ECLI:NL:RBAMS:2015:2284

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
13/654202-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schriftelijke bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, vrijspraak van bedreiging onder voorwaarden en maatregel tot plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van schriftelijke bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, gericht aan advocaat Spong. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 3 november 2013 tot en met 8 juli 2014, meermalen bedreigende e-mailberichten heeft verzonden naar de aangever. De bedreigingen waren van zodanige aard dat ze als bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht konden worden gekwalificeerd. De verdachte heeft tijdens het verhoor door de politie en ter terechtzitting bekend de e-mailberichten te hebben verstuurd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, zoals blijkt uit een rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Dit rapport concludeert dat de verdachte lijdt aan een schizofrene stoornis, waardoor hij niet in staat was om de gevolgen van zijn daden te overzien. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat hij voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst. De rechtbank heeft de maatregel opgelegd om de verdachte te behandelen en om de veiligheid van anderen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654202-14 (Promis)
Datum uitspraak: 21 april 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats],
gedetineerd in het [detentie adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2015.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.A. Kloos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. N. Velthorst naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 03 november 2013 tot en met 8 juli 2014 te Amsterdam, althans in Nederland [persoon 1] meermalen schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend die [persoon 1] (een) e-mailbericht(en) toegezonden, waarin (onder meer) stond:
- [persoon 1] al moet ik honderd jaar in de gevangenis zitten, vermoord je ooit een keer....
en/of
- Ik heb hier rekening mee gehouden (satan) dat je eventueel naar de politie zou gaan, omdat je bedreigd voelt, maar aangezien jezelf moordenaar bent kon dat wel eens verkeerd voor je uit pakken
en/of
- Hoeveel zonen heeft uw eigenlijk? Uw dna is uw ongeluk....
en/of
- Aan mijn bloedwraak zal je echt niet ontsnappen, [persoon 1]..... jij hebt die mensen vermoord...!
en/of
- Ik ben erg blij als uw in de hemel bent.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag dienen.
Op 5 november 2013 heeft aangever [persoon 1] schriftelijk bij de officier van justitie aangifte gedaan van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht dan wel met geweld en hem verzocht een vervolging in te stellen tegen de persoon die de bedreiging heeft geuit. Aangever heeft een tweetal emailberichten als bijlage bij voornoemde brief gevoegd. De eerste bijlage betreft een emailbericht van 3 november 2013, afkomstig van een emailadres ten name van ‘[verdachte]’, waarin staat: “[persoon 1] al moet ik honderd jaar in de gevangenis zitten, vermoord je ooit een keer…..” De tweede bijlage betreft een emailbericht dat op diezelfde dag vijftien minuten later is verzonden, vanaf een emailadres ten name van ‘[verdachte]’, waarin staat: “Ik heb hier rekening mee gehouden (satan), dat je eventueel naar de politie zou gaan, omdat je bedreigdt voelt, maar aangezien jezelf moordenaar bent kon dat wel eens verkeerd voor je uit pakken.”
Op 9 juli 2014 heeft aangever een aanvullende schriftelijke aangifte aan de officier van justitie gezonden, onder verwijzing naar een vijftal bedreigende emailberichten die als bijlagen bij de brief zijn gevoegd. De eerste bijlage betreft een emailbericht van 14 november 2013, afkomstig van een emailadres ten name van ‘[verdachte]’, inhoudende onder meer: “hoeveel zonen heeft u eigenlijk? Uw dna is uw ongeluk……” De vierde bijlage betreft een emailbericht van 8 juli 2014, afkomstig van een emailadres ten name van ‘[verdachte]’, waarin staat: “Aan mijn bloed wraak zal je ècht niet ontsnappen, [persoon 1]..... jij hebt die mensen vermoord...!” De vijfde bijlage betreft wederom een emailbericht van 8 juli 2014, verzonden veertien minuten na het vorige emailbericht vanaf een emailadres ten name van ‘[verdachte]’, met daarin onder meer: “en ik erg blij ben als uw in de hemel bent”.
Verdachte heeft in zijn verhoor door de politie op 12 augustus 2014 en ter terechtzitting bekend de voornoemde emailberichten aan aangever te hebben verstuurd.
Het draait in deze zaak om de vraag of voornoemde gedragingen van verdachte, zijnde het versturen van de genoemde emailberichten, gekwalificeerd dienen te worden als een of meer strafbare bedreiging(en), zoals bedoeld in artikel 285, eerste dan wel tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat het ten laste gelegde bewezen kan worden. Volgens de officier van justitie blijkt uit de voormelde teksten, dat een voorwaarde aan de bedreiging is gesteld, waardoor de gekwalificeerde bedreiging in de schriftelijke vorm en onder voorwaarde, zoals bedoeld in artikel 285, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht en zoals die ten laste is gelegd, kan worden bewezen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging is niet voldaan aan de vereisten uit artikel 285, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. De uitlatingen zijn gedaan via email, hetgeen voldoet aan het vereiste van schriftelijkheid, maar noch uit de tenlastelegging, noch uit het dossier blijkt dat er enige voorwaarde aan de bedreiging is gesteld. Of de voorwaarde in het hoofd van verdachte leefde ten tijde van de ten laste gelegde uitingen, is in dit verband niet relevant.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor onder 4.1 vermeld, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de hierna in rubriek 5 genoemde bedreigende bewoordingen schriftelijk, in meerdere e-mailberichten, heeft geuit jegens aangever. De rechtbank grondt dit oordeel op de aangifte, waarbij de betreffende e-mailberichten als bijlage zijn gevoegd en op de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte, inhoudende dat beide emailadressen waarvan de e-mailberichten afkomstig zijn aan hem ter beschikking stonden en door hem zijn gebruikt.
Deze bewoordingen kwalificeren gezamenlijk als een bedreiging tegen het leven gericht. De omstandigheid dat een deel van de ten laste gelegde bewoordingen, indien deze afzonderlijk worden beoordeeld, op zichzelf niet bedreigend van aard is, doet hier niet aan af, nu deze bewoordingen werden geuit na een eerste bedreigend e-mailbericht waarin verdachte ondubbelzinnig heeft verwoord dat hij aangever ooit zal vermoorden, met het kennelijke doel de eerst geuite bedreiging kracht bij te zetten. Aangever heeft deze woorden ook als zodanig ervaren.
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – niet bewezen dat een bedreiging is geuit onder een of meer voorwaarden, als bedoeld in artikel 285 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. In de thans bewezen verklaarde bewoordingen is immers geen bepaalde voorwaarde aan de bedreigde gesteld. De kennelijke achtergrond van deze bedreigingen zoals toegelicht door verdachte, te weten dat hij wilde bewerkstelligen dat aangever DNA materiaal zou afstaan en een bekennende verklaring af zou leggen ten aanzien van een misdrijf, neemt niet weg, dat dit doel van verdachte niet als voor aangever kenbare voorwaarde aan de bedreiging is gesteld. Verdachte zal derhalve van dit deel van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op verschillende tijdstippen in de periode van 3 november 2013 tot en met 8 juli 2014 te Amsterdam, [persoon 1] meermalen schriftelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte telkens opzettelijk dreigend die [persoon 1] e-mailberichten toegezonden, waarin onder meer stond:
  • [persoon 1] al moet ik honderd jaar in de gevangenis zitten, vermoord je ooit een keer.... ;
  • Ik heb hier rekening mee gehouden (satan) dat je eventueel naar de politie zou gaan, omdat je bedreigd voelt, maar aangezien je zelf moordenaar bent kon dat wel eens verkeerd voor je uit pakken;
  • Hoeveel zonen heeft uw eigenlijk? Uw dna is uw ongeluk....;
  • Aan mijn bloedwraak zal je echt niet ontsnappen, [persoon 1]..... jij hebt die mensen vermoord...! en
  • Ik ben erg blij als uw in de hemel bent.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Door de officier van justitie is gevorderd de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. De officier van justitie baseert dit op de conclusies uit het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) van 26 februari 2015, opgesteld door M.F. de Vries en L. Vermeulen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, gelet op de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte, welke blijkt uit het hiervoor genoemde NIFP rapport.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling van de toerekenbaarheid van dit feit aan verdachte heeft de rechtbank een rapport ontvangen van het NIFP, gedagtekend 26 februari 2015, opgesteld door M.F. de Vries, psychiater, en L. Vermeulen, GZ-psycholoog.
Het rapport van voornoemde gedragsdeskundigen houdt als conclusie in dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type. Deze stoornis komt bij verdachte tot uiting middels paranoïde en overwaardige wanen en formele denkstoornissen, welke psychotische klachten al jaren blijken te bestaan. Omdat een schizofrene stoornis een chronisch psychiatrische aandoening is, verdachte nimmer adequaat medicamenteus behandeld is en uit de e-mailberichten en politieverhoren van verdachte blijkt dat zijn waandenkbeelden omtrent de aangever in vergelijking tot het moment van het onderzoek door voornoemde gedragsdeskundigen nog onveranderd zijn, wordt door hen aangenomen dat van een psychotisch toestandsbeeld in het kader van de schizofrene stoornis ten tijde van het ten laste gelegde sprake was. De gedragsdeskundigen zijn van mening dat de psychotische klachten van verdachte in zeer sterke mate hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde en wel in die mate dat zij het handelen van verdachte ten tijde van het hem ten laste gelegde volledig bepaald hebben. Geadviseerd wordt verdachte voor het ten laste gelegde als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank is van oordeel dat het NIFP rapport goed is gemotiveerd en de conclusie degelijk is onderbouwd, op basis van de bevindingen uit het door de gedragsdeskundigen uitgevoerde onderzoek. Gelet hierop neemt de rechtbank die conclusie over en maakt die tot de hare. Nu verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten ontoerekeningsvatbaar was en het feit de verdachte derhalve niet kan worden toegerekend, is verdachte niet strafbaar, zodat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Motivering van de maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar en sluit hiermee aan bij de conclusie uit voornoemd rapport. De officier van justitie heeft betoogd dat aan alle wettelijke vereisten voor de oplegging van de maatregel is voldaan, waaronder het gevaar-criterium. Op grond van het dossier is vast komen te staan dat verdachte een gevaar vormt voor anderen, in het bijzonder voor aangever. De kans op recidive wordt als hoog ingeschat, temeer indien verdachte niet behandeld wordt tegen zijn psychiatrische problematiek.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat afgezien dient te worden van oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, primair omdat niet is voldaan aan het vereiste van gevaar zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte een gevaar vormt voor zichzelf of voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Voorts blijkt uit het NIFP rapport niet dat er gevaar bestaat dat verdachte een ander van het leven zal beroven of ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Dit wordt ondersteund door het feit dat verdachte geen uitvoering heeft gegeven aan de door hem geuite bedreigingen en in het verleden slechts eenmaal voor een eenvoudige mishandeling is veroordeeld. Ook van gevaar voor de psychische gezondheid van een ander is geen sprake, nu hiervan slechts sprake is, indien er een totale toestand van ontreddering is en dit in het onderhavige geval dit bij de aangever niet aan de orde is. Subsidiair heeft de raadsman bepleit, dat indien de rechtbank wel van oordeel is dat er aan het vereiste van gevaar is voldaan, de oplegging van de maatregel die is gevorderd niet de toets van proportionaliteit en subsidiariteit kan doorstaan.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu hetgeen bewezen is verklaard niet aan de verdachte kan worden toegerekend, biedt de wet niet de mogelijkheid om tot een strafoplegging te komen. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis mogelijk en geboden is.
Verdachte heeft aangever gedurende een periode van circa acht maanden meermalen schriftelijk met de dood bedreigd. Daarmee heeft hij aangever gedwongen met ernstige gevoelens van angst en onveiligheid te leven.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat aangever weigert te erkennen dat verdachte zijn zoon is, dat aangever meerdere moorden heeft gepleegd en dat aangever geregeld een andere identiteit aanneemt. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat aangever en verdachte hetzelfde DNA hebben en dat de moeder van verdachte liegt over zijn afkomst. Tegen voornoemde gedragsdeskundigen heeft verdachte verklaard dat aangever 350 miljoen euro heeft verduisterd en gedurende de Tweede Wereldoorlog heeft gewerkt als sluipschutter. Ter terechtzitting heeft verdachte enkele van deze uitspraken herhaald en daaraan toegevoegd dat een deel van die informatie bij hem bekend is geworden door de telepathische aanspraak die aangever op verdachte maakt. De duur, de frequentie en de aard van de bedreigingen, in samenhang bezien met de herhaaldelijke opvattingen en uitspraken over aangever, bevestigen dat verdachte een voortdurende en niet afnemende preoccupatie heeft ten aanzien van aangever. Dit blijkt ook uit de inhoud van de voornoemde NIFP rapportage.
De gedragsdeskundigen adviseren in het voormelde rapport de verdachte te laten opnemen in een forensisch psychiatrische kliniek voor langer durende klinische behandeling, hetgeen kan plaatsvinden onder artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte lijdt, zoals hiervoor in rubriek 7.3 overwogen, aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type.
Uit het rapport komt naar voren, dat op basis van de ernst en de chroniciteit van de problematiek een intensief behandel-, en begeleidingstraject van jaren nodig is om het recidiverisico op soortgelijke feiten als het huidige ten laste gelegde te reduceren. Verdachte is blijkens het rapport psychotisch, welke toestand onverminderd voort zal duren indien verdachte niet medicamenteus wordt behandeld. Verdachte leeft immers in een andere realiteit en heeft nimmer enig ziekte-inzicht en -besef getoond. Integendeel, het is aangever die volgens verdachte onderzocht dient te worden. Verdachte verkeert in een geestelijk instabiele toestand. Een behandeling met een klinische start wordt noodzakelijk geacht, mede omdat verdachte ingesteld zal moeten worden op medicatie, al dan niet via een dwangtraject, en ook om mogelijkheid te bieden, eventueel aanvullend – lichamelijk – onderzoek te verrichten. Verdachte kampt met diverse beperkingen en te verwachten is dat hij levenslange begeleiding zal behoeven, maar niet zonder meer levenslange gedwongen begeleiding. Thans is niet voldoende duidelijk welk niveau van – zelfstandig – functioneren voor verdachte uiteindelijk haalbaar zal zijn, maar het lijkt plausibel dat hij op begeleiding van hulpverlenende instanties aangewezen zal blijven. Een maatregel tot plaatsing in een psychiatrische kliniek biedt volgens de gedragsdeskundigen voldoende garanties en mogelijkheden een behandeling vorm te geven en te verankeren.
De rechtbank is van oordeel, dat verdachte een gevaar vormt, zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, waarbij aansluiting wordt gezocht bij artikel 1, eerste lid onder f van de Wet BOPZ. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De gedragsdeskundigen schatten de kans dat verdachte recidiveert indien hij niet wordt behandeld in als hoog. Verdachte leeft met een gebrek aan beschermende factoren en heeft een afwijzende houding ten aanzien van hulpverlenende instanties. Gelet op de voormelde voortdurende en niet afnemende preoccupatie van verdachte ten aanzien van aangever, is daarmee sprake van een direct gevaar voor het psychische welzijn van aangever.
Voor toepassing van artikel 37 Wetboek van Strafrecht is niet vereist dat sprake is van een direct fysiek gevaar. De omstandigheid dat het voor de gedragsdeskundigen onduidelijk is in hoeverre het gevaar dat uit het recidiverisico voortvloeit, zal leiden tot daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige bedreigingen, doet dan ook niet aan het voornoemde oordeel af.
Voorts is voor toepassing van artikel 37 Wetboek van Strafrecht niet vereist, dat sprake is van – dreigende – totale ontreddering van die anderen. Voldoende is dat er gevaar bestaat voor het psychische welzijn van een ander. Hiervan is, zoals hiervoor reeds overwogen, sprake. Gelet op voornoemd recidivegevaar, waarbij onduidelijk is in hoeverre de psychische gesteldheid van verdachte hem ertoe zal bewegen uitvoering te geven aan de door hem geuite bedreigingen, staat het voor de rechtbank vast, dat een of meer andere personen, waaronder aangever, continu zal moeten leven met de vrees en angst voor de handelingen van verdachte. Dat deze angst daadwerkelijk zijn uitwerking vindt op aangever, volgt uit de door hem ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring, waarin hij heeft verklaard constant het gevoel te hebben dat hij te maken heeft met een onzichtbare vijand en daardoor op straat een buitengewoon onrustig gevoel ervaart en continu om zich heen kijkt en anticipeert op een mogelijke ontmoeting met een onbekende persoon die hem bedreigt.
De rechtbank neemt het advies van voornoemde gedragsdeskundigen, op de in het rapport genoemde gronden, over en maakt dit advies van de gedragsdeskundigen tot het hare. De rechtbank zal op grond van het voorgaande derhalve gelasten dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van één jaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van
1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en A.K. van de Vorst - Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van H.L.A. Haulo, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2015.