedaan ná 15 augustus 2014 buiten het bestek van deze procedure vallen.
4.5.3.
De omvang van de gemeenschap
Partijen zijn het er over eens dat de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen op
15 augustus 2014 in ieder geval bestond uit de navolgende goederen en schulden:
  • de gezamenlijke woning aan de [adres] en de aan voornoemde woning verbonden hypothecaire lening van € 168.000,-- bij Obvion met nr. [nummer] ;
  • de aan de hypotheek gekoppelde polis bij Reaal met nr. [nummer] ;
  • de aandelen die de man houdt in de besloten vennootschap Dis BV;
  • de rekening courantschuld van de man aan zijn vennootschap Dis BV;
  • rekening bij de ABN Amro met nummer [nummer] ;
  • een schuld inzake het doorlopend krediet ABN AMRO met nummer [nummer] ;
  • de spaarrekening met rekeningnummer eindigend op - [nummer] ;
  • de rekening bij Binck Bank;
  • de inboedel en de persoonlijke eigendommen van partijen.
Lotsverbondenheid artikel 1:100 BW
Standpunt van de man
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat er sprake is van een doorbreking van de lotsverbondenheid op grond van de gedragingen van de vrouw. De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling de volgende gedragingen opgesomd:
- De vrouw heeft valselijk drie keer aangifte gedaan jegens de man van mishandeling van haar en de kinderen.
- Zij heeft samen met een vriend zonder toestemming voorraadgoederen uit de winkel van de man gehaald.
- De man heeft door toedoen van de vrouw een dag onterecht in de cel gezeten. Dat heeft tot schade in de verkoop van de winkel geleid.
- De vrouw heeft het doorlopend krediet van partijen volledig opgenomen tot € 30.000,--, terwijl partijen ten tijde van het feitelijk uiteengaan geen schulden hadden.
- Vervolgens beschuldigt zij de man dat hij het opgenomen geld van het doorlopend krediet heeft weggehaald uit de echtelijke woning.
- De vrouw in augustus 2014 bij de Mediamarkt een tv gekocht van € 2.300,--. Dit heeft zij op afbetaling gedaan onder opgave van het inkomen van de man, terwijl hij hier niet vanaf wist.
- De vrouw heeft de man bij de gemeente laten uitschrijven op het adres van de echtelijke woning als zijnde geëmigreerd naar buitenland.
De vrouw betwist hetgeen de man stelt, zij stelt dat er wel sprake is van lotsverbondenheid. Er was volgens haar geen sprake van valse aangiftes. Er is geen sprake van wangedrag, want dat ziet alleen op hele zware situaties. De man heeft destijds tegen haar gezegd dat ze van het doorlopend krediet mocht gaan leven. De schuld bij de Mediamarkt is de vrouw aangegaan voor een vriendin. Deze vriendin heeft de schuld reeds afbetaald en de tv staat bij haar thuis.
Ten aanzien van de stelling van de man dat er sprake is van een doorbreking van de lotsverbondenheid op grond van de gedragingen van de vrouw overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 1:100 BW hebben de echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap van goederen, zodat die gemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld. Een afwijking van deze regel is niet geheel uitgesloten, zij kan evenwel slechts worden aangenomen in zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarin het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene echtgenoot zich jegens de andere beroept op een verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap.
Gelet op het feit dat de vrouw de door de man opgesomde gebeurtenissen heeft weersproken en de rechtbank ten aanzien van het meerendeel van deze feiten niet heeft kunnen vaststellen hoe het een en ander daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en/of welke intenties partijen destijds hebben gehad, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van dusdanige gedragingen van de vrouw jegens de man dat gesteld kan worden dat tussen partijen gedurende hun huwelijk geen financiële lotsverbondenheid heeft bestaan. Op grond van deze feiten en omstandigheden dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet te worden afgeweken van de in artikel 1:94 BW lid 2 vervatte hoofdregel dat de gemeenschap voor wat haar lasten betreft alle schulden van ieder der echtgenoten omvat. Partijen zijn dan ook in gemeenschap van goederen gehuwd.
De auto met kenteken [kenteken]
Partijen twisten over het feit of de auto met kenteken [kenteken] van het [merk] onderdeel uitmaakt van de te verdelen gemeenschap van goederen. De vrouw stelt dat deze auto reeds geruime tijd geleden op naam is gezet van iemand anders. De man betwist dit.
Hij stelt dat de vrouw nog altijd gebruik maakt van de auto.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij de autosleutel van de [merk] niet continu in haar bezit heeft.
De rechtbank heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld na de mondelinge behandeling een vrijwaringsbewijs te overleggen en een bewijs van royement van de verzekering van de auto.
Hierop heeft de vrouw bij haar brief met bijlagen van 5 november 2015 een slecht leesbare kopie van een vrijwaringsbewijs overgelegd gedateerd op 15 juli 2014. Hieruit kan de rechtbank niet opmaken of de betreffende auto op 15 juli 2014 daadwerkelijk niet meer op naam stond van de vrouw. De rechtbank heeft van de vrouw geen bewijs van royement van de verzekering van de auto ontvangen.
Nu de vrouw heeft nagelaten een deugdelijk bewijs te overleggen waaruit blijkt dat de auto op de peildatum geen onderdeel meer uitmaakte van de tussen partijen te verdelen gemeenschap van goederen, gaat de rechtbank er vanuit dat deze auto zoals de man ook stelt onderdeel uitmaakte van de gemeenschap. De rechtbank zal de auto met kenteken [kenteken] dan ook toedelen aan de vrouw.
Nu de man heeft gesteld dat de auto thans € 5.000,-- waard is en de vrouw dit niet, althans onvoldoende, heeft betwist, zal de rechtbank de auto toebedelen aan de vrouw tegen de verplichting van de vrouw om de helft de voornoemde waarde, zijnde een bedrag van
€ 2.500,-- aan de man te voldoen.
Rabobankrekeningen met nummers [nummer] en [nummer]
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de rekeningen bij de Rabobank met nummers [nummer] en [nummer] beiden zijn opgeheven. De rechtbank behoeft ten aanzien van deze rekeningen dan ook geen beslissing meer te nemen.
Rekening bij de ABN AMRO met nummer [nummer]
Ten aanzien van de rekening bij de ABN AMRO met nummer [nummer] stelt de man dat er thans sprake is van een negatief saldo van een paar tientjes. Aan deze rekening zit het doorlopend krediet gekoppeld van € 30.000,--. Partijen kunnen deze rekening dan ook pas opzeggen als het krediet volledig is ingelost.
Nu deze rekening volgens partijen thans nog niet kan worden opgezegd, partijen geen afspraak hebben gemaakt over wie deze rekening tot het moment dat deze zal worden opgezegd zal voortzetten en de rechtbank van partijen geen stukken heeft ontvangen waaruit het saldo van deze rekening op de peildatum blijkt, kan de rechtbank thans geen beslissing nemen ten aanzien van deze rekening, anders dan dat ieder van partijen draagplichtig is voor de helft van de debetstand op 15 augustus 2014.
Spaarrekening met eindnummer - [nummer]
Partijen zijn het er over eens dat de spaarrekening met eindnummer - [nummer] wordt opgeheven. Er staat thans geen spaarsaldo op deze rekening.
De rechtbank gaat er vanuit dat partijen deze spaarrekening zullen opheffen. De rechtbank behoeft dan ook geen beslissing meer te nemen ten aanzien van deze rekening.
De rekening bij Binck Bank
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen nog een rekening hebben bij Binck Bank waarop thans een batig saldo staat van € 3.100,--.
De man wil dat dit saldo wordt gebruikt voor het aflossen van het doorlopend krediet bij de ABN AMRO met nummer [nummer] . De vrouw is het daar niet mee eens.
De rechtbank acht het in het belang van beide partijen dat dit tegoed wordt gestort op de rekening van het doorlopend krediet, zoals hierna weergegeven. De meest gerede partij kan daartoe opdracht geven. Zodra deze rekening op nul staat kan deze worden opgeheven. Daarom hoeft hierover geen verdere beslissing te worden genomen.
De lening bij Santander
De rechtbank heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de lening bij Santander die de vrouw is aangegaan voor de aanschaf van een tv bij de Media Markt reeds is afgelost.
De vrouw heeft op 5 november 2015 aan de rechtbank een brief overgelegd afkomstig van Santander waaruit blijkt dat de voornoemde lening reeds op 17 april 2015 volledig is ingelost en dat er sindsdien geen gebruik meer is gemaakt van deze lening.
Gelet op het feit dat de lening bij Santander thans niet meer bestaat, behoeft de rechtbank geen beslissing meer te nemen over de draagplicht van partijen ten aanzien van deze lening.
De echtelijke woning
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide partijen niet in staat zijn de echtelijke woning over te nemen. De echtelijke woning zal dan ook verkocht moeten worden aan een derde. Partijen hebben de rechtbank verzocht de verkoop van de woning aan een derde te gelasten.
Ingevolge artikel 3:185 lid 1 BW kan de rechter, voor zover de deelgenoten over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling gelasten of zelf de verdeling vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang.
Nu de woning niet aan de man kan worden toegedeeld zal de rechtbank de verdeling van de gemeenschappelijke woning conform artikel 3:185 BW vast stellen en wel aldus dat de verkoop van deze woning wordt gelast.
Voornoemde verkoop zal dienen te geschieden door een gezamenlijke opdracht van partijen aan een makelaar in onroerend goed. Indien partijen niet binnen vier weken na de datum van deze beschikking gezamenlijk een makelaar daartoe opdracht hebben gegeven, dan zal de rechtbank bepalen dat de voormalige echtelijke woning door [makelaar] van ERA Van De Steege Amsterdam-West en Amstelveen, Osdorpplein 405 te Amsterdam, aan een derde wordt verkocht. Ieder van partijen is bevoegd de makelaar daartoe opdracht te geven.
Partijen zullen in overleg met de makelaar de vraagprijs, welke dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs.
Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zo ver die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen.
Beide partijen zijn gehouden aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken.
Iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen.
Na verkoop en overdracht van de voormalige echtelijke woning wordt de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire schulden, gelijkelijk tussen partijen verdeeld, dan wel zal ieder van partijen de helft van de restschuld als eigen schuld dragen en betalen. In dit kader zullen de eventueel aan de hypothecaire leningen verbonden polis(sen) van levensverzekering worden afgekocht en zal de afkoopwaarde bij helfte tussen partijen worden verdeeld, dan wel in mindering worden gebracht op de restschuld.
De overige stellingen en verzoeken van partijen ten aanzien van de echtelijke woning behoeven, gelet op het vorenstaande, geen nadere bespreking meer nu zij niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
De besloten vennootschap Dis BV
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de aandelen van de man in Dis BV aan hem zullen worden toebedeeld, zonder nadere verrekening. Voorts zijn partijen hierbij overeengekomen dat de man de rekening-courant schuld in Dis BV geheel voor zijn rekening zal nemen.
Inboedel en persoonlijke eigendommen
Nu de vrouw het eens is met het voorstel van de man om de inboedel bij helft te verdelen en te bepalen dat ieder zijn of haar eigen persoonlijke eigendommen zal ontvangen, zal de rechtbank dit verzoek van de man toewijzen zoals verzocht, waarbij de rechtbank als wijze van verdeling zal bepalen dat partijen om de beurt een inboedelgoed zullen kiezen.
Het doorlopend krediet bij de ABN AMRO Bank rekeningnummer [nummer]
De man verzoekt de rechtbank om de schuld inzake het doorlopend krediet aan de vrouw toe te bedelen en te bepalen dat de vrouw deze schuld als haar eigen schuld dient te voldoen onder vrijwaring van de man ten aanzien van de schuld aan de bank.
Voorts verzoekt de man te bepalen dat de vrouw al hetgeen zij aantoonbaar aan de
gemeenschap heeft onttrokken voor de helft aan de man zal vergoeden.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank kan de schulden niet tussen partijen verdelen. Het verzoek van de man tot het verdelen dan wel toescheiden van de schulden inzake het doorlopend krediet dient dan ook te worden afgewezen. Wel kan de rechtbank bepalen wat de gevolgen tussen partijen onderling zijn indien één van beide partijen de betaling van deze schuld op zich neemt. Dit betreft de vraag naar wie van partijen de schuld zal moeten dragen, ofwel de vraag naar onderlinge draagplicht. In zijn algemeenheid heeft de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de onderlinge draagplicht geen invloed op de aansprakelijkheid voor de schulden jegens de schuldeisers. Beide partijen blijven (in zijn algemeenheid) jegens de verschillende schuldeisers gehouden de schuld (mede) te voldoen.
De rechtbank leest het verzoek van de man als zijnde een beroep op artikel 1:164 BW. Hij stelt zich namelijk op het standpunt dat de gemeenschap door de vrouw is benadeeld.
Ten tijde van het vertrek van de man uit de echtelijke woning stond het saldo van het doorlopend krediet van partijen volgens de man op nul. De man stelt dat de vrouw, zonder zijn medeweten, in juni 2014 een bedrag van € 8.000,-- heeft opgenomen van dit krediet. Toen de man daar achter kwam heeft hij het doorlopend krediet van partijen op 24 juni 2014 geblokkeerd. Vervolgens heeft de vrouw het krediet weer gedeblokkeerd en heeft zijn op die dag contante opnames van het krediet gedaan die hebben geleid tot een maximale schuld van € 30.000,--.
Gelet op de stellingen van partijen staat in ieder geval vast dat de man vanaf 1 april 2014 niet meer in de echtelijke woning woonde. Voorts heeft de vrouw erkend dat zij in juni 2014, al dan niet met toestemming van de man, een bedrag van € 8.000,-- van het doorlopend krediet heeft opgenomen en dat zijn vervolgens enkele weken later nog een bedrag van het doorlopend krediet heeft opgenomen, waardoor de maximale kredietcapaciteit van € 30.000,-- was bereikt.
De vrouw stelt dat zij het eerste bedrag van € 8.000,-- heeft gebruikt om gemeenschappelijke lasten, de lasten van haarzelf en de lasten van de kinderen te kunnen voldoen. Het tweede bedrag dat zij heeft opgenomen stelt de vrouw te hebben opgenomen, omdat de man zou hebben gedreigd dit te gaan doen en zij hem voor wilde zijn. Zij stelt het contante geld vervolgens onder een matras in de echtelijke woning te hebben verstopt, alwaar de man het zou hebben weggehaald toen zij met de kinderen in de vrouwenopvang verbleef. De vrouw stelt dan ook dat de man thans beschikt over het geld en hij dit geld terug dient te storten ter aflossing van het doorlopend krediet.
Gelet op het voorgaande verzoekt de vrouw de rechtbank te bepalen dat de schuld inzake het doorlopend krediet aan de man wordt toegescheiden en daarbij te bepalen dat de man deze schuld in zijn geheel als eigen schuld dient te voldoen onder vrijwaring van de vrouw.
Artikel 1:164 BW bepaalt dat indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, hij gehouden is na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden. Deze rechtsvordering kan niet later worden ingesteld dan drie jaren na de inschrijving van de beschikking.
Vast staat dat de echtscheidingsprocedure op 15 augustus 2014 is aangevangen, door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding door de man. Voorts staat tussen partijen niet ter discussie staat dat de vrouw in juni 2014 een totaal bedrag van € 30.000,-- heeft opgenomen van het doorlopend krediet van partijen bij de ABN AMRO Bank.
De door de wet gebruikte terminologie: lichtvaardig en verspillen, veronderstelt dat er sprake moet zijn van opzettelijk benadelen dan wel zonder enige redelijke grond gemeenschapsgoederen verteren. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van benadeling van de gemeenschap als bedoeld in artikel 1:164 lid 1 BW. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw de gelden van het doorlopend krediet heeft opgenomen zonder dat zij daartoe de vereiste toestemming van de man had verkregen op grond van artikel 1: 88 lid 1 onder c BW.
De lezing van de gebeurtenissen die de vrouw geeft, te weten het willen voorkomen dat de man de gelden op zou nemen, komt de rechtbank niet aannemelijk voor, zeker gezien het feit dat deze gelden thans geheel zijn verdwenen en de man mogelijk – nu de vrouw een laag inkomen geniet – het doorlopend krediet in de komende jaren in elk geval deels zal aflossen.
Dan is het niet logisch dat hij deze gelden thans onder zich zou hebben. De vrouw heeft geen voor nadere bewijslevering in aanmerking komende feiten ten aanzien van de bezitter van de gelden naar voren gebracht en daarmee, tegenover de betwisting van de man, haar stellingen onvoldoende gemotiveerd. De stellingen van de vrouw impliceren tevens dat de opgenomen gelden niet ten goede van de gemeenschap zijn gekomen. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw met het bedrag van de door haar opgenomen gelden de gemeenschap heeft benadeeld. Gelet op het voorgaande dient de vrouw conform artikel 1:164 BW de door de gemeenschap geleden schade aan de gemeenschap te vergoeden. Nu de ABN AMRO Bank naar alle waarschijnlijkheid geen afstand zal doen van het verhaalsrecht dat thans bestaat jegens beide partijen, partijen dus hoofdelijke aansprakelijk zullen blijven voor de aflossing van deze schuld en thans onduidelijk is wie deze schuld daadwerkelijk af zal gaan lossen, zal de rechtbank bepalen dat de vrouw in de interne verhouding tussen partijen draagplichtig is voor de gehele schuld bij de ABN AMRO Bank van € 30.000,--. In verband met het verzoek van de man zal de rechtbank bepalen dat het tegoed bij de Binck Bank ten goede komt van deze schuld.
Artikel 843a Rv
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw alle mutaties dient te overleggen van de op haar naam sinds juni 2013 staande rekeningen over de periode sindsdien tot het moment van de mondelinge behandeling. Een en ander op grond van artikel 1:83 BW jo 22, 843a Rv. De man heeft gegronde redenen om aan te nemen dat de vrouw gelden aan de gemeenschap van partijen heeft onttrokken.
De vrouw heeft in haar verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoeken eveneens een verzoek gedaan aan de rechtbank om te bepalen dat de man over de periode van juni 2013 tot het moment van de mondelinge behandeling alle mutaties van de op zijn naam staande rekeningen overlegt. De vrouw stelt eveneens gegronde redenen te hebben aan te nemen dat de man gelden aan de gemeenschap van partijen heeft onttrokken.
In het eerste lid van artikel 843a Rv is bepaald dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
Er moet dus aan vier cumulatieve vereisten worden voldaan, wil een vordering tot afgifte van stukken of inzage in stukken toewijsbaar zijn, namelijk:
a. a) er moet sprake zijn van een rechtmatig belang,
b) het moet gaan om bepaalde bescheiden,
c) er moet sprake zijn van een rechtsbetrekking, en
d) degene van wie de bescheiden worden gevorderd, dient deze bescheiden tot zijn
beschikking of onder zijn berusting te hebben.
Wanneer aan al deze voorwaarden is voldaan, dan is de vordering tot het verstrekken van een afschrift van stukken of tot het verlenen van inzage in die stukken, in beginsel, toewijsbaar. Dit leidt echter, gelet op het bepaalde in artikel 843a lid 4 Rv, uitzondering wanneer i) daarvoor gewichtige redenen zijn, of ii) redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Nu partijen onvoldoende nauwkeurig hebben aangegeven welke stukken zij van elkaar wensen te zien en met welk doel zij dit wensen, worden deze verzoeken afgewezen. In dit oordeel neemt de rechtbank mee dat gelet op het hiervoor gegeven oordeel dat de lotsverbondenheid tussen partijen is blijven bestaan en de consequentie daarvan dat eventueel gemaakte schulden in beginsel tot de gemeenschap behoren. Kennelijk is de achtergrond van deze verzoeken de in artikel 1:164 BW geregelde benadeling van de gemeenschap, terwijl de periode waarover tot benadeling kan worden geoordeeld is beperkt tot zes maanden vóór aanvang van het geding en partijen daarover niets stellen.
Mitsdien zal worden beslist als volgt.

5.De beslissing

De rechtbank:
In de zaak met nummer C13/570700/FA RK 14-6075
- verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam advies uit te brengen omtrent
de hiervoor onder “
4.2. De hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en vervangende toestemming schoolkeuze” geformuleerde vragen;
- bepaalt dat de griffier met voormeld doel een afschrift van deze beschikking aan
voornoemde Raad zal toezenden;
- bepaalt dat de behandeling omtrent de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen, de zorgregeling en de vervangende toestemming voor de schoolkeuze voor de kinderen,
pro forma wordt voortgezet op 25 april 2016, in afwachting van het raadsrapport en verzoekt de Raad en partijen de rechtbank
uiterlijk tien dagen vóór deze behandelingte informeren omtrent de stand van zaken van het raadsonderzoek en de gewenste voortgang van deze procedure;
- bepaalt dat de behandeling omtrent de kinderbijdrage en de partneralimentatie eveneens
pro forma wordt voortgezet op 25 april 2016, in afwachting van het raadsonderzoek;
- bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is tot de bewoning en het gebruik van de woning te [adres] tot uiterlijk 31 december 2015;
- verklaart voormelde nevenvoorzieningen, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
In de zaak met nummer C/13/590331/FA RK 15-5006
stelt de wijze van verdeling van echtelijke woning aan de [adres] als volgt vast:
- bepaalt dat partijen binnen vier weken na heden gezamenlijk een makelaar opdracht te geven tot verkoop van de echtelijke woning gelegen aan de [adres] tegen een door partijen overeen te komen verkoopprijs;
- bepaalt dat, indien zij niet binnen vier weken na heden gezamenlijk een makelaar opdracht hebben gegeven tot de verkoop, ieder van hen afzonderlijk bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan NVM-makelaar [makelaar] van ERA Van De Steege Amsterdam-West en Amstelveen, Osdorpplein 405 te Amsterdam tot verkoop van de voornoemde echtelijke woning;
- bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de vraagprijs, welke dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, zullen bepalen;
- bepaalt dat indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de woning te koop zal aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
- bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst zullen aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zo ver die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is;
- bepaalt dat in het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, de makelaar dit naar beste weten en kunnen zal bepalen;
- bepaalt dat beide partijen zijn gehouden aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken;
- bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
- bepaalt dat na de verkoop en overdracht van de voormalige echtelijke woning de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire schulden, gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld als eigen schuld zal dragen en betalen;
- bepaalt dat de eventueel aan de hypothecaire leningen verbonden polis(sen) van levensverzekering worden afgekocht en de afkoopwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, dan wel in mindering worden gebracht op de restschuld;
stelt verder de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande onverdeelde huwelijksgemeenschap vast als volgt:
- bepaalt dat de auto met kenteken [kenteken] van het [merk] aan de vrouw wordt toebedeeld voor een waarde van € 5.000,--, onder de verplichting om aan de man een bedrag van € 2.500,-- te voldoen;
- bepaalt dat het tegoed op de rekening bij de Binck Bank ten goede komt van de debetstand op het doorlopend krediet bij de ABN Amro Bank en de rekening daarna wordt opgeheven;
- bepaalt dat de aandelen van de man in Dis BV aan hem worden toebedeeld, zonder nadere verrekening met de vrouw;
- bepaalt dat de man de rekening courantschuld van Dis BV geheel voor zijn rekening zal nemen, onder vrijwaring van de vrouw ten aanzien van deze schuld;
- bepaalt dat aan ieder van partijen zijn persoonlijke zaken worden toebedeeld en dat de inboedel tussen partijen bij helfte wordt verdeeld in dier voege dat partijen om de beurt een goed van de inboedel dienen uit te kiezen;
- bepaalt dat de vrouw in de interne verhouding tussen partijen draagplichtig is voor de gehele schuld van partijen uit hoofde van het doorlopend krediet bij de ABN AMRO Bank met rekening nummer [nummer] ;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. C.M.E. de Koning, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. S.A. Marchal, griffier, op 27 januari 2016. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).