ECLI:NL:RBAMS:2015:1622

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2015
Publicatiedatum
23 maart 2015
Zaaknummer
awb 14/5716
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige toepassing van bestuursdwang bij wegslepen van voertuig zonder bewijs van overtreding

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 20 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam. De eiser, die zijn auto had geparkeerd op een plek waar een verkeersbord stond dat aangaf dat het een parkeerplaats was voor elektrische voertuigen, betwistte de rechtmatigheid van het wegslepen van zijn voertuig. Hij voerde aan dat het verkeersbord op het moment van parkeren was afgeplakt, waardoor hij niet kon weten dat hij in overtreding was. De verweerder, het stadsdeel, had het voertuig met bestuursdwang laten wegslepen omdat het geparkeerd stond op een plek die niet voor dat doel was bestemd.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet voldoende bewijs had geleverd dat de eiser daadwerkelijk in overtreding was. Er waren geen foto’s van het verkeersbord op het moment van wegslepen en de toestand van het verkeersbord was niet gedocumenteerd in het dossier. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet bevoegd was om de auto weg te slepen, omdat niet was aangetoond dat er op dat moment een overtreding was. Het beroep van de eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het primaire besluit werd herroepen. De rechtbank oordeelde verder dat de kosten van bestuursdwang ten onrechte aan de eiser in rekening waren gebracht en dat deze kosten terugbetaald moesten worden aan Car2Go, de verhuurder van het voertuig.

De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding van de eiser af, omdat de gevorderde kosten niet rechtstreeks voortvloeiden uit het primaire besluit, maar uit de contractuele relatie tussen de eiser en Car2Go. De rechtbank bepaalde dat de verweerder het griffierecht aan de eiser moest vergoeden, maar er werden geen proceskosten vergoed. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/5716

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. A. de Waal).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten met toepassing van bestuursdwang een elektrisch voertuig van Car2Go met [kenteken](hierna: de auto) te laten wegslepen.
Bij besluit van 23 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2015. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Blijkens de toelichting van verweerder ter zitting is het primaire besluit op 3 april 2014, toen de kosten van bestuursdwang werden betaald, bekendgemaakt. De termijn van zes weken voor het indienen van het bezwaarschrift is op 4 april 2014 aangevangen. De laatste dag van de termijn is 15 mei 2014. Het bezwaarschrift is gedateerd 15 mei 2014 en diezelfde dag ter post bezorgd. Eiser heeft dan ook binnen de bezwaartermijn bezwaar gemaakt.
2. Eiser heeft op 2 april 2014 de auto geparkeerd op het [adres] te[woonplaats], ter hoogte van huisnummer 1. Daarna is de auto weggesleept met toepassing van bestuursdwang. De rechtbank merkt daarom eiser aan als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. In het primaire besluit is vermeld dat de auto is weggesleept, omdat de auto was geparkeerd op een parkeergelegenheid met een ander doel (de rechtbank begrijpt: op een parkeergelegenheid ten behoeve van het opladen van elektrische voertuigen), terwijl de auto niet was aangesloten op het oplaadpunt.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Bezwaarschriftencommissie Wegslepen van 15 mei 2014, overwogen dat het wegslepen van de auto noodzakelijk was in verband met het vrijhouden van zogenaamde “aangewezen weggedeelten en wegen” en het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd betwist.
5.1
De bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang in de vorm van het wegslepen en in bewaring stellen van een motorvoertuig ontleent verweerder aan artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet (Wvw) 1994, in combinatie met artikel 125 van de Gemeentewet. Deze bevoegdheid bestaat, voor zover hier van belang, als met het parkeren van het voertuig een bij of krachtens de Wvw 1994 vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
5.2
Op grond van artikel 2 van de Wegsleepverordening Amsterdam 2010 (de Wegsleepverordening), voor zover thans van belang, worden als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994 aangewezen alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente Amsterdam voor zover die behoren tot een van de in artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen (het Besluit) bedoelde soorten van wegen en weggedeelten.
5.3
In artikel 2, aanhef en onder g, van het Besluit – voor zover van belang – is bepaald dat de soorten van weggedeelten en wegen als bedoeld in artikel 173, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994, wegen en weggedeelten zijn betreffende parkeergelegenheden voor een categorie of groep voertuigen, aangeduid door bord E8 van bijlage I bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (het RVV 1990).
5.4
In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder d, ten eerste, van het RVV 1990 is bepaald dat een bestuurder zijn voertuig niet mag parkeren op een parkeergelegenheid voor zover zijn voertuig niet behoort tot de op het bord of op het onderbord aangegeven voertuigcategorie of groep voertuigen.
6.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat op het moment dat hij de auto parkeerde op het [adres] tegenover huisnummer 1, over het verkeersbord een – voor zover hij zich kan herinneren – zwart uitziende vuilniszak zat, die op behoorlijke wijze was afgeplakt met geel tape. Toen het koppelen van de auto aan de laadpaal niet lukte, nam eiser aan dat de paal defect was en dat daarom het verkeersbord was afgeplakt. Omdat een proces-verbaal ontbreekt waaruit duidelijk blijkt op welke wijze de vermeende overtreding is geconstateerd, heeft verweerder de overtreding niet voldoende bewezen. Een wettelijke grondslag voor de bestuursdwang ontbreekt daarom, aldus eiser.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet kan worden nagegaan wat eiser heeft gezien op het moment dat hij zijn auto parkeerde, zodat wordt aangenomen dat zijn stelling dat het verkeersbord op dat moment was afgeplakt klopt. Voorts wijst verweerder erop dat er officiële zakken zijn met daarop een andreaskruis, die zijn voorzien van een slot, waarmee borden kunnen worden afgedekt. In de praktijk wordt de voorkeur gegeven aan het weghalen van het verkeersbord. Het had voor eiser duidelijk moeten zijn dat door een officiële instantie een bord niet wordt afgeplakt op de wijze zoals door hem is waargenomen. Het parkeren op een plaats met een verkeersbord dat geheel of gedeeltelijk is bedekt met een zak, komt voor risico van de verkeersdeelnemer.
Ten tijde van het toepassen van de bestuursdwang was het verkeersbord volgens verweerder niet afgeplakt. Dat leidt verweerder af uit het volgende. In het besluit inzake de toepassing van bestuursdwang verklaart de ambtenaar te hebben geconstateerd dat een voertuig in overtreding stond geparkeerd. Voorts blijkt uit contact met de beheerder van de laadpalen dat door hem geen werkzaamheden zijn verricht, waarbij de gereserveerde plaatsen op het [adres] door middel van zakken over de bebording buiten werking zijn gesteld. De bebording, die overigens regelmatig wordt gecontroleerd door de wegbeheerder, was dus niet door een bevoegde instantie afgedekt. Er is voorts na de hoorzitting van 12 juni 2014 navraag gedaan bij de wegslepers van de auto of er ter plaatse wegwerkzaamheden waren en of er borden waren afgeplakt. Zij hebben tegenover verweerder verklaard dat er niet werd gewerkt op het [adres] en dat er op het moment van wegslepen van de auto niets met de borden aan de hand was. Verweerder heeft erop gewezen dat de wegslepers beëdigde ambtenaren zijn, zodat zij er geen belang bij hebben om niet de waarheid te spreken.
6.3
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang is overgegaan. Gelet op rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), is de situatie ter plekke bepalend voor de vraag of een parkeerverbod van kracht is (zie de uitspraak van 17 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI8487. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak heeft de Afdeling in voornoemde uitspraak voorts overwogen dat als uitgangspunt geldt dat elke verkeersdeelnemer zich ervan dient te vergewissen wat de ter plaatse geldende verkeersregels zijn en dat, voor zover hem dat niet direct kenbaar is, hij nader dient te bezien wat op een zich ter plaatse bevindend verkeersbord is aangegeven. Voorts dient een verkeersdeelnemer een verkeersbord dat als zodanig herkenbaar is, in het belang van de rechtszekerheid en verkeersveiligheid op te volgen, ook al is het verkeersbord niet geplaatst met inachtneming van de daaromtrent geldende (beleids)voorschriften.
6.4
De rechtbank zal dus dienen te beoordelen wat de situatie ter plekke was ten tijde van het toepassen van de bestuursdwang, teneinde te kunnen vaststellen of eiser op dat moment in overtreding was.
6.5
De rechtbank overweegt dat een last onder bestuursdwang een belastend besluit betreft, zodat bij verweerder de bewijslast van de overtreding ligt. De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen foto’s bevinden van het verkeersbord ten tijde van het toepassen van de bestuursdwang. Ook staat de toestand van het verkeersbord niet beschreven in de overige stukken in het dossier. Gelet op de bewijslast van verweerder acht de rechtbank het onvoldoende om uit het feit dat de desbetreffende ambtenaar in het primaire besluit geen melding heeft gemaakt van een afgedekt verkeersbord, af te leiden dat hiervan ook geen sprake is geweest. Voorts is er geen op schrift gestelde verklaring van de wegslepers over hetgeen zij hebben waargenomen op 2 april 2014 voorhanden. De enkele mededeling van hetgeen de wegslepers zouden hebben waargenomen vormt eveneens onvoldoende bewijs voor de stelling van verweerder over het al dan niet afgedekt zijn van het verkeersbord. Overigens, ook in het geval er een op schrift gestelde en ondertekende verklaring dat “er niets met de borden aan de hand was” voorhanden zou zijn, dan nog zou verweerder niet zijn geslaagd in zijn bewijsopdracht, omdat het een conclusie betreft en niet inzichtelijk is op grond van welke bevindingen de wegslepers tot die conclusie zijn gekomen. Tot slot overweegt de rechtbank dat het in het kader van de vergewisplicht te ver voert om van eiser te verlangen dat hij het verkeersbord had ontdaan van de zak.
6.6
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder niet heeft bewezen dat eiser de overtreding heeft begaan. Verweerder heeft immers niet bewezen, zoals vereist, dat ten tijde van het toepassen van de bestuursdwang bij de parkeerplaats waar eiser zijn auto parkeerde, een als zodanig herkenbaar verkeersbord stond op grond waarvan voor eiser kenbaar had moeten zijn dat het een parkeerplaats betrof die exclusief bestemd was voor het opladen van elektrische voertuigen. Dus was verweerder niet bevoegd om tot handhaving over te gaan.
6.7
Gelet op voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
7. Nu verweerder niet bevoegd was tot het opleggen van de last onder bestuursdwang, is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Het ontbreken van bewijs kan in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank niet worden hersteld door het overleggen van een schriftelijk ondertekende verklaring van de wegslepers. De rechtbank acht het namelijk niet voorstelbaar dat de wegslepers thans kunnen bevestigen dat het bord niet was afgedekt op het moment van wegslepen. Daarbij betrekt de rechtbank dat inmiddels veel tijd is verstreken en de wegslepers – naar de rechtbank aanneemt – sinds de hier aan de orde zijnde constatering vele malen voertuigen hebben verwijderd. Ten slotte kan het doen van navraag bij de beheerder van de laadpalen slechts duidelijkheid geven ten aanzien van de vraag of het verkeersbord door deze officiële instantie is afgedekt en kan dit niet uitsluiten dat dat het verkeersbord ten tijde van het toepassen van bestuursdwang feitelijk door een ander was afgedekt. De rechtbank ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het primaire besluit te herroepen, aangezien dit besluit berust op dezelfde onhoudbaar gebleken grondslag, terwijl het gebrek thans niet meer kan worden hersteld.
8. Vorenstaande brengt mee dat verweerder ten onrechte de kosten van bestuursdwang ten bedrage van € 419,- in rekening heeft gebracht bij Car2Go. Verweerder zal dit bedrag dan ook moeten terugbetalen aan Car2Go.
9.1
Eiser heeft in zijn beroepschrift schadevergoeding gevorderd. Car2Go, de verhuurder van de weggesleepte auto, heeft eiser de kosten van bestuursdwang van € 419,- plus administratiekosten ten bedrage van € 50,- in rekening gebracht. Eiser wil deze kosten vergoed hebben van verweerder.
9.2
De rechtbank merkt het verzoek om schadevergoeding aan als een verzoek in de zin van artikel 8:91, eerste lid, van de Awb.
9.3
Volgens vaste rechtspraak komt voor vergoeding uitsluitend schade in aanmerking die een rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van het schadeveroorzakend besluit. De rechtbank constateert dat Car2Go de gevorderde kosten van € 419,- en € 50,- in rekening heeft gebracht bij eiser. Ten aanzien van deze kosten is de rechtbank van oordeel dat deze schade geen rechtstreeks gevolg is van het primaire besluit, maar dat deze schade voortvloeit uit de contractuele relatie van eiser met Car2Go. Deze kosten komen dan ook wegens het ontbreken van een causaal verband niet voor vergoeding in aanmerking. Eiser dient zich dan ook te wenden tot Car2Go.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. den Toom, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.