ECLI:NL:RBAMS:2015:1551

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
19 maart 2015
Zaaknummer
13-698276-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van € 14.000,- van oudervereniging door penningmeester

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van diefstal van € 14.000,- van de oudervereniging van de school van zijn kinderen, waarvan zijn echtgenote penningmeester was. De verdachte heeft bekend dat hij het geld heeft ontvreemd, maar werd vrijgesproken van verduistering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de gelden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, wat blijkt uit zijn bekennende verklaring en de aangifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtgenote van de verdachte is vrijgesproken van diefstal, waardoor de verdachte ook werd vrijgesproken van medeplegen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder financiële zorgen en wanhoop, die hebben geleid tot zijn daden. De officier van justitie had een taakstraf van 100 uren geëist, maar de rechtbank besloot tot een lagere straf, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte. De benadeelde partij, de oudervereniging, heeft een schadevergoeding van € 13.500,- toegewezen gekregen, omdat de verdachte een deel van het ontvreemde bedrag had terugbetaald. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de kosten van de benadeelde partij te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 18 maart 2015.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/698276-13 (Promis)
Datum uitspraak: 18 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres
[adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
4 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.G.C. Bocxe naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 3 maart 2010 tot en met 26 november 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer geldbedrag(en) (totaal 14.000 euro), in elk geval enig goed/geldbedrag, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [oudervereniging A] (vestiging [adres]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren)/geldbedrag(en) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als penningmeester van voornoemde Oudervereniging, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 3 maart 2010 tot en met 26 november 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (totaal 14.000 euro), in elk geval enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [oudervereniging A] (vestiging [adres]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed/geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, (te weten bank-/persoons-/inloggegevens en/of één of meer (tan)code(s)), in elk geval een sleutel tot welk gebruik hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet is/was/waren gerechtigd;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat hetgeen primair is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.2.
Het oordeel over het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte de € 14.000,- met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen. Dit blijkt immers uit de aangifte en de afgelegde bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, waarin verdachte heeft toegegeven dat hij deze gelden heeft gestolen.
Partiële vrijspraak
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu de medeverdachte, de echtgenote van verdachte, is vrijgesproken van de diefstal. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake geweest van bewuste en nauwe samenwerking geweest tussen verdachte en zijn echtgenote, zodat verdachte wordt vrijgesproken van medeplegen.
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de hierna opgegeven bewijsmiddelen.
1. De bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 4 maart 2015.
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL133H 2013009317-1 van 11 januari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant], ongenummerde pag., inhoudende de verklaring van [persoon 1].

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op tijdstippen gelegen in de periode van 3 maart 2010 tot en met 26 november 2010 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen (totaal 14.000 euro), toebehorende aan [oudervereniging A] (vestiging [adres]), waarbij verdachte de weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, (te weten bank-/inloggegevens en één of meer (tan)code(s)), tot welk gebruik hij, verdachte, niet was gerechtigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen. Voorts heeft zij gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf van 1 maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals in het reclasseringsrapport staan vermeld.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, tot een bedrag van € 14.000, aangezien dit bedrag in de tenlastelegging staat en dit bedrag kan worden bewezen verklaard en de vordering voor het overige onvoldoende is onderbouwd. Ze heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, nu de vordering van de benadeelde partij, dan wel de ontnemingsvordering, al veel druk op verdachte zal leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich in een periode van een aantal maanden meermaals schuldig heeft gemaakt aan diefstal van [oudervereniging A]. Het betreft de oudervereniging van de school van zijn kinderen en de echtgenote van verdachte was in voornoemde periode hiervan penningmeester. Verdachte heeft de oudervereniging in totaal een bedrag van € 14.000,- afhandig gemaakt. Verdachte heeft de oudervereniging kunnen oplichten door eigenhandig geld van de bankrekening van de oudervereniging over te maken naar zijn eigen bankrekeningen. De oudervereniging en zijn echtgenote hebben dit niet gemerkt doordat hij valse of vervalste rekening- en bankafschriften aan de oudervereniging (en dus aan zijn echtgenote) heeft gegeven waarop de naar de rekeningen van verdachte overgemaakte geldbedragen niet zichtbaar waren. Daarnaast heeft verdachte ervoor gezorgd dat zijn echtgenote niet op de rekening van de oudervereniging kon kijken, door alle bankpassen bij zich te houden. Hetzelfde geldt voor de privérekeningen van verdachte en van zijn echtgenote. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de oudervereniging in zijn echtgenote als penningmeester van de vereniging had.
De rechtbank houdt in matigende zin rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij in het bijzonder genoemd wordt dat verdachte ter zitting naar voren heeft gebracht hoe hij tot zijn daden is gekomen en dat daarbij wanhoop en financiële zorgen vanwege reeds aanwezige schulden en het als gevolg van een zware ziekte uitvallen op zijn werk en daarna ook nog eens verliezen van zijn baan en inkomen, een rol speelden. De rechtbank heeft waargenomen dat ook de openbare zitting op verdachte de nodige indruk heeft gemaakt.
Bovenstaande, verdachtes achtergrond en zijn huidige persoonlijke omstandigheden, alsmede de vrijspraak voor het medeplegen zijn voor de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van
[oudervereniging A], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte subsidiaire feit, de diefstal van € 14.000,-, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de huidige schade op
€ 13.500,- (dertienduizendvijfhonderd euro), nu verdachte ter zitting bankafschriften heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij € 500,- door contante stortingen heeft terugbetaald aan de oudervereniging en deze stortingen niet zijn betwist. De vordering zal dan ook tot het bedrag van € 13.500,- worden toegewezen. Nu onvoldoende is onderbouwd en ook overigens niet is gebleken dat het bewezen geachte feit voor het resterende gedeelte van de vordering aan [oudervereniging A] rechtstreeks schade heeft toegebracht, is de benadeelde partij voor dat gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van
[oudervereniging A]voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
100 uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
40 uren,
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen.
Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de volgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich na zijn veroordeling na een oproep daartoe meldt bij de Reclassering Nederland, op het adres [adres, te plaats]. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
5. zich ambulant moet laten behandelen voor zijn psychische gesteldheid en het aanleren van probleemoplossende vaardigheden bij de (Forensische) psychiatrie - FPP van Inforsa of een vergelijkbare instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, indien en voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich dan houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van [oudervereniging A], gevestigd op het adres [adres, te plaats], toe tot € 13.500,- (dertienduizendvijfhonderd euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [oudervereniging A] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [oudervereniging A], € 13.500,- (dertienduizendvijfhonderd euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 102 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. T.T. Hylkema en P. Vrugt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2015.