ECLI:NL:RBAMS:2015:2290

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
13-684248-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en straatroof door minderjarige verdachte

Op 2 april 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en straatroof. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 16 en 18 maart 2014 in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee slachtoffers, [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], door hen met een mes te steken. Tijdens de zittingen werd er uitgebreid bewijs gepresenteerd, waaronder getuigenverklaringen en tapgesprekken, waaruit bleek dat de verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren bij de geweldsdelicten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan poging tot doodslag, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van diefstal, omdat niet kon worden vastgesteld dat er goederen van de slachtoffers waren weggenomen. De rechtbank legde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op, gezien de ernst van de feiten en de jeugdige leeftijd van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat de verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vertoonde, wat zijn gedrag beïnvloedde. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan beide slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684248-14 (Promis)
Datum uitspraak: 2 april 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1999],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA-adres],
thans verblijvende in de justitiële jeugdinrichting [jeugdinrichting] te [plaats 2].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 juni 2014, 11 september 2014, 9 januari 2015 en 19 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. van Laere en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Jeltes, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [persoon 1], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [persoon 2], namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de ouders van verdachte en de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], mr. H.G.S. de Heiden, naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de getuigen mevrouw [gz-psycholoog] (NIFP), mevrouw [deskundige] (de Bascule) en mevrouw [deskundige 2] ([jeugdinrichting]) ter terechtzitting hebben verklaard.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde partij 2]
en/of [benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een of
meer van zijn mededader(s), althans alleen éénmaal of meermalen met een mes,
in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de zij en/of buikstreek, in
elk geval in het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 2] en/of voornoemde [benadeelde partij 1]
heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden
(Artikel 287/45 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 18 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan
[benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
heeft toegebracht, door opzettelijk met een mes, in elk geval een scherp en/of
puntig voorwerp, éénmaal of meermalen in de zij en/of de buikstreek, in elk
geval in het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 2] en/of voornoemde [benadeelde partij 1] te
steken en/of prikken en/of snijden
(Artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 18 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 2]
en/of [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp
éénmaal of meermalen in de zij en/of buikstreek, in elk geval in het lichaam
van voornoemde [benadeelde partij 2] en/of voornoemde [benadeelde partij 1] heeft gestoken en/of
geprikt en/of gesneden
(Artikel 302/45 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 18 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op
of aan de Ravensteinstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meerdere (mobiele)
telefoon(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan,
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
voornoemde [benadeelde partij 2] en/of voornoemde [benadeelde partij 1], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan
voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en), dat hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- tegen voornoemde [benadeelde partij 2] heeft/hebben gezegd "haal je telefoon uit je
zak", althans woorden van gelijke aard of strekking
en/of
- voornoemde [benadeelde partij 2], toen hij wilde weglopen, heeft/hebben tegengehouden
en/of vastgehouden en/of vastgepakt
en/of
- een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp heeft/hebben
getrokken en/of getoond
en/of
- eenmaal of meermalen met een (tot vuist gebalde) hand op/tegen het hoofd, in
elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 1] heeft/hebben
geslagen en/of gestompt
en/of
- met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp eenmaal of
meermalen in de zij en/of buikstreek, in elk geval in het lichaam van
voornoemde [benadeelde partij 2] en/of voornoemde [benadeelde partij 1] heeft/hebben gestoken
en/of geprikt en/of gesneden
(Artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 16 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op
of aan het Abcoudepad, in elk geval op of aan een openbare weg, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge (merk Casio
G-shock), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of
zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij 2], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelne
voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en), dat hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- tegen voornoemde [benadeelde partij 2] heeft/hebben gezegd "Geef me al je spullen",
althans woorden van gelijke aard of strekking
en/of
een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben
gepakt en/of getoond en/of tegen de buik, in elk geval tegen het lichaam van
voornoemde [benadeelde partij 2] heeft/hebben gedrukt en/of gehouden
en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben gezegd "je hebt een G-shock, geef me je G-shock",
althans woorden van gelijke aard of strekking
en/of
- driemaal, in elk geval eenmaal of meermalen (met kracht) met een pistool,
althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/tegen het hoofd, in elk
geval op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 2] heeft/hebben geslagen
(Artikel 312 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs [1]
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 ten laste is gelegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair en 3 ten laste is gelegd.
Feit 1
De rechtbank acht -met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw- wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair ten laste is gelegd.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de hierna bij feit 3 te noemen feiten en omstandigheden, alsmede van de volgende feiten en omstandigheden:
De aangever [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat [benadeelde partij 1] hem op 18 maart 2014 kwam ophalen van zijn huis in [plaats 1]. Hij had hem eerder verteld over twee dagen ervoor. Hij zei dat hij die jongens had zien lopen. Vervolgens zagen zij de jongens lopen. Zij waren nu niet meer zijn drieën, maar met zijn vieren. Hij hoorde dat de drie jongens tegen de vierde jongen zeiden: “Hij is het van zondag”. Hij hoorde dat alle vier de jongens begonnen te lachen. Hij hoorde de lichtgetinte jongen die hem twee dagen ervoor had bedreigd met het vuurwapen tegen hem zeggen: “Ja, je wilde zondag stoer doen”. Hij zag dat de lichtgetinte jongen zijn hand in zijn jaszak deed. Hij dacht dat deze jongen een wapen in zijn jaszak had, omdat hij de vorige keer ook een vuurwapen bij zich had. Hij zag en voelde dat een Surinaamse jongen met hem begon te vechten. Hij zag dat [benadeelde partij 1] stond te vechten met de jongen die een mes trok, dit was de jongen die hem met een vuurwapen had bedreigd bij de straatroof van twee dagen ervoor en die hem nu als eerste had aangesproken. Hij zag tijdens het gevecht dat [medeverdachte 1] ook een mes in een van zijn handen had. Op een gegeven moment hoorde hij dat [benadeelde partij 1] tegen hem zei dat hij gestoken was en dat hij veel bloed verloor. Hij zag dat hij – aangever [benadeelde partij 2] - ook bloed begon te lekken en ook gestoken was. Hij denkt dat de twee lichtgetinte jongens broertjes zijn, ze leken heel erg op elkaar. De politie heeft een foto van [medeverdachte 1] aan de aangever getoond. De aangever heeft hierop verklaard dat hij de afgebeelde persoon herkende als [medeverdachte 1] [2] .
De aangever [benadeelde partij 1]heeft verklaard dat hij op 18 maart 2014 [benadeelde partij 2] heeft opgehaald. Toen zij buiten liepen zagen zij een paar jongens. [benadeelde partij 2] had hem al eerder verteld dat deze jongens hem wilden beroven op 16 maart 2014. Een van die jongens hield [benadeelde partij 2] tegen. Hij zag dat de vrienden van die jongen die [benadeelde partij 2] vasthield eraan kwamen. Hij zag dat die jongen ondertussen een mes had getrokken uit zijn jaszak. Hij is toen op die jongen afgelopen en hij probeerde zijn hand vast te houden. Hij zei: “Dat ga je niet doen. Je gaat niemand steken vandaag”. Hij zag dat hij [benadeelde partij 2] nog steeds vasthield. Op een gegeven moment kreeg hij een vuist tegen zijn hoofd van een van die andere jongens. Vervolgens kreeg hij nog een vuist tegen zijn hoofd van het broertje van de jongen die [benadeelde partij 2] vasthield. Hij begon toen op dit broertje te slaan. Hij hoorde ”Laat mijn broertje met rust”. Vervolgens kwamen zij op hem af. En toen werd er weer gevochten. Zij renden weg en onderweg zag hij dat er bloed uit zijn kleren kwam. Hij voelde op dat moment dat hij gestoken was. Hij zag dat [benadeelde partij 2] ook aan het bloeden was. NN1 was degene die [benadeelde partij 2] aansprak. Hij zag dat NN1 [benadeelde partij 2] bij zijn jas vasthield ter hoogte van zijn kraag. Hij zag dat NNI een mes pakte uit zijn jaszak. Hij zag dat het mes al was uitgeklapt. Hij zag dat NN1 het mes schuin achter zijn rug hield. Hij kreeg tijdens het vasthouden van NN1 klappen tegen zijn hoofd van de twee andere jongens. Hij is toen met een van deze jongens gaan vechten. Hij hoorde toen dat NN1 tegen hem zei dat hij zijn broertje met rust moest laten. Hij zag dat het mes van NN1 op de grond was gevallen. Hij zag dat NN1 op hem afkwam met hetzelfde mes weer in zijn handen. Hij denkt dat NN1 hem gestoken heeft. NN2 was degene die hem als tweede dader in zijn gezicht sloeg op het moment dat hij NNI bij zijn hand vasthield. Hij is met NN2 vervolgens gaan vechten. En vervolgens hoorde hij NN1 roepen dat hij zijn broertje met rust moest laten. NN1 en NN2 hebben gelijkenissen. Ze zijn beiden lichtgetint en hebben dezelfde gezichtskenmerken. NN3 (Creools jongen) was de jongen die hem als eerste sloeg. NN4 ( [medeverdachte 1]) stond bij deze jongens. Deze [medeverdachte 1] zou volgens [benadeelde partij 2] ook betrokken zijn geweest bij de straatroof van twee dagen eerder. Later zag hij [medeverdachte 1] met een mes op hem afkomen [3] .
Uit tapgesprekken van 20 en 21 maart 2014 op de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat hij op 20 maart 2014 werd gebeld door een vrouw. [medeverdachte 1] zei tegen haar dat hij dat was bij een steekpartij van die twee kills die op de grond lagen. Hij en [verdachte] hadden iemand gekant. Opeens zagen zij die kerel. Hij stak die kerel door zijn mond. Hij begon op de grond te liggen en het bloed spoot. [verdachte] begon te steken.
Op 21 maart 2014 werd [medeverdachte 1] gebeld door een meisje. [medeverdachte 1] zei tegen haar dat het waar is dat hij is betrokken bij een steekpartij. Vervolgens werd hij weer gebeld door een man. [medeverdachte 1] zei tegen hem dat hij iemand door zijn hoofd heeft gestoken [4] .
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op 18 maart 2014 te Amsterdam [verdachte] ging ontmoeten. Hij was samen met [medeverdachte 3] en een andere jongen die hij kent als [persoon 4]. Toen zagen zij dat er twee jongens aan kwamen lopen. [verdachte] zag dat het [benadeelde partij 2] was. Hij hoorde dat [verdachte] tegen [persoon 4] zei dat dat de jongen was van wat er was gebeurd. Hij zag dat [verdachte] op [benadeelde partij 2] afliep. Hij hoorde dat [verdachte] tegen [benadeelde partij 2] zei: “Je wou stoer doen toen en doe het dan nu ook en maak je zakken leeg”. Toen trok [verdachte] een mes. Hij zag dat het een uitklapmes was. Hij zag dat de vriend die met [benadeelde partij 2] was de pols van [verdachte] vasthield. Hij hoorde dat die jongen iets zei van ”Laat gaan, het gaat nu niet gebeuren”. Hij hoorde dat [verdachte] nogmaals tegen [benadeelde partij 2] zei dat hij zo stoer was zondag. Hij zag dat [persoon 4] vervolgens de vriend van [benadeelde partij 2] een vuistslag gaf op zijn linkerwang. Toen begon het gevecht tussen [benadeelde partij 2], de vriend van [benadeelde partij 2], [medeverdachte 3], [verdachte] en [persoon 4] [5] .
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij met de [verdachte] broers en [medeverdachte 1] was. Er kwamen twee jongens langslopen. Een van de jongens en [verdachte] keken elkaar lang aan. Toen sloeg die jongen [verdachte]. Het mondde uit in een gevecht. Hij heeft een van de jongens ook teruggeslagen [6] .
Uit een geneeskundige verklaring van 19 maart 2014 inzake [benadeelde partij 2] blijkt dat hij een steekwond in zijn rechterflank en een tweede steekwond ter hoogte van het os sacrum heeft opgelopen [7] .
Uit een geneeskundige verklaring van 22 april 2014 inzake [benadeelde partij 1] blijkt dat hij een steekwond rechts, een steekwond in zijn lies en een steekwond in zijn buik heeft opgelopen [8] .
De rechtbank acht op grond van de voorgaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
Uit de verklaringen van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en de beide aangevers volgt dat verdachte de aangever [benadeelde partij 2] op 18 maart 2014 heeft aangesproken en vastgehouden. Vervolgens heeft verdachte een al uitgeklapt mes getrokken en is hij met het mes in zijn handen op de aangever [benadeelde partij 1] afgekomen. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ook een mes in zijn handen gehad en hij is hiermee ook op de aangever [benadeelde partij 1] afgekomen. Uit de verklaringen van de aangevers [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] blijkt derhalve dat verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] een mes hebben getrokken waarmee zij op de aangevers zijn afgekomen. Ook blijkt dat de aangevers beiden meermalen zijn gestoken. De rechtbank kan op basis van deze verklaringen evenwel niet precies vaststellen door wie de slachtoffers feitelijk zijn gestoken.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in de tapgesprekken van 20 en 21 maart 2014 gezegd dat hij en verdachte degenen zijn geweest die de aangevers hebben gestoken. De rechtbank ziet geen reden waarom deze tapgesprekken van kort na het gebeuren in strijd met de waarheid zouden zijn, temeer nu de medeverdachte [medeverdachte 1] zich tijdens deze telefoongesprekken, gelet op hetgeen hij tijdens het telefoongesprek zei, onbespied waande. Het feit dat hij in zijn later afgelegde verklaring aangeeft dat niet hij, maar [medeverdachte 3], gestoken zou hebben, maakt dit wat betreft het aan verdachte toebedichte aandeel niet anders.
De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat verdachte degene is geweest die, al dan niet met nog een ander of anderen, met een mes heeft gestoken in het lichaam van een of van beide aangevers. Hierbij is ook van belang dat de genoemde belastende feiten en omstandigheden om een nadere uitleg door verdachte vragen, maar dat hij die tot en met de laatste terechtzitting niet heeft willen geven.
Gelet op heit feit dat verdachte met een uitgeklapt mes op (een van) de slachtoffers is afgelopen en vervolgens, terwijl er sprake was van een onoverzichtelijk gevecht, steekverwoningen heeft toegebracht bij een van de slachtoffers of beide slachtoffers, alsmede voorts gelet op de plaatsen in het lichaam waar de slachtoffers zijn geraakt – de zij- en buikstreek - en het daarbij bij hen geconstateerde inwendige letsel, dienen de door verdachte toegebrachte messteken, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, te worden aangemerkt als gericht op de dood van de aangevers dan wel dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop welbewust aanvaardde. De rechtbank acht derhalve bij verdachte -ondanks zijn jeugdige leeftijd- (voorwaardelijk) opzet aanwezig op het aan een of meer van de aangevers toebrengen van steekwonden die zonder (medisch) ingrijpen de dood hadden kunnen veroorzaken.
Feit 2
De rechtbank acht -anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw- niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat er enig voorwerp is weggenomen van de aangevers. Dit blijkt ook niet uit de verklaringen van de aangevers zelf. Weliswaar wordt er in het dossier gesproken over mobiele telefoons, maar het is onduidelijk of deze van de aangevers waren. Nu een voltooide diefstal met geweld ten laste is gelegd, dient er vrijspraak van dit feit te volgen.
Feit 3
De rechtbank acht -met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw- wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 3 ten laste is gelegd.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit:
De aangever [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat hij zich op 16 maart 2014 bevond ter hoogte van het Abcoudepad te Amsterdam. Aldaar werd van hem weggenomen een horloge, merk Casio G-shock, zwart met rose van kleur. Hij zag drie jongens. Hij wist dat een van hen “[medeverdachte 1]” wordt genoemd. De anderen waren twee lichtgetinte jongens. Hij werd benaderd door dader 1. Deze zei tegen hem “Geef me al je spullen”. Een van de lichtgetinte jongens pakte een pistool en drukte deze tegen zijn buik. Hij hoorde hem zeggen: “Geef me al je spullen”. Hij zei: “Je hebt een G-shock, geef me je G-shock”. Hij hoorde dat de jongen met het pistool tegen de andere lichtgetinte jongen zei: “Pak de G-shock voor me”. Hij voelde dat de andere getinte jongen aan zijn arm zat waar zijn horloge aan zat. Gelijk hierna voelde hij dat de jongen met het pistool hem met het pistool op zijn hoofd sloeg. Hij voelde dat hij hem drie keer met kracht op zijn hoofd sloeg. Nadat hij geslagen was pakte de andere lichtgetinte jongen zijn horloge af [9] .
De aangever [benadeelde partij 2] heeft voorts verklaard dat de lichtgetinte jongen die hem met het pistool heeft bedreigd dezelfde jongen is als de jongen die hem op 18 maart aansprak. Uit de bespreking van de bewijsmiddelen onder feit 1 volgt dat de aangever daarbij op verdachte doelt.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op 16 maart 2014 met [benadeelde partij 2], [verdachte] en [medeverdachte 3] op straat liep. Hij zag dat [verdachte] een pistool trok en tegen de buik van [benadeelde partij 2] hield. Hij hoorde dat [verdachte] tegen [benadeelde partij 2] zei dat hij zijn zakken leeg moest halen. Hij zag dat [verdachte] met het pistool een stuk of twintig keer op het hoofd van [benadeelde partij 2] sloeg. [benadeelde partij 2] moest zijn horloge afgeven van [verdachte]. Hij zag dat [medeverdachte 3] vervolgens ook meedeed in het gevecht. De dag erna is hij [verdachte] weer tegengekomen. Hij zag dat hij een paars/zwart horloge om had. Hij zag dat het een G-shock was. [verdachte] wilde dit horloge cadeau geven aan zijn vriendin [getuige ]. Daarna heeft hij [getuige ] nog gesproken en zij zei tegen hem dat zij een horloge had gehad van [verdachte] [10] .
De getuige [getuige ] heeft verklaard dat er in maart 2014 iets is gebeurd met een horloge. Haar vriend is [verdachte]. Hij gaf haar de schuld ervan dat het horloge van haar was. Zij denkt dat het gestolen was. Hij had het horloge thuis liggen. Het was de bedoeling dat hij het horloge aan haar ging geven. Dat ging hij tegen zijn vrienden zeggen, onder andere [medeverdachte 1]. Zij hoorde van hem dat hij, [verdachte] en [verdachte]’s broertje erbij waren. Hij zei dat er twee jongens waren en dat er een vechtpartij kwam. Hij zei dat iemand daarbij een horloge had getrokken. Hij zei dat [verdachte] het horloge had. Het leek op een meisjeshorloge [11] .
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan straatroof. Uit de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat verdachte en zijn tweelingbroer [medeverdachte 3] op de plaats van het delict aanwezig waren. Ook blijkt hieruit dat verdachte de confrontatie met de aangever is begonnen. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] betrouwbaar wordt geacht voor het bewijs, nu deze verklaring wordt ondersteund door andere bronnen. Ook de verklaring van de getuige [getuige ] ondersteunt het verhaal van de aangever.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 18 maart 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk
[benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een of
meer van zijn mededader(s) meermalen met een mes in de zij en buikstreek van voornoemde [benadeelde partij 2] en/of voornoemde [benadeelde partij 1] heeft gestoken
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 16 maart 2014 te Amsterdam op het Abcoudepad tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge, merk Casio G-shock, toebehorende aan [benadeelde partij 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededader(s)
- tegen voornoemde [benadeelde partij 2] hebben gezegd "Geef me al je spullen" en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben gepakt en getoond en tegen de buik van
voornoemde [benadeelde partij 2] hebben gedrukt en
- vervolgens hebben gezegd "je hebt een G-shock, geef me je G-shock" en
- driemaal met kracht met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van voornoemde [benadeelde partij 2] hebben geslagen
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6. Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de maatregel

De officier van justitie heeft ter zake van de door haar onder 1 primair, 2 en 3 bewezen geachte feiten primair gevorderd dat de zaak wordt aangehouden ten behoeve van nader onderzoek met betrekking tot de persoon van verdachte. Subsidiair heeft zij gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel) wordt opgelegd. Meer subsidiair heeft zij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 300 dagen, waarvan 116 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke PIJ-maatregel c.q. een behandeltraject bij de Bascule en/of anderszins verplicht reclasseringscontact.
De hierna te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de maatregel in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met (een) ander(en) schuldig gemaakt aan straatroof op de openbare weg, waarbij er een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de buik van het slachtoffer is gedrukt en hiermee meerdere malen op het hoofd van het slachtoffer is geslagen. Handelen als dat van verdachte heeft voor slachtoffers -in het algemeen- vervelende gevolgen. Voorts tast dit soort delicten ook het gevoel van veiligheid in de samenleving aan. Door het plegen daarvan heeft verdachte blijk gegeven van gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit en het eigendom van anderen.
Voorts heeft verdachte twee dagen later met (een) ander(en) getracht om hetzelfde slachtoffer en nog een andere man van het leven te beroven door hen meermalen met een mes in de zij en buikstreek te steken. Hierdoor hebben de slachtoffers ernstig letsel opgelopen op risicovolle plekken in hun lichaam. Uit de letselbrieven en de ter zitting voorgelezen slachtoffer-verklaringen blijkt ook dat de slachtoffers en hun naasten veel last hebben gehad van het gebeurde. Dergelijk optreden in het openbaar is bovendien bedreigend en versterkt de gevoelens van angst in de samenleving.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van
20 februari 2015. Hieruit blijkt dat verdachte eerder strafrechtelijk is veroordeeld wegens gewelds- en vermogensdelicten.
De kinder- en jeugdpsychiater mevrouw dr. [jeugdpsychiater] en de gz-psycholoog mevrouw drs. [gz-psycholoog] hebben op respectievelijk 3 juli 2014 en 4 juli 2014 over verdachte gerapporteerd.
De psychiater komt tot de volgende conclusie. Verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een ernstige gedragsstoornis beginnend in de kinderleeftijd en een ernstig bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Dit was evenzo het geval ten tijde van het ten laste gelegde. De antisociale ideaties, het wantrouwen, de agressieregulatieproblemen, de zeer beperkte empathische vermogens en het zelfs genieten van anderen domineren en intimideren, waarbij verdachte niet of nauwelijks door een adequaat functionerend geweten wordt geremd, kunnen aanleiding geven tot het begaan van gewelddadige delicten. Op grond hiervan is vermoedelijk sprake van verminderde toerekeningsvatbaarheid voor het ten laste gelegde. Gezien de jonge leeftijd van verdachte is het van belang om alle mogelijke inspanning te doen om de antisociale ontwikkeling te keren en verdachte niet slechts af te straffen. Ook wordt ingeschat dat verdachte nog behandelbaar is. In een langdurig behandeltraject, waarbij verdachte zich niet kan onttrekken en dat ook non-verbaal met veel holding en structuur wordt aangeboden, is het misschien mogelijk dat verdachte wat minder wantrouwend wordt, zich iets beter kan leren hechten en daardoor ook zijn identiteit, geweten en empathische vermogens iets verder kan ontwikkelen middels identificatie met een op een rijper ontwikkelingsniveau functionerende volwassene. Een gedragsbeïnvloedende maatregel wordt niet geïndiceerd geacht, omdat verdachte een gesloten klinische behandeling nodig heeft. Gezien het feit dat verdachte ouder dan zijn kalender-leeftijd en al flink ‘verhard’ overkomt, is een civielrechtelijke plaatsing geen passend alternatief. Gezien de ernst van de stoornissen en de beperkte capaciteit van de ouders is te verwachten dat een langdurig traject van vermoedelijk langer dan twee jaren nodig is om de gewenste persoonlijkheidsverandering te bewerkstelligen. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is niet wenselijk, omdat al meer dan eens is aangetoond dat ambulante begeleiding en behandeling geen effect sorteren. Geadviseerd wordt derhalve om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De psycholoog komt tot de volgende conclusie. Bij verdachte is sprake van een ernstige gedragsstoornis beginnend in de kinderleeftijd en een zeer bedreigde persoonlijkheids-ontwikkeling met antisociale trekken. De trekken zijn te herkennen in zijn prikkelhonger, zijn gemakkelijke veelvuldige liegen, een tekort in zijn empathische vermogens en zijn gebrek aan diepgang in het contact. Daarnaast zet verdachte zijn antisociale gedrag gecontroleerd in. Aangenomen mag worden dat de gedragsstoornis en de antisociale trekken van invloed
zijn geweest op het handelen van verdachte, dit gezien het structurele karakter van de stoornis. De antisociale ideaties, het wantrouwen, de agressieregulatieproblemen, de zeer beperkte empathische vermogens en het genieten van anderen domineren en intimideren, waarbij verdachte niet of nauwelijks door een adequaat functionerend geweten wordt geremd, kunnen aanleiding geven tot het begaan van gewelddadige delicten. Op grond hiervan is bij verdachte vermoedelijk sprake van een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De gedragsstoornis is een stoornis die een langdurige intensieve behandeling vraagt. Er wordt ingeschat dat verdachte, weliswaar beperkt, behandelbaar is. Echter, om de behandeling te doen slagen moet er gedurende een lange tijd op intensieve wijze structuur en regelmaat geboden worden aan verdachte. De eerder geadviseerde uithuisplaatsing is een gepasseerd station. De ernstige problematiek van verdachte, zijn jonge leeftijd in relatie tot de hoeveelheid delicten (Top 600) en zijn verhardheid maken dat het civielrechtelijk kader onvoldoende aan zal sluiten. Een streng strafrechtelijk kader is noodzakelijk, omdat verdachte anders onvoldoende gemotiveerd zal zijn behandeling op te starten of vol te houden. Van belang is een veilig behandelklimaat waarin duidelijke routines, regels en grenzen gecreëerd worden, zodat verdachte geneigd is zich open te stellen voor behandeling. Een gedrags-beïnvloedende maatregel is niet van toepassing, aangezien het ambulante kader als ontoereikend wordt ingeschat. Geadviseerd wordt om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De deskundige [gz-psycholoog] heeft ter terechtzitting dit advies bevestigd. Volgens de deskundige is verdachte voor zijn leeftijd heel autonoom en neemt hij geen hulp aan. Hij heeft een goede behandeling nodig in een setting waar hij niet weg kan en dit dient in kleine stapjes te gebeuren. Er is de afgelopen periode in de civiele setting heel weinig gebeurd. Bovendien gaat men binnen de gesloten jeugdzorg sneller over op verlof waardoor de kans op onttrekking groter is. Zij heeft begrepen dat verdachte eind december niet is teruggekeerd van verlof en ruim een week is weggebleven. Er is een lang behandeltraject nodig en het is belangrijk dat verdachte een mentor krijgt. Het is van belang dat verdachte extern wordt gemotiveerd. Vaktherapie is goed voor verdachte.
De deskundige mevrouw [deskundige] heeft ter terechtzitting namens de Bascule verklaard dat er twee therapieën naast elkaar lopen, namelijk beeldende therapie en moreel redeneren. Verdachte is ambivalent in het accepteren van zorg. De behandeling dient een hele tijd te duren. De motivatie van verdachte is extreem extern.
De deskundige mevrouw [deskundige 2] heeft ter terechtzitting namens [jeugdinrichting] verklaard dat de afgelopen periode wisselend is geweest. Verdachte wilde wel meewerken aan beeldende therapie en daarvan zijn al wat sessies geweest. Er is sprake van enige contactgroei. De leercurve is echter minimaal en de zorgen zijn heel groot. Verdachte heeft zijn emoties goed onder controle. Hij heeft een leidende rol op de achtergrond. Er dient te worden gewerkt aan de externe motivatie. Ook is een gestructureerde omgeving noodzakelijk. Desgevraagd heeft [deskundige 2] voorts verklaard dat er het afgelopen half jaar te weinig verandering bij verdachte is gezien om te kunnen zeggen dat de noodzakelijke geachte behandeling zal slagen binnen de civielrechtelijke gesloten jeugdzorg.
De Raad heeft een rapport uitgebracht op 25 februari 2015. Hierin wordt geadviseerd om aan verdachte de PIJ-maatregel op te leggen. De Raad heeft ter terechtzitting het advies bevestigd.
Volgens de Raad stagneert de behandeling van verdachte in het civiele kader en weigert hij behandeling. Verdachte dient een langdurige en intensieve behandeling te krijgen. Er zijn geen andere mogelijkheden meer voorhanden.
De raadsvrouw van de verdachte heeft er onder andere op gewezen dat er bij de uitvoering een PIJ-maatregel geringe mogelijkheden bestaan ten behoeve van individuele therapie, terwijl de deskundigen juist lijken aan te geven dat individuele therapie en coaching wenselijk is.
JBRA heeft in reactie daarop ter terechtzitting verklaard dat, nu verdachte tot de Top 600 behoort, er voor hem meer (financiële) mogelijkheden zijn voor therapieën in een PIJ-instelling.
De deskundige [gz-psycholoog] heeft voorts verklaard dat JJI Eikenstein mogelijkheden heeft om vaktherapie en langdurig individuele therapie aan te bieden.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden, aangezien zij zich op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting voldoende geïnformeerd acht over de persoon van verdachte. Duidelijk is geworden dat verdachte geen intrinsieke motivatie voor behandeling heeft. Er is een langdurig traject nodig om verdachte van buitenaf te motiveren.
Nu uit de adviezen van de deskundigen valt op te maken dat het voor verdachte bij een behandeling in een PIJ-inrichting wenselijk en noodzakelijk is dat verdachte ook vaktherapie en individuele therapie en coaching krijgt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in een PIJ-instelling wordt geplaatst waar voor hem ook de mogelijkheid bestaat om deze vormen van therapie te volgen, zoals bijvoorbeeld JJI Eikenstein. Gelet op het bepaalde in artikel 2.4. lid 2 van de Jeugdwet gaat de rechtbank er vanuit dat er voor zal worden zorggedragen dat de benodigde individuele therapie zal worden verstrekt.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank acht het, gelet op de geconstateerde gevaren en ambivalentie ten aanzien van het accepteren van zorg noodzakelijk dat het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven, zodat de plaatsing van verdachte in een PIJ-inrichting aansluitend op de voorlopige hechtenis kan plaatsvinden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
I.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[benadeelde partij 2] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 primair en 3 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op
€ 2.997,31, bestaande uit € 497,31 wegens materiële schade en € 2.500,-- wegens immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om dit bedrag te betalen aan [benadeelde partij 2].
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
II.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [benadeelde partij 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 5.622,78, bestaande uit € 1.122,78 wegens materiële schade en € 4.500,-- wegens immateriële schade. Verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld dit bedrag te betalen aan [benadeelde partij 1].
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Het restant van de vordering levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77g, 77s, 77gg, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen geachte:
Poging tot doodslag
Ten aanzien van het onder 3 bewezen geachte:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 2.997,31 (tweeduizend negenhonderd zevenennegentig euro en eenendertig euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 2] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2], te betalen de som van € 2.997,31 (tweeduizend negenhonderd zevenennegentig euro en eenendertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van
€ 5.622,78 (vijfduizend en zeshonderd tweeëntwintig euro en achtenzeventig eurocent).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] te betalen de som van € 5.622,78 (vijfduizend en zeshonderd tweeëntwintig euro en achtenzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 63 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.G. Odink, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.P.E. Has en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. van den Hout-Wilbers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2015.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde partij 2] p. 17 t/m 20
3.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 1] p. 31 t/m 33
4.Proces-verbaal van bevindingen politie tapgesprekken p. 122 t/m 123
5.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] politie p. 325 t/m 326
6.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] in raadkamer 30 april 2014
7.Geneeskundige verklaring VU Medisch Centrum bij voegingsformulier benadeelde partij
8.Geneeskundige verklaring AMC p. 373
9.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 2] p. 1 t/m 4
10.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] politie p. 324 t/m 325
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige ] politie p. 301 t/m 302