Overwegingen
1. Eiser was werkzaam bij [naam bedrijf]. In verband met het bereiken van de 55-jarige leeftijd, is voor eiser per 1 april 2011 de Functioneel Leeftijds non-activiteit (FLNA) ingegaan. Eiser woont inmiddels in[woonplaats].
2. Eiser heeft op 12 februari 2011 een aanvraag ingediend om afgifte van een formulier E121, waarmee eiser in aanmerking kan worden gebracht voor zorg in [woonplaats] ten laste van Nederland.
3. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 14 april 2011 afgewezen, omdat de door eiser ontvangen uitkering niet wordt aangemerkt als een pensioen of rente in de zin van de betreffende regeling.
4. Eiser heeft op 26 augustus 2012 door middel van een bezwaarformulier bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 april 2011, dan wel verzocht om dat besluit te herzien in verband met nieuwe feiten en omstandigheden.
5. Bij besluit van 30 november 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 14 april 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
6. Eiser heeft op 7 januari 2013 een nieuwe aanvraag om afgifte van een formulier E121 ingediend, ingaande op 1 januari 2012. Deze aanvraag is bij het primaire besluit afgewezen, omdat het inkomen van eiser in de betreffende regeling niet wordt aangemerkt als een wettelijk pensioen.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat EG Verordening 883/2004 (hierna: de Verordening) niet op eiser van toepassing is omdat de FLNA niet valt onder de limitatieve opsomming van Bijlage XI bij de Verordening. Dit omdat medewerkers met een FLNA-uitkering in dienst blijven van LVNL.
8. Eiser heeft in beroep, kort samengevat, aangevoerd dat de FLNA wel aan te merken is als een pensioen op grond van de Verordening. Eiser verwijst hiervoor naar de uitleg die de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank aan zijn vroegpensioen hebben gegeven.
9. Eiser heeft met de aanvraag van 7 januari 2013 hetzelfde formulier aangevraagd dat verweerder bij de eerdere aanvraag heeft afgewezen. Eiser heeft daarbij aangegeven dat hij vanaf 1 januari 2012 op basis van een andere of gewijzigde regeling pensioen ontvangt. Naar eiser in zijn brief van 10 augustus 2014 heeft vermeld, heeft hij met de aanvraag van
7 januari 2013 beoogd een nieuwe aanvraag te doen vanaf 1 januari 2012. Zulks was hem door verweerder geadviseerd, indien er iets in zijn situatie zou wijzigen.
10. Verweerder heeft bij het eerdere besluit van 14 april 2011 afgifte van het formulier EE121 geweigerd. Dit besluit staat in rechte vast.
11. De rechtbank ziet zich eerst ambtshalve voor de vraag gesteld of hier sprake is van een herhaalde aanvraag en zo ja, welke gevolgen dit heeft voor het bestreden besluit (zie voor het kader bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 14 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8655). 12. Anders dan eiser heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de aanvraag van
7 januari 2013 een herhaalde aanvraag is voor zover dit betreft de periode tot aan de datum van de tweede aanvraag. Eiser verzoekt immers, overeenkomstig diens eerste aanvraag van 12 februari 2011, om afgifte van een formulier E121 teneinde aanspraak te kunnen maken op zorg in zijn woonland Oostenrijk.
13. Volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 14 juli 2006, ECLI:CRVB:2006:AY4101) is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere (gedeeltelijke) afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook de oorspronkelijke afwijzing tot uitgangspunt te nemen. Dit is anders als sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
In gevallen als de onderhavige is het naar het oordeel van de rechtbank voorts aangewezen bij de toetsing een onderscheid te maken tussen het verleden en de toekomst. Wat betreft de periode voorafgaande aan de nieuwe aanvraag, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
14. Nu de eerdere weigering tot afgifte van het formulier E121 in rechte vast staat, werkt het rechtsgevolg van dit besluit in principe door tot de datum van eisers tweede aanvraag van 7 januari 2013. Dat eiser iets anders heeft beoogd, kan daar niet aan af doen. Anders dan verweerder heeft gesteld is een afwijzing van een (herhaalde) aanvraag op grond artikel 1:3, tweede lid, van de Awb een besluit. Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit dan ook terecht ontvankelijk geacht.
15. Het voorgaande betekent dat voor de periode tussen de afwijzing van de eerste aanvraag en 7 januari 2013 allereerst dient te worden nagegaan of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van nova, omdat de Belastingdienst, anders dan voorheen, heeft geoordeeld dat de FLNA-uitkering een vroegpensioen uitkering is die moet worden belast met loonheffing. Eiser verwijst naar een beschikking van de Belastingdienst van 20 juni 2012. Tevens verwijst hij naar een e-mail van 18 mei 2012 van de Sociale Verzekeringsbank waarin dit orgaan tot dezelfde conclusie is gekomen. Hoewel deze feiten op zich nieuw zijn en ten tijde van het besluit van 11 april 2011 nog niet bekend waren, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van rechtens relevante feiten. Deze mededelingen van de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank betreffen een (nieuwe) interpretatie van nationale (belasting)wetgeving en hebben geen betrekking op eisers aanspraken als Verdragsgerechtigde in de zin van de Verordening. Er is dan ook geen sprake van nova in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank zal dus voor wat betreft deze periode de oorspronkelijke afwijzing tot uitgangspunt nemen. Eisers gronden kunnen in zoverre niet slagen.
16. Voor wat betreft de periode vanaf de datum van de tweede aanvraag is, anders dan verweerder heeft aangevoerd, geen sprake van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Ten aanzien van de vraag of verweerder eiser vanaf 7 januari 2013 terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor een formulier E121 gaat de rechtbank uit van het volgende juridisch kader.
17. Op grond van artikel 1, onder l, van de Verordening, voor zover van belang, wordt ten aanzien van elke lidstaat onder ‘wetgeving’ verstaan de wetten, regelingen, statutaire bepalingen en alle andere uitvoeringsmaatregelen die betrekking hebben op de in artikel 3, eerste lid, bedoelde takken van sociale zekerheid; Contractuele bepalingen vallen niet onder deze term.
Op grond van artikel 1, onder x, van de Verordening is bepaald dat onder ‘uitkeringen bij vervroegde uittreding’ wordt verstaan alle uitkeringen, met uitzondering van een werkloosheidsuitkering en een vervroegde ouderdomsuitkering, die vanaf een bepaalde leeftijd worden verstrekt aan de werknemer die zijn beroepsactiviteiten heeft verminderd, beëindigd of opgeschort, tot de leeftijd waarop hij recht heeft op een ouderdomspensioen of een vervroegd ouderdomspensioen en waaraan niet de voorwaarde verbonden is dat de rechthebbende zich ter beschikking stelt van de arbeidsvoorzieningendiensten van de bevoegde lidstaat; onder een ‘vervroegde ouderdomsprestatie’ wordt verstaan een prestatie die wordt verstrekt voordat de leeftijd is bereikt die normaliter geldt voor het recht op pensioen en die bij het bereiken van die leeftijd wordt doorbetaald of door een andere ouderdomsprestatie wordt vervangen.
18. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Verordening, ontvangt degene die een pensioen of pensioenen ontvangt krachtens de wetgeving van een of meer lidstaten en geen recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, desalniettemin verstrekkingen voor zichzelf en zijn gezinsleden voorzover hij hierop recht zou hebben krachtens de wetgeving van de lidstaat, of van minstens een van de lidstaten die voor zijn pensioenen bevoegd is, indien hij in die lidstaat zou wonen. De verstrekkingen worden voor rekening van het in het tweede lid bedoelde orgaan verstrekt door het orgaan van de woonplaats alsof de betrokkene recht had op pensioen en verstrekkingen krachtens de wetgeving van die lidstaat.
19. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Verordening kan het orgaan van een lidstaat dat krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving belast is met het inhouden van de premies of bijdragen ter dekking van prestaties bij ziekte en van moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen, slechts deze premies of bijdragen, welke worden berekend overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wetgeving, heffen en innen voorzover de kosten voor de verstrekkingen die moeten worden verleend krachtens de artikelen 23 tot en met 26, worden gedragen door een orgaan van genoemde lidstaat.
20. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de FLNA-uitkering van eiser geen uitkering krachtens een wettelijke regeling is, en als zodanig dus niet onder de materiële werkingssfeer van de verordening valt, gelet op artikel 24 van de Verordening. De tekst van artikel 1, onder x, kan daar anders dan eiser stelt niet aan afdoen.
21. In Bijlage XI van de Verordening, onder 1, bij f, is een opsomming gegeven van niet-wettelijke regelingen die voor Nederland voor de toepassing van de artikelen 23 tot en met 30 van deze Verordening niettemin gelijk worden gesteld met een pensioenuitkering krachtens een wettelijke regeling. Daartoe behoren:
“ - (…)
- Uitkeringen die bij pensionering vóór de leeftijd van 65 jaar worden verstrekt ingevolge een pensioenregeling die de verzorging van de gewezen werknemers bij ouderdom ten doel heeft, of een uitkering bij vervroegde uittreding uit het arbeidsproces ingevolge een van rijkswege of bij collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde regeling voor vervroegde uittreding uit het arbeidsproces voor personen van 55 jaar of ouder.
- (…) ”
22. Beoordeeld dient te worden of de FLNA een vroegpensioen is in de zin van Bijlage XI, onder 1, bij f, van de Verordening. Niet in geschil is dat eiser zijn beroepsactiviteiten geheel heeft beëindigd en dat de FLNA een bij collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde regeling voor vervroegde uittreding bij 55 jaar is. Verweerder stelt dat de FLNA niet onder het bereik van dit artikel valt, omdat medewerkers die een FLNA-uitkering ontvangen in dienst blijven van LVNL.
23. De rechtbank begrijpt het onder overweging 21 geciteerde tekstonderdeel van Bijlage XI, onder 1, bij f, van de Verordening aldus dat twee categorieën uitkeringen onder de werking van de Verordening worden gebracht, gescheiden door het woord “of”. Naar het oordeel van de rechtbank is de door eiser ontvangen uitkering een uitkering bij vervroegde uittreding uit het arbeidsproces ingevolge een bij collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde regeling voor vervroegde uittreding uit het arbeidsproces voor personen van 55 jaar en ouder, als bedoeld in het tweede deel van het geciteerde tekstonderdeel. Voor zover verweerder heeft bedoeld te stellen dat eiser niet valt onder “gewezen werknemers”, betreft dit de eerstgenoemde en hier niet van toepassing zijnde categorie uitkeringen. Ook overigens volgt uit tekst noch strekking van de betreffende bijlage dat de omstandigheid dat eiser zijn uitkering ontvangt van de LNVL betekent dat zijn uitkering om die reden niet kan voldoen aan de omschrijving als geciteerd.
24. Hieruit volgt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat de FLNA-uitkering niet onder het bereik van de Verordening valt. Eiser heeft op grond van artikel 24, eerste lid, van de Verordening dan ook recht op verstrekkingen (in dit geval zorg) in Oostenrijk ten laste van Nederland. Verweerder heeft eiser daarom ten onrechte niet vanaf
7 januari 2013 in aanmerking gebracht voor een formulier E121.
25. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder eiser vanaf 7 januari 2013 niet in aanmerking heeft gebracht voor een formulier E121. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, nu de rechtbank niet zelf een formulier E121 aan eiser kan verstrekken. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiser te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaald. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
26. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.