ECLI:NL:RBAMS:2015:1054

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
13/845002-11 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van handelen met voorwetenschap en tipverbod

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, stond de verdachte terecht op beschuldiging van handelen met voorwetenschap en het overtreden van het tipverbod. De zaak kwam voort uit meldingen van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) over verdachte transacties in aandelen van verschillende ondernemingen, waarbij de verdachte bevriend was met een bankmedewerker die mogelijk beschikte over voorwetenschap. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 4 februari 2015 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. D.E. Kruimel, en de raadsman van de verdachte, mr. D.R. Doorenbos, aanwezig waren.

De tenlastelegging omvatte onder andere het aankopen van aandelen en callopties in verschillende ondernemingen, waarbij de verdachte zou hebben gehandeld op basis van niet openbaar gemaakte informatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen rechtstreeks bewijs was dat de verdachte beschikte over koersgevoelige informatie of deze had gedeeld met anderen. Ondanks het opmerkelijke beleggingsgedrag van de verdachte, kon de rechtbank niet concluderen dat het handelen met voorwetenschap buiten redelijke twijfel vaststond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat hij zich schuldig had gemaakt aan het gebruik van voorwetenschap. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank op 18 februari 2015, waarbij de rechters de zaak zorgvuldig hebben beoordeeld en tot de conclusie zijn gekomen dat de verdachte niet schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845002-11 (Promis)
Datum uitspraak: 18 februari 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres 1, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. D.E. Kruimel en van wat de raadsman van verdachte, mr. D.R. Doorenbos, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1.
hij, op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 november 2009, te Amsterdam en/of Almere, althans in Nederland, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij beschikte over voorwetenschap als bedoeld in artikel 5:53 lid 1 Wet op het financiële toezicht, omtrent de rechtsperso(o)n(en), vennootschap(pen) of instelling(en) waarvan de aandelen zijn te beschouwen als financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid onder a, b, c of d,
de informatie waarop zijn voorwetenschap betrekking had, heeft medegedeeld aan een derde, te weten [medeverdachte] en/of [medeverdachte 2], waarbij de informatie
bestond uit:
- dat er sprake was van een overname van
[onderneming 1 NV] (hierna: [onderneming 1 NV]) door [onderneming 2 Inc.] of [onderneming 3 Holding Inc.] en/of [onderneming 4 NV] (hierna [onderneming 4 NV]) door [onderneming 5 Holding BV]
welke informatie nog niet openbaar was gemaakt op het moment van mededelen aan voornoemde [medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en waarvan openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de aandelen van [onderneming 1 NV] en/of [onderneming 4 NV];
2.
hij op (een) tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 te Almere en/of Amsterdam, althans in Nederland, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden te beschikken over voorwetenschap als bedoeld in artikel als bedoeld in artikel 5:53, lid 1, van de Wet op het financieel toezicht, (telkens) gebruik heeft gemaakt van die voorwetenschap door (een) transactie(s) te verrichten en/of te bewerkstelligen in (certifica(a)t(en) (van) (een) aande(e)l(en) en/of (een) calloptie(s) en/of Turbo Long(s)
- [onderneming 6 NV] (hierna: [onderneming 6 NV]) en/of
-[onderneming 7 Holding NV] (hierna: [onderneming 7 Holding NV]) en/of
- [onderneming 1 NV] (hierna: [onderneming 1 NV]) en/of
- [onderneming 4 NV] (hierna [onderneming 4 NV]) en/of
- [onderneming 8 Group NV] (hierna: [onderneming 8 Group NV]),
zijnde financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, lid 1, van de Wet op het financieel toezicht, is verleend, te weten Euronext Amsterdam, immers heeft verdachte
- op 4 en 8 augustus 2008 aandelen [onderneming 6 NV] aangekocht en/of
- op 12 en 16 januari 2009 aandelen [onderneming 7 Holding NV] aangekocht en/of
- op 26 mei en 1 juni 2010 aandelen [onderneming 7 Holding NV] aangekocht en/of
- op 10 en 12 februari 2009 Turbo Long 1,6 [onderneming 1 NV] aangekocht en/of
- op 15, 21 en 22 september 2009 en 5 en 6 oktober 2009 Turbo Long 3,7 [onderneming 1 NV]
aangekocht en/of
- op 5 t/m 9, 14, 21 t/m 22, 26 en 28 oktober 2009 en 4 t/m 6 en 16 t/m 18
november 2009 Calloptie(s) DEC09 4,80 [onderneming 1 NV] aangekocht en/of
- op 25 en 27 juli 2009 aandelen en callopties [onderneming 4 NV] aangekocht en/of
- op 7 augustus 2009 callopties DEC09 2.60 [onderneming 4 NV] aangekocht en/of
- op 8 en 14 augustus en 20 augustus 2009 callopties DEC09 3,00 [onderneming 4 NV]
aangekocht en/of
- op 20 en 26 augustus en 1, 10 en 18 september 2009 callopties DEC09 3,20
[onderneming 4 NV] aangekocht en/of
- op 18 september 2009 callopties DEC09 2,60 [onderneming 4 NV] aangekocht en/of
- op 6 en 7 april 2010 aandelen [onderneming 8 Group NV] aangekocht;
terwijl hij (telkens) bekend was met niet openbaar gemaakte, concrete informatie die rechtstreeks, althans middellijk betrekking had op [onderneming 6 NV] en/of [onderneming 7 Holding NV] en/of [onderneming 1 NV] en/of [onderneming 4 NV] en/of [onderneming 8 Group NV], te weten:
- dat er sprake was van een overname en/of
- dat [onderneming 6 NV] en/of [onderneming 7 Holding NV] en/of [onderneming 1 NV] en/of [onderneming 4 NV] en/of [onderneming 8 Group NV] op korte termijn zou(den) worden overgenomen
welke informatie (telkens) nog niet openbaar was gemaakt op het moment dat genoemde transactie(s) is/zijn verricht/bewerkstelligd en waarvan de openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de aandelen van [onderneming 6 NV] en/of [onderneming 7 Holding NV] en/of [onderneming 1 NV] en/of [onderneming 4 NV] en/of [onderneming 8 Group NV].

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

De rechtbank leidt uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op 26 november 2009 ontvangt de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) twee meldingen van de [bank 1] betreffende het vermoeden van voorkennis bij verdachte ten aanzien van transacties in financiële instrumenten van [onderneming 1 NV] en [onderneming 4 NV] en ongebruikelijke handelen van zijn vader [medeverdachte] in opties [onderneming 1 NV]. Naar aanleiding van deze meldingen, in combinatie met het verschijnen van persberichten met betrekking tot de overnames van [onderneming 1 NV] en [onderneming 4 NV], heeft de AFM nader onderzoek ingesteld.
Tijdens dit onderzoek heeft de AFM vastgesteld dat de afdeling Corporate Finance (hierna: CF) van [bank 2] als financieel adviseur betrokken is geweest bij overnametrajecten inzake [onderneming 1 NV], [onderneming 4 NV], [onderneming 6 NV] en [onderneming 8 Group NV]. Gelet op een persbericht van 6 december 2010 – na de aangifte van de AFM – kan ook het overnametraject inzake [onderneming 7 Holding NV] aan [bank 2] CF gerelateerd worden. Verdachte heeft in alle voornoemde fondsen transacties verricht. Zijn vader en zijn (ex-) vriendin [medeverdachte 2] hebben transacties verricht in de fondsen [onderneming 1 NV] en/of [onderneming 4 NV]. Uit het onderzoek van de AFM blijkt dat [medeverdachte 2] werkzaam is als Business Analist bij [bank 2]. De AFM vermoedt dan ook dat [medeverdachte 2] mogelijk uit hoofde van haar functie heeft beschikt over voorwetenschap omtrent voornoemde overnametrajecten en deze heeft gedeeld met verdachte. Naar aanleiding van het verrichte onderzoek doet de AFM op 29 september 2010 aangifte tegen verdachte, zijn vader en [medeverdachte 2].
Uit het op de aangifte verrichte onderzoek van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) blijkt dat geen relatie bestaat tussen de ICT-afdeling waar [medeverdachte 2] werkzaam is en de afdeling CF van [bank 2] waar aan voornoemde overnametrajecten is gewerkt. Tijdens het onderzoek van de FIOD komt wel een vierde verdachte naar voren, namelijk [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] is vanaf 1 november 2007 werkzaam op de afdeling CF en sinds zijn studententijd in Maastricht bevriend met verdachte. Bij het overnametraject inzake [onderneming 4 NV] door [onderneming 5 Holding BV] staat [medeverdachte 3] op de insiderlijst. Niet vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 3] koersgevoelige informatie met verdachte heeft gedeeld. Wel is vastgesteld dat [medeverdachte 3] zelf in de desbetreffende periodes niet heeft gehandeld in de in de tenlastegelegde genoemde aandelen of derivaten daarvan.
Verdachte heeft erkend de in de tenlastelegging genoemde transacties te hebben verricht, maar betwist dat hij bij de transacties beschikte over voorwetenschap en stelt daarvan dus geen gebruik te hebben gemaakt.
De vraag die de rechtbank zich stelt is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel het gebruik maken van voorwetenschap bij de in de tenlastelegging genoemde transacties als het tipverbod.

5.Beoordeling van de ten laste gelegde feiten

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, zoals weergegeven in het door haar ter terechtzitting overgelegde requisitoir, op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Zij heeft daartoe gewezen op de omstandigheid dat verdachte bevriend was met [medeverdachte 3], werkzaam op de afdeling CF van [bank 2]. Deze afdeling is betrokken geweest bij de onder feit 2 genoemde overnametrajecten. Hoewel direct bewijs ontbreekt dat [medeverdachte 3] koersgevoelige informatie heeft gedeeld met verdachte, kan uit de opmerkelijke omstandigheden waaronder verdachte transacties heeft verricht, worden afgeleid dat verdachte heeft beschikt over voorwetenschap.
Uit het vrijwel gelijktijdig handelen van de vader van verdachte en [medeverdachte 2] in aandelen [onderneming 4 NV] en/of [onderneming 1 NV], in samenhang met de wisselende verklaringen hieromtrent, kan worden afgeleid dat verdachte informatie waarop zijn voorwetenschap betrekking had met hen heeft gedeeld.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het woord gevoerd overeenkomstig de door hem ter terechtzitting overgelegde pleitnotities, die als bijlage bij dit vonnis zijn gevoegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden beschouwd.
Hij heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien van de hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Het dossier bevat geen wettig bewijs waaruit blijkt dat verdachte koersgevoelige informatie heeft ontvangen van [medeverdachte 3] en derhalve kon beschikken over voorwetenschap. De enkele stelling dat de aankooptransacties op zichzelf opmerkelijk zijn – voor zover een dergelijke vaststelling kan worden gedaan – en dat het daarom niet anders kan zijn dan dat deze met gebruik van voorwetenschap zijn verricht, is niet houdbaar.
Nu verdachte niet heeft beschikt over voorwetenschap, kan hij informatie waarop deze voorwetenschap betrekking had ook niet hebben gedeeld met zijn vader en [medeverdachte 2].
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Voorwetenschap, als bedoeld in artikel 5:53, lid 1 Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) is bekendheid met informatie die concreet is en die rechtstreeks of middellijk betrekking heeft op een uitgevende instelling, waarop de financiële instrumenten betrekking hebben of op de handel in deze financiële instrumenten:
welke informatie niet openbaar is gemaakt en
waarvan openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de
financiële instrumenten of op de koers van daarvan afgeleide financiële instrumenten.
De rechtbank stelt vast dat bekendheid met de informatie dat sprake was van voorgenomen overnames, zoals onder 2 ten laste gelegd, voor de openbare bekendmaking daarvan, voorwetenschap in de zin van de Wft oplevert.
Vaststaat dat verdachte de onder 2 ten laste gelegde transacties heeft verricht, maar hij ontkent dat hij op dat moment op de hoogte was van niet openbaar gemaakte informatie waarvan de openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de aandelen van [onderneming 6 NV], [onderneming 7 Holding NV], [onderneming 1 NV], [onderneming 4 NV] en [onderneming 8 Group NV]. [medeverdachte 3] ontkent dat hij verdachte daarover heeft ingelicht.
Het dossier levert geen rechtstreeks bewijs op dat verdachte ten tijde van de aankooptransacties over deze koersgevoelige informatie beschikte en dus zou hebben gehandeld met voorwetenschap. De rechtbank zal daarom moeten beoordelen of er niettemin redengevende feiten en omstandigheden voorhanden zijn op grond waarvan bedoeld handelen met voorwetenschap buiten redelijke twijfel vaststaat.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting – kort gezegd – een aantal feiten en omstandigheden genoemd die zij voldoende redengevend acht voor het bewijs van het bestanddeel ‘bekendheid met’ om zodoende te kunnen komen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten:
- de afdeling CF van [bank 2] was bij de onder 2 ten laste gelegde overnametrajecten
betrokken;
  • [medeverdachte 3] was werkzaam op de afdeling CF;
  • de vriendschap tussen verdachte en [medeverdachte 3] en hun telefonische en andere contacten over beleggen en voorwetenschap in het algemeen;
  • de momenten waarop transacties plaatsvonden;
  • de omstandigheid dat de vader en (ex-)vriendin [medeverdachte 2] vrijwel gelijktijdig transacties
hebben verricht in [onderneming 1 NV] en/of [onderneming 4 NV];
- de wisselende verklaringen hieromtrent van verdachte, zijn vader en [medeverdachte 2].
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het beleggingsgedrag van verdachte vragen oproept. Zo handelt verdachte in het eerste jaar dat hij gaat beleggen in slechts zes fondsen, terwijl zijn studievriend [medeverdachte 3] in zijn functie als vicepresident van [bank 2] CF beschikt over voorwetenschap inzake vijf van die fondsen. Ook ten aanzien van het aan- en verkoopgedrag loopt het merendeel van de gevallen opmerkelijk parallel met bijvoorbeeld het voortzetten dan wel afbreken van de op dat moment nog niet openbare overname-onderhandelingen waarbij de bedrijven van die fondsen zijn betrokken. Het is verder opmerkelijk dat verdachte, zijn vader en [medeverdachte 2] in precies dezelfde periode transacties hebben verricht in de fondsen [onderneming 1 NV] en [onderneming 4 NV].
De rechtbank is evenwel van oordeel dat uit genoemde omstandigheden niet kan worden afgeleid dat het handelen met voorwetenschap van verdachte buiten iedere redelijke twijfel vaststaat.
Verdachte zal daarom van het onder 1 en 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. J. Knol en J.L. Hillenius, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van de Kraats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2015.