ECLI:NL:RBAMS:2015:164

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
16 januari 2015
Zaaknummer
AMS 14-600
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor nieuwbouw appartementen op terrein van gemeentelijk monument

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 januari 2015 uitspraak gedaan over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van twaalf appartementen op het terrein van de Ark, een gemeentelijk monument aan de Van Ollefenstraat 9 in Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder, het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk en dat omwonenden niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. De eisers, buurtbewoners, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeente, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat niet alle eisers ontvankelijk zijn in hun beroep, omdat niet iedereen een zienswijze had ingediend. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening Amsterdam, in haar overwegingen betrokken. De rechtbank concludeerde dat de vergunninghouder in redelijkheid kon afwijken van de parkeernormen, gezien de lage parkeerdruk in de omgeving en de specifieke omstandigheden van het project. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eisers over de verstoring van het uitzicht en de redelijke eisen van welstand beoordeeld, maar deze werden niet gegrond bevonden. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/600

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 januari 2015 in de zaak tussen

[naam]e.a, te Amsterdam, eisers,

en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam (als opvolger van het dagelijks bestuur van stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam),verweerder
(gemachtigde: mr. M.L. Vroom).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap NL Development B.V., vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. A.R. Klijn).

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woongebouw met twaalf appartementen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Vergunninghoudster heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2014. Namens eisers is [naam]verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder is tevens [naam 1], manager stedelijke ontwikkeling, verschenen. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens vergunninghoudster zijn tevens[naam 2], directeur van vergunninghoudster, en [naam 3], voorzitter van de gebouwencommissie van de Protestantse Gemeente te Amsterdam, verschenen.
De zaak is ter zitting gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak met zaaknummer AMS 13/6928.

Overwegingen

1. Op 12 oktober 2012 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een nieuw woongebouw met twaalf appartementen en bijbehorende bergingen op het terrein van kerkgebouw de Ark (hierna: de Ark), gelegen aan de Van Ollefenstraat 9 in Amsterdam.
2. De Ark is in 2008 aangewezen als gemeentelijk monument en is eigendom van de Protestante Gemeente te Amsterdam, c.q. het College van Kerkrentmeesters Protestantse Kerk Amsterdam (PGA/PKA). PGA/PKA heeft aan vergunninghoudster opdracht gegeven om namens hem omgevingsvergunningen aan te vragen voor renovatie van een deel van de Ark, sloop van het aan de Tourniairestraat gelegen deel van de achterzijde van de Ark en nieuwbouw van appartementen op de plaats van het te slopen deel van de Ark. Een op 11 februari 2013 door verweerder aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor, kort gezegd, de sloop en renovatie van de Ark is onderwerp van een beroepsprocedure bij deze rechtbank met zaaknummer 13/6928.
3. Na terinzagelegging van een ontwerp-besluit en na kennisneming van ingediende zienswijzen heeft verweerder bij het bestreden besluit een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster verleend voor, kort gezegd, de nieuwbouw van twaalf appartementen op de plaats van het te slopen deel van de Ark. Deze omgevingsvergunning heeft betrekking op de volgende drie activiteiten op de locatie Tourniairestraat 15 tot en met 37 (oneven):
- het bouwen van een bouwwerk, namelijk het bouwen van een woongebouw met twaalf appartementen en bijbehorende bergingen;
- het gebruiken in strijd met een bestemmingplan, namelijk het gebruiken van de gronden ten behoeve van een nieuw woongebouw met twaalf appartementen en bijbehorende bergingen;
- het verstoren en afbreken van een gemeentelijke monument, namelijk het verstoren en het gedeeltelijk afbreken van de fundering van het gemeentelijk monument van het kerkgebouw de Ark.
4. Het nieuwbouwblok zal volgens het vergunde bouwplan uit vier lagen bestaan en een bouwhoogte hebben van twaalf meter. Het te slopen deel van (de westgevel van) de Ark heeft een diepte van 5,4 meter en een grondoppervlak van circa 185 m2. Volgens het bouwplan zal het nieuwbouwblok een diepte van 10,8 meter krijgen en een grondoppervlak van circa 390 m2. Het westelijk deel van de groene omzoming rondom de Ark gaat verloren. De nieuwe noord- en zuidgevel van de Ark zullen ter plaatse van de nieuwbouw met 1,5 meter uitsteken ten opzichte van de bestaande noord- en zuidgevel van de Ark. In de woonstraten rondom de Ark zullen negen extra parkeerplaatsen worden aangelegd.
5. In beroep hebben eisers tegen het bestreden besluit aangevoerd, samengevat, dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend. De afzonderlijke gronden van het beroep komen hierna bij de inhoudelijke beoordeling aan de orde.
De ontvankelijkheid van eisers
6.1.
[naam]heeft, mede namens enkele andere buurtbewoners, beroep ingesteld. Bij het beroepschrift zijn twee lijsten gevoegd met daarop de namen, adressen en handtekeningen van degenen namens wie beroep is ingesteld. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of alle eisers ontvankelijk zijn in hun beroep.
6.2.
Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover relevant, kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat niet alle eisers een zienswijze hebben ingediend naar aanleiding van het ontwerp-besluit. Uitsluitend door of namens de volgende eisers is een zienswijze ingediend:
- [naam], wonend aan de [adres];
- [naam], wonend aan de[adres];
-[naam], wonend aan de [adres];
-[naam], wonend aan de[adres];
-[naam], wonend aan de[adres];
- [naam], wonend aan de [adres];
- [naam], wonend aan de [adres].
- [naam], wonend aan de [adres]
De hiervoor genoemde eisers, die tevens een zienswijze hebben ingediend, kunnen in hun beroep worden ontvangen.
6.4.
Ten aanzien van de overige, niet in rechtsoverweging 6.3. genoemde eisers, stelt de rechtbank vast dat zij geen zienswijze tegen de ontwerp-omgevingsvergunning hebben ingediend, terwijl niet is gebleken dat hun dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb brengt daarom mee dat de overige eisers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun beroep.
De toepasselijke regelgeving
7.1.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk, (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (…).
7.2.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c en onder d, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…);
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, (…) zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet (…).
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt de aanvraag in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
7.3.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, die in strijd is met het bestemmingsplan, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
7.4.
Ingevolge het bestemmingsplan “Slotervaart 2007” (het bestemmingsplan) rust op de gronden waarvoor de omgevingsvergunning is verleend de bestemming “Maatschappelijke voorzieningen”. Binnen deze bestemming mag volgens de planvoorschriften enkel binnen de bouwvlakken en tot een maximale hoogte van 8 meter (en 16 meter voor de klokkentoren) worden gebouwd. Verder geldt voor de gronden een wijzigingsbevoegdheid, zijnde de Algemene wijzigingsbevoegdheid 2.
7.5.
In artikel 24 van de planvoorschriften is de “Algemene wijzigingsbevoegdheid 2” neergelegd. Op grond van die bepaling is het dagelijks bestuur bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met toepassing van het gestelde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestemming van de gronden, daar waar dat met de nadere aanduiding “wijzigingsbevoegdheid 2” op de plankaart staat aangeven, te wijzigen in de bestemmingen “Woningen 1”, “Maatschappelijke voorzieningen”, “Groenvoorzieningen”, “Verkeersareaal” en/of “Openbare ruimte” met dien verstande dat:
de maximale bouwhoogte 16 meter bedraagt;
de op de plankaart aangegeven bouwgrenzen en de nadere aanduiding “geen geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan” komen te vervallen;
het maximum bebouwingspercentage van het gebied met de nadere aanduiding “wijzigingsbevoegdheid 2” 50% bedraagt;
e gronden uitsluitend mogen worden bebouwd ten behoeve van de volgende functies, waarbij de aangegeven bruto vloeroppervlaktes (b.v.o.) als maximum in acht dienen te worden genomen; a. 1.350 m² b.v.o. kerk, b. 3.200 m² b.v.o. wonen;
de volgende parkeernormeringen van toepassing zijn: a. 1,0 parkeerplaats per sociale woning, waarvan 0,6 parkeerplaats op eigen terrein, b. 1,25 parkeerplaats per overige woning, waarvan 1,0 parkeerplaats op eigen terrein;
er in het wijzigingsplan naar wordt gestreefd dat elke woning minimaal aan één zijde een geluidsluwe gevel heeft als bedoeld in artikel 1 lid 24;
in het wijzigingsplan verkavelingsvormen worden nagestreefd die ertoe leiden dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai (Pieter Calandlaan en/of Cornelis Lelylaan) ter plaatse van de geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zo laag mogelijk is.
7.6.
Op grond van artikel 2.5.30, tweede lid, van de Bouwverordening Amsterdam 2013 (de Bouwverordening) moet, indien een gebouw gelegen is in een ander deel van de gemeente dan wordt bedoeld in het eerste lid, en de omvang of de bestemming van het gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Ingevolge artikel 2.5.30, vijfde lid, van de Bouwverordening kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid.
7.7.
In het op 22 februari 2012 vastgestelde Parkeerbeleidsplan 2012-2020, creatief parkeren in Nieuw-West (het Parkeerbeleidsplan), zijn uitgangspunten voor parkeerbeleid vastgelegd. Ter uitwerking van het Parkeerbeleidsplan is op 30 mei 2012 de Nota Parkeernormen vastgesteld. Daarin staat dat voor vrije-sectorwoningen een norm van 1,3 parkeerplaats per woning geldt. In de Nota Parkeernormen is daarnaast onder meer het volgende opgenomen: “Bij nieuwbouwprojecten wordt geëist dat de parkeerbehoefte van bewoners en/of werknemers volledig op eigen terrein wordt opgevangen. In de praktijk zullen zich echter situaties voordoen waarbij de vereiste parkeergelegenheid op eigen terrein niet realiseerbaar is of slechts deels kan worden gerealiseerd. In dergelijke gevallen geldt als uitgangspunt dat de ontwikkelaar beargumenteerd moet aantonen waarom afwijken van de parkeernormen wenselijk, dan wel noodzakelijk is. Mogelijke redenen zijn fysieke en technische beperkingen (bijvoorbeeld bij bestaande bouw). Hierbij moet de ontwikkelaar altijd aangeven wat de verwachte gevolgen zijn op de parkeerdruk in de omgeving van het bouwproject.”
7.8.
De rechtbank stelt verder vast dat de Crisis- en herstelwet (Chw), gelet op artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Chw en onderdeel 3.1 van bijlage I bij de Chw, op het bestreden besluit van toepassing is. De omgevingsvergunning maakt de bouw van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk en bij de omgevingsvergunning is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo afgeweken van het bestemmingsplan.
7.9.
Voorts merkt de rechtbank op dat, anders dan artikel 1.6, vierde lid, van de Chw voorschrijft, deze uitspraak, mede door de late onderkenning van de toepasselijkheid van de Chw, niet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn zal (kunnen) volgen. Omdat er op overschrijding van dit procedurevoorschrift geen sanctie staat, verbindt de rechtbank hier geen gevolgen aan.
Het bouwen en het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan
8.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de gronden waarop het bouwplan ziet de bestemming “Maatschappelijke voorzieningen” hebben. Op gronden met die bestemming is wonen niet toegestaan.
8.2.
Verweerder heeft onderzocht of hij gebruik kon maken van de algemene wijzigingsbevoegdheid 2, zoals opgenomen in artikel 24 van de planvoorschriften, teneinde de bestemming van de gronden te wijzigen in ‘Wonen’. In het bestreden besluit is overwogen dat het bouwplan niet geheel voldoet aan de gestelde regels van die wijzigingsbevoegdheid, omdat niet geheel aan de parkeernorm (parkeren deels op eigen terrein) kan worden voldaan. Van voornoemde wijzigingsbevoegdheid heeft verweerder daarom geen gebruik gemaakt.
8.3.
Vervolgens heeft verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo de omgevingsvergunning verleend. Verweerder acht het bouwplan, voor wat betreft de activiteiten ‘bouwen’ en ‘gebruiken in strijd met het bestemmingplan’, niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Voor de ruimtelijke onderbouwing hiervan heeft verweerder verwezen naar een rapportage van Van Riezen & Partners van 20 juni 2013. Over de parkeernorm is in het bestreden besluit overwogen dat uit parkeerdrukmetingen van begin 2012 en begin 2013 is gebleken dat de straten in de directe omgeving van de Ark een lage parkeerdruk hebben en dat er genoeg parkeerplaatsen in het gebied zijn om aan de parkeerbehoefte te kunnen voldoen.
8.4.
Ter zitting heeft verweerder voorts verduidelijkt dat het bouwplan niet alleen voor wat betreft de beoogde bestemming, maar ook voor wat betreft het bouwen buiten het bouwvlak en de maximale bouwhoogte in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder acht het bouwplan ook op deze laatste twee punten niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hoewel van de algemene wijzigingsbevoegdheid van artikel 24 van de planvoorschriften in dit geval geen gebruik is gemaakt, is voor de vraag of sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening tevens gekeken naar het afwegingskader zoals opgenomen in artikel 24 van de planvoorschriften. Ten aanzien van de overschrijding van het bouwvlak en de bouwhoogte wordt voldaan aan de voorwaarden van genoemde wijzigingsbevoegdheid, aldus verweerder.
8.5.
Met betrekking tot de strijdigheid met het bestemmingsplan spitsen de beroepsgronden van eisers zich toe op de bestemmingswijziging van ‘Maatschappelijke voorzieningen’ naar ‘Wonen’ en in verband daarmee de vraag of het bouwplan voldoet aan de geldende parkeernormen.
8.6.
Vergunninghoudster heeft zich ter zitting meest verstrekkend op het standpunt gesteld dat eisers geen beroep op de parkeernorm toekomt, omdat [naam]niet over een auto beschikt. Daarmee wordt zij niet geraakt in enig belang dat de parkeernorm beoogt te beschermen, aldus vergunninghoudster.
8.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 8:69a van de Awb volgt dat een besluit niet vernietigd kan worden wegens strijd met een bepaling die niet kennelijk strekt tot de bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Ter zitting is door [naam]weliswaar verklaard dat zij zelf geen auto heeft, maar zij heeft tevens verklaard dat haar buren ([naam] en [naam]), eveneens eisers in deze procedure, wel een auto bezitten, evenals enkele andere eisers. De rechtbank heeft gaan aanleiding hieraan te twijfelen, zodat het standpunt van vergunninghoudster niet wordt gevolgd. De op de parkeernorm betrekking hebbende beroepsgrond van eisers zal zodoende door de rechtbank worden beoordeeld.
8.8.
Eisers hebben aangevoerd dat het bouwplan niet voldoet aan de geldende parkeernorm. Het uitgangspunt is dat een bouwplan moet voorzien in parkeerplekken op eigen terrein. Daar voldoet het bouwplan niet aan. Het bevreemdt eisers dat verweerder bij de afweging om van dat uitgangspunt af te wijken, heeft laten meewegen dat de omvang van het project te klein is om een financieel rendabele ondergrondse parkeergarage te bouwen. Eisers zijn van mening dat verweerder hoe dan ook dient vast te houden aan het uitgangspunt dat parkeerruimte op eigen terrein moet worden gerealiseerd. Verder wijzen eisers erop dat verweerder de afgelopen jaren meerdere bouwvergunningen heeft afgegeven waarbij in de begane-grondlaag parkeervoorzieningen zijn aangebracht. Doordat verweerder in het bestreden besluit heeft meegewogen dat het onwenselijk is om in dit geval in de begane-grondlaag te parkeren, wordt met twee maten gemeten. Volgens eisers zal met de aanleg van de extra parkeervakken de parkeerproblematiek in de wijk niet worden opgelost en zal de parkeerdruk in de openbare ruimte door de realisatie van het bouwplan toenemen. Bovendien heeft verweerder voor een ander bouwproject, de herontwikkeling van de[naam gebouw], al vergunning verleend om 75 parkeerplaatsen in de openbare ruimte te creëren, aldus eisers.
8.9.
Onder verwijzing naar het Parkeerbeleidsplan en de Nota Parkeernormen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in dit geval sprake is van fysieke en technische beperkingen om te parkeren op eigen terrein. Daarbij zijn vier omstandigheden in aanmerking genomen. Het project is te klein om een financieel rendabele ondergrondse parkeergarage te realiseren. Parkeren in de plint (op de begane grond) is onwenselijk, omdat daardoor een anonieme plint ontstaat met een slechte relatie tussen het gebouw en de straat. Geprivatiseerd parkeren op het maaiveld is niet haalbaar, omdat er te weinig ruimte is om een parkeerterrein met een eigen, afsluitbare toerit te maken. De open ruimte voor de hoofdingang van de Ark en de groene omzoming rondom het gebouw zijn onderdeel van het karakteristieke beeld van de Ark, zodat het niet wenselijk is dit beeld aan te tasten door parkeerplaatsen op het terrein rond de Ark te realiseren. Op grond van deze vier omstandigheden heeft verweerder het wenselijk geacht af te wijken van het uitgangspunt dat in de parkeerbehoefte van de bewoners van de nieuwbouw moet worden voorzien op eigen terrein. Bekeken is wat de verwachte gevolgen zijn van het bouwplan voor de parkeerdruk in de omgeving van het bouwproject. Uit parkeerdrukmetingen volgt dat de parkeerdruk op doordeweekse dagen lager is dan 60%. Op zaterdagochtend is de parkeerdruk wat hoger, maar ook dan zijn nog voldoende parkeerplekken beschikbaar. De maximaal gemiddelde parkeerdruk mag volgens het Parkeerbeleidsplan 90% zijn. Verweerder heeft geconcludeerd dat er voor de twaalf nieuwbouwappartementen op grond van de parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning in totaal 15,6 parkeerplekken in de openbare ruimte nodig zijn en dat uit de parkeerdrukmetingen naar voren komt dat voldoende parkeerplekken in de omgeving aanwezig zijn om daarin te voorzien. Niettemin zullen in het trottoir rond de Ark negen extra plekken worden gerealiseerd. Ook indien rekening wordt gehouden met de herontwikkeling van de[naam gebouw] zullen in de toekomst voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Ten tijde van het bestreden besluit was bovendien bekend dat medewerking zal worden verleend aan het plan om het gebruik van een nabijgelegen kantoor aan de Tourniairestraat te wijzigen naar studentenhuisvesting. De aan het kantoor toegerekende parkeerplekken in de openbare ruimte (63 stuks) komen daarmee ten goede aan de vrije parkeerruimte in de wijk. Studentenhuisvestiging heeft slechts een parkeernorm van 0,1 per wooneenheid, aldus steeds verweerder.
8.10.
Over het toetsingskader en de te hanteren parkeervoorschriften overweegt de rechtbank het volgende. In de planvoorschriften zijn bij de bestemming ‘Maatschappelijke voorzieningen’ geen parkeernormen opgenomen. In de Bouwverordening zijn dergelijke normen wel opgenomen. Zo is in artikel 2.5.30, tweede lid, van de Bouwverordening bepaald dat, indien de bestemming van het gebouw daartoe aanleiding geeft, in voldoende mate parkeergelegenheid moet worden aangebracht - kort gezegd - in het gebouw of op het eigen terrein. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) ten aanzien van artikel 19, eerste en tweede lid, van de WRO, bijvoorbeeld de uitspraak van 21 januari 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH4021) moet het bepaalde in een bouwverordening echter wijken voor hetgeen met een vrijstelling mogelijk wordt gemaakt. Er is geen aanleiding aan te nemen dat dit niet geldt voor datgene wat met een omgevingsvergunning mogelijk wordt gemaakt, indien het belang dat de bouwverordening beoogt te beschermen is betrokken bij de belangenafweging. Het argument van eisers dat verweerder onverkort aan het parkeervoorschrift moet vasthouden, kan daarom niet worden gevolgd. Ook de stelling van eisers dat de vroegere wethouder niet zou hebben willen meewerken aan het bouwplan vanwege het parkeerprobleem – hetgeen overigens door verweerder is betwist – laat onverlet dat het (huidige) bevoegd gezag (onder bepaalde voorwaarden) gebruik mag maken van zijn discretionaire bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan en de parkeernorm. Verweerder dient echter vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening wel te motiveren dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Hierna zal worden beoordeeld of daaraan is voldaan.
8.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de door hem genoemde vier omstandigheden (zie r.o. 8.9) voldoende gemotiveerd dat de vereiste parkeergelegenheid op eigen terrein niet realiseerbaar is en dat hij het wenselijk en noodzakelijk acht om af te wijken van die parkeernorm. Anders dan eisers stellen, heeft verweerder daarbij naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid ook de omstandigheid kunnen betrekken dat het project te klein is om een financieel rendabele, ondergrondse parkeergarage te maken. Het door verweerder opgestelde beleid staat er niet aan in de weg een dergelijke omstandigheid in de beoordeling te betrekken, terwijl evenmin gezegd kan worden dat verweerder daarmee buiten de grenzen van zijn beleidsvrijheid is getreden. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook de onwenselijkheid van het parkeren in de begane-grondlaag in de afweging heeft mogen betrekken. Eisers hebben hun standpunt, dat een anonieme plint bij andere, recente nieuwbouwprojecten door verweerder niet als probleem is gezien, onvoldoende onderbouwd. Nu eisers niet duidelijk hebben gemaakt op welke andere projecten zij doelen, kan reeds daarom niet worden gezegd dat sprake is van gelijke gevallen waarin door verweerder niet gelijk zou worden gehandeld. Ook in zoverre kan het betoog van eisers dus niet slagen.
8.12.
Over de gevolgen van het bouwplan voor de parkeerdruk in de openbare ruimte hebben eisers ter zitting aanvullend aangevoerd dat het niet reëel is dat verweerder 63 vrijkomende parkeerplaatsen rekent voor het omzetten van het kantoorpand in de Tourniairestraat naar studentenhuisvesting. Volgens eisers is het kantoor al een aantal jaren niet meer in gebruik, zodat door dat kantoor al lang geen gebruik meer wordt gemaakt van parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Er komen dus geen plaatsen vrij in de openbare ruimte wanneer het gebruik van het kantoorpand wordt gewijzigd in studentenhuisvesting, aldus eisers.
8.13.
Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat, ook wanneer eventueel vrijkomende plaatsen van het kantoorpand buiten beschouwing worden gelaten, het bouwplan van vergunninghoudster niet leidt tot een te hoge parkeerdruk. Gekeken moet worden naar de gegevens zoals die uit de parkeerdrukmetingen blijken. Het relevante gebied telt in totaal 236 parkeerplaatsen. Voor de studentenhuisvesting zijn maximaal tien parkeerplaatsen nodig. Het bouwplan leidt slechts tot een toename van de parkeerbehoefte met 15,6 parkeerplaatsen, waarbij in mindering kunnen worden gebracht de negen nieuw aan te leggen parkeerhavens. Het bouwproject van de[naam gebouw] is inmiddels gewijzigd. Daarvoor waren aanvankelijk 75, later 39 en thans nog maar 29 parkeerplaatsen in de openbare ruimte nodig, aldus verweerder.
8.14.
De rechtbank is van oordeel dat bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening dient te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AQ5735). De gevolgen van andere bouwplannen in de nabije omgeving, waarvoor nog geen vergunning was verleend ten tijde van het bestreden besluit, kunnen hier dus niet bij worden betrokken. Hoewel ten tijde van het bestreden besluit al wel bekend was dat verweerder voornemens was medewerking te verlenen aan de wijziging van het kantoorpand naar studentenhuisvestiging, was daar op dat moment nog geen vergunning voor verleend. Voor het bouwproject van de[naam gebouw] was evenmin vergunning verleend. De gevolgen voor de parkeerdruk in de openbare ruimte als gevolg van deze twee projecten moeten daarom bij de beoordeling van de parkeerdruk als gevolg van de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning buiten beschouwing worden gelaten.
8.15.
De rechtbank neemt in aanmerking dat er in totaal 236 parkeerplaatsen zijn in de omgeving van het vergunde bouwplan. De maximaal gemiddelde toegestane parkeerdruk is volgens het beleid van verweerder 90%. Blijkens de parkeermetingen bedraagt de gemiddelde parkeerdruk niet meer dan 60%. Als gevolg van de realisering van het bouwplan van vergunninghoudster neemt de parkeerbehoefte per saldo met (15,6 – 9 = afgerond) zeven parkeerplaatsen toe. Een stijging van de parkeerdruk met een bezetting van zeven extra parkeerplaatsen op een totaal van 236 parkeerplaatsen leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een onaanvaardbaar hoge parkeerdruk, nu die parkeerdruk daarmee met minder dan 3% toeneemt. Ten overvloede geldt, dat ook wanneer de parkeerdruk als gevolg van de twee andere bouwprojecten wel zou worden meegeteld, dat niet tot een ander oordeel leidt. In dat geval zou de parkeerbehoefte toenemen met (7 + 10 + 29 =) 46 parkeerplaatsen, hetgeen een stijging van minder dan 20% betekent. In dat geval zou de gemiddelde parkeerdruk onder de 80% blijven, hetgeen evenmin onaanvaardbaar hoog is.
8.16.
De rechtbank acht het gelet op het voorgaande dus aannemelijk dat verweerder door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwplan niet boven de maximaal gemiddelde parkeerdruk van 90% uit zal komen. Dat de vergunningverlening niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening berust daarmee naar het oordeel van de rechtbank in zoverre op een voldoende ruimtelijke onderbouwing. De hiertegen gerichte beroepsgrond kan daarom niet slagen.
Redelijke eisen van welstand
9.1.
Eisers betogen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Daartoe hebben zij het volgende aangevoerd. De groene omzoming aan de westzijde van de Ark wordt met de bouw van de appartementen teniet gedaan. Dit tast de monumentale waarde van de Ark aan. Het Bureau voor Monumenten en Archeologie (BMA) heeft negatief geadviseerd over de plannen. De Commissie voor Welstand en Monumenten (CWM) heeft dat negatieve advies zonder overtuigende argumenten terzijde geschoven. Verweerder had nadere informatie, en zo nodig een contra-expertise, moeten inwinnen. Voor een monument als de Ark is behoud van de oorspronkelijke architectuur en verhoudingen een belangrijk uitgangspunt. Door de plannen wordt het karakter van het gebouw zwaar aangetast. Door een woonblok tegen de Ark aan te bouwen, wordt het beeld drastisch gewijzigd. De nieuwbouw verstoort de beeldbepalende solitaire kerk en het ontspannen tuinstedelijke aanzicht van de buurt wordt aangetast. Ook nut en noodzaak van de plannen zijn niet aangetoond en alternatieven voor het plan zijn niet onderzocht. Zo is niet bekeken of er andere manieren zijn om de voor de restauratie benodigde middelen te verkrijgen, aldus eisers.
9.2.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand onderscheid moet worden gemaakt tussen de in de omgevingsomgeving opgenomen activiteit ‘bouwen’ enerzijds en de activiteit ‘verstoren en afbreken van een gemeentelijk monument’ anderzijds.
9.3.
Vastgesteld moet worden dat de vergunde activiteit ‘het verstoren en afbreken van een gemeentelijk monument’ uitsluitend betrekking heeft op het gedeeltelijk afbreken van de fundering van het monument de Ark. Tegen het gedeeltelijk afbreken van de fundering hebben eisers geen specifieke gronden aangevoerd. Verder maakt de gedeeltelijke sloop van de Ark (met uitzondering van de fundering) géén onderdeel uit van de onderhavige omgevingsvergunning. Die gedeeltelijke sloop, en als gevolg daarvan de verstoring van het monument (waarop het negatieve advies van BMA betrekking heeft), is vergund met de omgevingsvergunning van 11 februari 2013. Laatstgenoemde vergunning ligt uitsluitend in de andere procedure (met zaaknummer 13/6928) ter beoordeling voor. Al hetgeen eisers tegen de gedeeltelijke sloop en de verstoring van de monumentale kerk hebben aangevoerd, kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen.
9.4.
De activiteit ‘bouwen’ heeft betrekking op de nieuwbouw van twaalf appartementen met bijbehorende bergingen. Ter beoordeling ligt in dit verband uitsluitend voor of het uiterlijk en de plaatsing van de nieuwbouw in strijd is met redelijke eisen van welstand. Ook hier speelt de sloop van dat deel van de Ark waar de nieuwbouw volgens het bouwplan wordt gerealiseerd geen rol. De nieuwbouw maakt immers geen onderdeel uit van het monument. In zijn advies van 23 januari 2013 heeft CWM aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de nieuwbouw. In het bestreden besluit heeft verweerder dit advies overgenomen.
9.5.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014;1437) mag verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
9.6.
Over de totstandkoming van het advies van CWM stelt de rechtbank het volgende vast. Het ontwerp van het bouwplan is voor het eerst op 5 oktober 2011 behandeld door CWM. Overwogen is toen dat de nieuwbouw zeer zorgvuldig moet worden uitgewerkt, omdat het op en tegen een monumentale kerk wordt geplaatst. CWM acht de uitbreiding denkbaar, mits de uitwerking tot op de detaillering volledig overtuigt. Bij de behandeling op 14 november 2012 heeft CWM nogmaals benadrukt dat de nieuwbouw zeer overtuigend moet zijn vormgegeven. Woongebouw en kerk moeten een nieuwe architectonische eenheid vormen waarbij de kwaliteit van de monumentale kerk leidend is. CWM heeft aangegeven op welke punten het gewijzigde plan niet voldoet aan de gestelde eisen. Vervolgens is het bouwplan wederom aangepast, onder meer ten aanzien van de zijgevels, de dakrand en de terrassen op de begane grond. Op 9 januari 2013 heeft CWM aangegeven dat het totaalbeeld nog niet de overtuigende abstractie en helderheid heeft die noodzakelijk is voor een gebouw dat een ensemble moet vormen met de monumentale Ark. Daarbij heeft CWM gewezen op enkele specifieke punten, waaronder de balkons, entreeportalen en geveldetaillering. Bij de behandeling van het opnieuw gewijzigde bouwplan op 23 januari 2013 heeft CWM overwogen dat met de aanpassingen en de nieuwe detaillering is tegemoetgekomen aan de opmerkingen van CWM.
9.7.
De rechtbank is van oordeel dat het welstandsadvies door CWM op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Eisers hebben (ook) in beroep geen deskundig tegenadvies overgelegd. Evenmin is voldoende gemotiveerd dat het welstandsadvies in strijd is met volgens de welstandsnota geldende criteria. Het voorgaande betekent dat verweerder het positieve welstandsadvies heeft mogen overnemen en heeft kunnen concluderen dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. De hiertegen gerichte beroepsgrond kan daarom niet slagen.
Verstoring van het uitzicht
10.1.
Eisers hebben ten slotte aangevoerd dat de nieuwbouw, die vier lagen hoog wordt, hun uitzicht zal verstoren.
10.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat eisers uitzicht hebben op een deel van de huidige achterzijde van de Ark en dat dat uitzicht zal wijzigen als gevolg van de realisering van het bouwplan, onder meer doordat de nieuwbouw hoger zal zijn dan de bestaande achterzijde van de Ark. Naar het oordeel van de rechtbank leidt deze verandering in het uitzicht echter niet tot een zodanig verslechterde situatie voor eisers dat verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. In dit verband heeft verweerder in relatie tot het belang van eisers in aanmerking mogen nemen dat voor onderhavig perceel in artikel 24 van het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen die een woongebouw met een bouwhoogte tot 16 meter toestaat en dat het bouwplan in zoverre binnen die wijzigingsbevoegdheid blijft, dat de direct omliggende bebouwing van het bouwplan nu al hoger is dan het nieuwe woongebouw en dat de woningen van eisers op een afstand van 70 tot 100 meter van het bouwplan zijn gelegen. Hier voegt de rechtbank nog aan toe dat in zijn algemeenheid geen recht bestaat op een blijvend, onveranderd uitzicht. Daarnaast heeft verweerder van belang kunnen achten dat de opbrengst van de nieuwbouw wordt gebruikt voor de renovatie en het behoud van de Ark als kerk en als monument, dat met de nieuwbouw woningen in een ander segment worden toegevoegd aan de buurt en dat met de nieuwbouw een positieve bijdrage wordt geleverd aan de leefbaarheid van de plint. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers door de realisering van het bouwplan niet onevenredig in hun belangen zullen worden geschaad. Ook deze beroepsgrond faalt.
Slotsom
11. De conclusie van al hetgeen hiervoor is overwogen, is dat verweerder gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo de omgevingsvergunning aan vergunninghoudster te verlenen. Het bestreden besluit blijft daarom in stand.
12. Het beroep van de in rechtsoverweging 6.3. genoemde eisers is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep van de eisers die niet in rechtsoverweging 6.3. zijn genoemd niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van de wel met naam genoemde eisers in rechtsoverweging 6.3. ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T. Kruis, voorzitter, en mr. A.W.C.M. van Emmerik en mr. A. Klap, leden, in aanwezigheid van mr. S. van Douwen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.