ECLI:NL:RBAMS:2015:1055

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
13/845003-11 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van handelen met voorwetenschap door verdachte met zoon als tussenpersoon

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, stond de verdachte terecht op beschuldiging van handelen met voorwetenschap. De zaak kwam voort uit meldingen van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) over ongebruikelijk handelen in opties van twee ondernemingen, waarbij de zoon van de verdachte betrokken was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zoon bevriend was met een medewerker van een bank die betrokken was bij overnames van de ondernemingen. Ondanks het feit dat verdachte erkende transacties te hebben verricht, ontkende hij dat hij beschikte over voorwetenschap. De rechtbank concludeerde dat er geen direct bewijs was dat de zoon van verdachte informatie had gedeeld met zijn vader. De rechtbank oordeelde dat het beleggingsgedrag van de verdachte vragen opriep, maar dat dit niet voldoende was om te concluderen dat hij met voorwetenschap had gehandeld. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging, omdat het handelen met voorwetenschap niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845003-11 (Promis)
Datum uitspraak: 18 februari 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres 1, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. D.E. Kruimel, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.V.A. Brouwer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op (een) tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 2009 tot en met 30 november 2009 te Enschede, althans in Nederland, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden te beschikken over voorwetenschap als bedoeld in artikel als bedoeld in artikel 5:53, lid 1, van de Wet op het financieel toezicht, (telkens) gebruik heeft gemaakt van die voorwetenschap door (een) transactie(s) te verrichten en/of te bewerkstelligen in (certifica(a)t(en) van) (een) aande(e)l(en) en/of (een) calloptie(s)
- [onderneming 1 N.V.] (hierna: [onderneming 1 N.V.]) en/of
- [onderneming 2 N.V.] (hierna [onderneming 2 N.V.]),
zijnde financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, lid 1, van de Wet op het financieel toezicht, is verleend, te weten Euronext Amsterdam, immers heeft verdachte
- op 27 februari en 30 maart 2009 aandelen [onderneming 1 N.V.] aangekocht en/of
- op 14 en 17 april 2009 Turbo Long 3 [onderneming 1 N.V.] aangekocht en/of
- op 31 augustus 2009, 8 september 2009 en 2 en 5 oktober 2009 Turbo Long 3
[onderneming 1 N.V.] aangekocht en/of
- op 30 oktober 2009 en 3 november 2009 Turbo Long 3,7 [onderneming 1 N.V.] aangekocht en/of
- op 28 augustus 2009 en 4 en 8 september 2009 aandelen [onderneming 2 N.V.]
aangekocht
terwijl hij (telkens) bekend was met niet openbaar gemaakte, concrete informatie die rechtstreeks, althans middellijk betrekking had op [onderneming 1 N.V.] en/of [onderneming 2 N.V.], te weten:
- dat er sprake was van een overname en/of
- dat [onderneming 1 N.V.] en/of [onderneming 2 N.V.] op korte termijn zou(den) worden overgenomen
welke informatie (telkens) nog niet openbaar was gemaakt op het moment dat genoemde transactie(s) is/zijn verricht/bewerkstelligd en waarvan de openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de aandelen van [onderneming 1 N.V.] en/of [onderneming 2 N.V.].

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

De rechtbank leidt uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op 26 november 2009 ontvangt de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) twee meldingen van de [bank 1] betreffende het ongebruikelijk handelen van verdachte in opties [onderneming 1 N.V.] en het vermoeden van voorkennis bij [medeverdachte 1] – de zoon van verdachte – ten aanzien van transacties in financiële instrumenten van [onderneming 1 N.V.] en [onderneming 2 N.V.]. Naar aanleiding van deze meldingen, in combinatie met het verschijnen van persberichten met betrekking tot de overnames van [onderneming 1 N.V.] en [onderneming 2 N.V.], heeft de AFM nader onderzoek ingesteld.
Tijdens dit onderzoek heeft de AFM vastgesteld dat de afdeling Corporate Finance (hierna: CF) van [bank 2] als financieel adviseur betrokken is geweest bij overnametrajecten inzake [onderneming 1 N.V.], [onderneming 2 N.V.], [onderneming 3] en [onderneming 4]. Gelet op een persbericht van 6 december 2010 – na de aangifte van de AFM – kan ook het overnametraject inzake [onderneming 5] aan [bank 2] CF gerelateerd worden. De zoon van verdachte heeft in alle voornoemde fondsen transacties verricht. Verdachte en de (ex-)vriendin van de zoon van verdachte, [medeverdachte 2], hebben transacties verricht in de fondsen [onderneming 1 N.V.] en/of [onderneming 2 N.V.]. Uit het onderzoek van de AFM blijkt dat [medeverdachte 2] werkzaam is als Business Analist bij [bank 2]. De AFM vermoedt dan ook dat [medeverdachte 2] mogelijk uit hoofde van haar functie heeft beschikt over voorwetenschap omtrent voornoemde overnametrajecten en deze met verdachte en de zoon van verdachte heeft gedeeld. Naar aanleiding van het verrichte onderzoek doet de AFM op 29 september 2010 aangifte tegen verdachte, de zoon van verdachte en [medeverdachte 2].
Uit het op de aangifte verrichte onderzoek van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) blijkt dat geen relatie bestaat tussen de ICT-afdeling waar [medeverdachte 2] werkzaam is en de afdeling CF van [bank 2] waar aan voornoemde overnametrajecten is gewerkt. Tijdens het onderzoek van de FIOD komt wel een vierde verdachte naar voren, namelijk [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] is vanaf 1 november 2007 werkzaam op de afdeling CF en sinds zijn studententijd in Maastricht bevriend met de zoon van verdachte. Bij het overnametraject inzake [onderneming 2 N.V.] door [onderneming 6 Holding BV] staat [medeverdachte 3] op de insiderlijst. Niet vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 3] koersgevoelige informatie met de zoon van verdachte heeft gedeeld. Wel is vastgesteld dat [medeverdachte 3] zelf in de desbetreffende periodes niet gehandeld heeft in de in de tenlastelegging genoemde aandelen of derivaten daarvan.
Verdachte heeft erkend de in de tenlastelegging genoemde transacties te hebben verricht, maar betwist dat hij bij de transacties beschikte over voorwetenschap en stelt daarvan dus geen gebruik te hebben gemaakt.
De vraag die de rechtbank zich stelt is of verdachte op de hoogte was van voorkennis en zo ja, of hij zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruik maken van voorwetenschap bij de in de tenlastelegging genoemde transacties.

5.Beoordeling van het ten laste gelegde feit

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, zoals weergegeven in het door haar ter terechtzitting overgelegde requisitoir, op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Zij heeft daartoe gewezen op de omstandigheid dat de zoon van verdachte bevriend was met [medeverdachte 3], werkzaam op de afdeling CF van [bank 2]. Deze afdeling was betrokken bij de in de tenlastelegging genoemde overnametrajecten. Hoewel direct bewijs ontbreekt dat [medeverdachte 3] koersgevoelige informatie heeft gedeeld met de zoon van verdachte, kan uit de opmerkelijke omstandigheden waaronder de zoon van verdachte transacties heeft verricht, worden afgeleid dat hij heeft beschikt over voorwetenschap. Nu verdachte, [medeverdachte 2] en zijn zoon vrijwel gelijktijdig transacties hebben verricht in de fondsen [onderneming 1 N.V.] en/of [onderneming 2 N.V.], moet deze voorwetenschap met elkaar zijn gedeeld. De verklaring van verdachte dat hij met zijn zoon in zijn algemeenheid over beleggingen heeft gesproken, maar niet specifiek over [onderneming 1 N.V.] en [onderneming 2 N.V.], is, gelet op de gelijktijdigheid van handelen, ongeloofwaardig.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het woord gevoerd overeenkomstig de door hem ter terechtzitting overgelegde pleitnotities, die als bijlage bij dit vonnis zijn gevoegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden beschouwd.
Hij heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het hem ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van direct bewijs. De overtuiging dat verdachte ten tijde van de door hem verrichte transacties heeft beschikt over voorwetenschap is alleen dan gegrond indien de handelspatronen van verdachte in redelijkheid geen andere verklaring toelaten. De overeenkomsten in de handelspatronen van verdachte en zijn zoon kunnen worden verklaard door het wederzijds delen van de eigen beleggingsbeslissingen. Dit levert geen overtreding van artikel 5:53 van de Wet op het financiële toezicht (hierna: Wft) op.
Voorts blijkt uit de transactieoverzichten dat verdachte en zijn zoon – naast het feit dat zij beiden [onderneming 1 N.V.] en [onderneming 2 N.V.] in hun beleggingsportefeuille hadden – ook allebei hebben gehandeld in AEX Index Turbo’s Long, Goud Turbo’s Long en Arcelor Mittal Turbo’s Long. Er zijn dus meer overeenkomsten in het handelspatroon te onderkennen dan alleen [onderneming 1 N.V.] en [onderneming 2 N.V.].
Tot slot wijkt het transactiebeeld van verdachte in de fondsen [onderneming 1 N.V.] en [onderneming 2 N.V.] zodanig af van het transactiebeeld van de zoon van verdachte in deze fondsen, dat hieruit niet kan worden afgeleid dat sprake moet zijn geweest van gedeelde voorwetenschap.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Voorwetenschap, als bedoeld in artikel 5:53, lid 1 Wft, is bekendheid met informatie die concreet is en die rechtstreeks of middellijk betrekking heeft op een uitgevende instelling, waarop de financiële instrumenten betrekking hebben of op de handel in deze financiële instrumenten:
welke informatie niet openbaar is gemaakt en
waarvan openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de
financiële instrumenten of op de koers van daarvan afgeleide financiële instrumenten.
De rechtbank stelt vast dat bekendheid met de informatie dat sprake was van voorgenomen overnames, zoals ten laste gelegd, voor de openbare bekendmaking daarvan, voorwetenschap in de zin van de Wft) oplevert.
Vaststaat dat verdachte de ten laste gelegde transacties heeft verricht, maar hij ontkent dat hij op dat moment op de hoogte was van niet openbaar gemaakte informatie waarvan de openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de aandelen van [onderneming 1 N.V.] en [onderneming 2 N.V.].
Het dossier levert geen rechtstreeks bewijs op dat de zoon van verdachte en [medeverdachte 3] informatie hebben uitgewisseld over de betrokken fondsen en dat de zoon van verdachte die informatie op zijn beurt weer aan zijn vader (verdachte) heeft doorgegeven. Er is dus geen direct bewijs dat verdachte ten tijde van de aankooptransacties over deze koersgevoelige informatie beschikte en dus zou hebben gehandeld met voorwetenschap. De rechtbank zal daarom moeten beoordelen of er niettemin redengevende feiten en omstandigheden voorhanden zijn op grond waarvan bedoeld handelen met voorwetenschap buiten redelijke twijfel vaststaat.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het beleggingsgedrag van verdachte vragen oproept. Verdachte heeft immers in precies dezelfde periode als zijn zoon en diens vriendin [medeverdachte 2] transacties verricht in de fondsen [onderneming 1 N.V.] en [onderneming 2 N.V.], terwijl zijn zoon bevriend is met een vicepresident van [bank 2] CF, [medeverdachte 3], die over koersgevoelige informatie ter zake van deze twee fondsen beschikt.
Verdachte handelt evenwel in die periode ook in talloze andere fondsen waarin op dat moment geen overnames en voorwetenschap speelden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit genoemde omstandigheden niet kan worden afgeleid dat handelen met voorwetenschap buiten redelijke twijfel vaststaat.
De rechtbank acht het ten laste gelegde dan ook niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. J. Knol en J.L. Hillenius, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van de Kraats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2015.