ECLI:NL:RBAMS:2015:1978

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
AMS 15-976
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor bouwen in afwijking van bestemmingsplan

Op 7 april 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen de Bewonersvereniging [naam vereniging] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met een omgevingsvergunning die was verleend voor de bouw van een nieuw gebouw in strijd met het bestemmingsplan. De vergunninghoudster, een besloten vennootschap, had op 12 december 2014 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een gebouw met 111 appartementen en een horecafunctie. De bewonersvereniging maakte bezwaar tegen deze vergunning, omdat de bouwplannen niet voldeden aan de hoogte-eisen die in het bestemmingsplan waren opgenomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de afwijkingen van het bestemmingsplan binnen de reikwijdte van de kruimelgevallenregeling vallen en dat de gemeente bevoegd was om deze afwijkingen toe te staan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van de vergunninghoudster uitviel en dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/976

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2015 in de zaak tussen

de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Bewonersvereniging [naam vereniging] ,te Amsterdam, verzoekster
(gemachtigde: H.C. Dijkman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. T. Grundmeijer).
Als belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap [bedrijf] ,te Amsterdam, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. M.A. Grapperhaus).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een gebouw en daarbij ontheffingen van de voorschriften van het bestemmingsplan verleend.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningen-rechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Vergunninghoudster heeft schriftelijk haar zienswijze gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2015. Verzoekster is vertegenwoordigd door [de persoon 1] Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [de man] , projectmanager Kop Zuidas. Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [de persoon 2] , eigenaar.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Vergunninghoudster heeft op 7 november 2014 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van het gebouw genaamd ‘ [naam] ’ op het terrein nabij het gebouw [adres] , met bestemming daarvan tot woongebouw met 111 appartementen en een bijeenkomstfunctie (horeca IV) in de plint op begane grond niveau. Verweerder heeft daarbij krachtens artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 1° en krachtens artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 2°, van de Wabo ontheffingen verleend van de voorschriften van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt en hangende die procedure een verzoek om een voorlopige voorziening gevraagd.
2.3.
Verzoekster voert – kort gezegd – aan dat verweerder ten onrechte de omgevingsvergunning heeft verleend, omdat deze in strijd is met het bestemmingsplan ‘Kop Zuidas’. Destijds is op uitdrukkelijke wens van de bewoners van de wijk opgenomen dat de hoogte van de gevels die naar de bestaande buurt zijn gekeerd niet hoger dan 15 meter zouden zijn en daarna in een hoek van 45 graden zouden lopen naar 18 meter. In dit geval voldoet de oostelijke gevel in de bouwvergunning over de gehele lengte niet aan deze eis. Over een lengte van circa 13 meter is de hoogte 17,5 meter, terwijl voor de resterende lengte (circa 30 meter) geldt dat niet voldaan wordt aan de eis dat de hoogte zou oplopen in een hoek van 45 graden naar 18 meter. De hoogte van 18 meter zou beginnen 3 meter vanaf de rand, maar in dit plan begint die al vanaf 1,5 meter. Volgens verzoekster is dit geen geval van details, aangezien over de gehele oostelijke gevel niet voldaan wordt aan het bestemmingsplan. Dit is voor de bewoners van groot belang, omdat dit de enige concessie aan de buurt was die bevreesd is voor hoge grootschalige bebouwing die de bestaande buurt in allerlei opzichten overschaduwt. Ook voert verzoekster aan dat er problemen ontstaan met de bouw van dit complex met betrekking tot de verwerking van het huisafval en de verkeerssituatie. Op dit moment is er volgens verzoekster al sprake van overlast van huisafval, omdat de capaciteit van de bestaande containers onvoldoende is. In de bouwtekeningen is niets terug te vinden van inpandige vuilafstort. Ook wordt de verkeers- en parkeerproblematiek steeds nijpender. In de buurt wordt voortdurend bijgebouwd zonder een goede aanpak van de bijbehorende verkeersstromen. In het nieuwe gebouw krijgen de bewoners geen parkeervergunning met de kans dat zij en bezoekers toch in de buurt gaan parkeren.
3.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo is het – voor zover hier relevant – verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
3.2.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (…).
4.1.
Hoewel de feitelijke werkzaamheden nog niet zo ver gevorderd zijn dat men toe is gekomen aan de bouw van de bovenste verdiepingen van ‘ [naam] ’, vindt de voorzieningenrechter – anders dan verweerder – in hetgeen is aangevoerd voldoende spoedeisend belang. Daarbij is mede bepalend dat partijen ter zitting hebben aangegeven dat zij gebaat zijn bij een voorlopig oordeel aangaande verzoeksters bedenkingen bij dit project.
4.2.
Ter zitting is komen vast te staan dat verzoekster bezwaren heeft tegen dat deel van het bestreden besluit waarbij verweerder onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en 2°, van de Wabo (de zogenaamde ‘kruimelgevallenregeling’) toestemming heeft gegeven ‘ [naam] ’ te bouwen in strijd met het bestemmingsplan. Het deel van het bouwplan waar verzoekster zich tegen verzet is dat deel van de oostgevel waarbij buiten de kaders van het bestemmingsplan wordt getreden. De voorzieningenrechter zal moeten beoordelen of verweerder de afwijking van de oostgevel heeft kunnen toelaten met toepassing van de kruimelgevallenregeling. Bij de beantwoording van die vraag overweegt de voorzieningenrechter dat het verlenen van een vergunning in strijd met het bestemmingsplan een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft, zodat de voorzieningenrechter het bestreden besluit op dat punt terughoudend moet toetsen.
4.3.
De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat de hier aan de orde zijnde afwijking een uitbereiding van een hoofdgebouw betreft. Dat betekent dat die afwijking binnen de reikwijdte van de definitie ‘bijbehorend bouwwerk’ van artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) valt en dat verweerder bevoegd was die afwijking toe te staan op grond van de kruimelgevallenregeling. Verweerder heeft in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kunnen maken. De afwijking van hetgeen het bestemmingsplan toelaat (zonder de afwijkingsmogelijkheden) over een lengte van 35 meter is zeer gering. Het gaat om een klein hoekje. Daar staat tegenover dat de goothoogte een halve meter lager is en dat de bouwhoogte niet vanaf de rand oploopt, maar pas bij 2 meter uit de rand de hoogte van 18 meter bereikt. De afwijking over een lengte van 13 meter, het stuk naar de hoek toe, is forser, maar over een kleinere lengte. Daar komt bij dat op dat stuk geen naastgelegen woningen zijn. Hetgeen verzoekster hiertegen heeft aangevoerd, kan redelijkerwijs niet tot een ander oordeel leiden. Daarbij wordt ook opgemerkt dat de in het bestemmingplan opgenomen maximale bouwhoogten weliswaar na inspraak zijn vastgesteld, maar dat daar op basis van de Wabo en het Bor van kan worden afgewezen. Dat verzoekster zich dat mogelijk niet gerealiseerd heeft, kan niet voor rekening van vergunninghoudster komen.
4.4.
Verzoeksters betoog aangaande de gestelde toenemende parkeerdruk wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. Zoals verweerder met juistheid heeft toegelicht, is de aanpak voor parkeren in het plangebied in het bestemmingsplan vastgesteld. Het hier geldende bestemmingsplan is onherroepelijk geworden met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 mei 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ4952). Een ondergrondse parkeergarage is niet toegestaan op deze kavel. Niet gezegd kan worden dat de relatief kleine afwijking van het bestemmingplan een wezenlijke invloed zal hebben op de totale balans van de parkeerbehoefte of dat die behoefte zoals opgenomen in het bestemmingsplan wordt overschreden. De stelling van verzoekster dat het te bouwen gebouw voor problemen zorgt bij de verwerking van het huisafval kan in deze procedure geen rol spelen. In het bestemmingsplan wordt voorts niet voorzien in inpandige huisvuilverwerking. Overigens merkt de voorzieningenrechter in dit licht op dat de frequentie van het legen van de vuilcontainers door het stadsdeel inmiddels is verdubbeld naar tweemaal per week.
4.5.
Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter verwacht dat het bestreden besluit in bezwaar zal standhouden. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling of bepaling dat het griffierecht wordt vergoed, bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2015.
de griffier
de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: WN

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.